ECLI:NL:RBAMS:2019:2794

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
13/752170-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De zaak betreft de vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 13 november 2018 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1965, wordt verdacht van strafbare feiten in Polen, waaronder illegale handel in verdovende middelen en diefstal. Tijdens de openbare zitting op 14 maart 2019 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd en het onderzoek ter zitting op 16 april 2019 gesloten.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de feiten voldoen aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De verdediging voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege schending van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit verweer niet slaagde. De rechtbank heeft ook de situatie van de Poolse rechterlijke macht in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen reëel gevaar is voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon naar Polen zal worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752170-18
RK nummer: 19/652
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2018 door
the Circuit Court of Law in Łodź.(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 maart 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.A. Dorsman, advocaat in Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Met instemming van de officier van justitie en de raadsman heeft de rechtbank beslist dat het onderzoek ter zitting op 19 maart 2019 zou worden gesloten.
Op 18 maart 2019 heeft de rechtbank de officier van justitie en de raadsman meegedeeld dat zij meer tijd nodig heeft om tot een beslissing in de onderhavige zaak te komen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting op 16 april 2019 gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beslissing van 16 januari 2017 uitgevaardigd door
the Circuit Court of Law in Łodź.(referentie IV K 75/16).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1 en een deel van feit 2 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 3 en een deel van feit 2 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, als wordt voldaan aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, van de OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod.
Feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Schending van de redelijke termijn

De raadsman heeft bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon in Polen op basis van een eerdere overlevering in 2015, een jaar gedetineerd is geweest zonder dat de Poolse autoriteiten aanstalten hebben gemaakt om hem in de onderhavige zaak te vervolgen. Evenmin hebben de autoriteiten gesteld en aannemelijk gemaakt dat het voorbereidend onderzoek in de onderhavige zaak nog niet was afgerond toen de opgeëiste persoon op 6 augustus 2015 aan Polen werd overgeleverd. Daarom is geen sprake van een vervolging binnen een redelijke termijn en is artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie geschonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet slaagt. Een beroep op de redelijke termijn dient voor de Poolse strafrechter te worden aangevoerd.

6.Artikel 47 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en zijn door
the Circuit Court in Łodźbeantwoord op 7 maart 2019.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
- indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor het feit waarvan hij
in Polen wordt verdacht, dan zal hij in eerste aanleg worden berecht door
the Circuit Court in Łodźen in hoger beroep door
the Court of Appeal in Łodź;
- als gevolg van de inwerkingtreding van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken is de president van
the Circuit Court in Łodźdoor een beslissing van de Minister van Justitie uit zijn functie ontheven. Een reden is niet gegeven;
  • er zijn in
  • noch de president of vice-president van
  • er zijn in
  • noch bij
  • zaken worden willekeurig toegewezen door middel van een IT-systeem;
  • er is een disciplinaire procedure ingesteld tegen een rechter in
  • de salarissen van de rechters in
Daarnaast is het de rechtbank uit informatie vanuit andere rechterlijke colleges in Polen ambtshalve bekend dat er op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig waren gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn pleitnota – betoogd dat nadere vragen moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Uit de antwoorden blijkt dat de president van de rechtbank in Łodź is ontslagen en dat er een tuchtprocedure loopt tegen een rechter die bevoegd is om over de strafzaak van de opgeëiste persoon te oordelen. Deze omstandigheden geven aanleiding tot het stellen van aanvullende vragen naar de reden waarom de president van de rechtbank in Łodź is vervangen en de aanleiding voor het nemen van de disciplinaire maatregel en de inhoud daarvan.
6.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven nadere informatie nodig te hebben om vraag E te beantwoorden. Derhalve heeft de officier van justitie verzocht de behandeling van de zaak aan te houden.
6.4.
Oordeel van de rechtbank
6.4.1
Aanhoudingsverzoeken
De rechtbank ziet geen reden om de onderhavige zaak aan te houden.
De rechtbank is intussen ambtshalve bekend geraakt met de omstandigheid dat er op 15 februari 2019 drie ‘buitengewoon beroep’ - procedures aanhangig waren gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman en het Hooggerechtshof hierop nog niet had beslist. Ten aanzien van vraag E is de rechtbank aldus voldoende voorgelicht in de onderhavige zaak.
In het geval van het ontslag van de president van
the Circuit Court in Łodźheeft de uitvaardigende justitiële autoriteit meegedeeld dat de Poolse Minister van Justitie niet heeft aangegeven waarom de president is ontslagen. De rechtbank acht het daarom niet opportuun om dit nogmaals aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen.
Voorts heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de tuchtprocedure betreffende een rechter van
the Circuit Court in Łodźmeegedeeld dat de procedure nog gaande is, alsmede wat de aanleiding voor de procedure was. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft namelijk het volgende meegedeeld:

(…) a disciplinary action has been taken in respect of one of the judges of the Circuit Court in Łodź, competent to hear the case of [opgeëiste persoon] , in connection with causing a case to fall under the statute of limitations. (…)
De door de raadsman opgeworpen punten zijn dus reeds beantwoord, naar het oordeel van de rechtbank.
6.4.2
Beantwoording van de tweede vraag
Zoals onder 6.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit alsmede de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon voor de gerechten in Łodź.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat daardoor zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
6.4.3
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er negatieve gevolgen voor
zijnrecht op een eerlijk proces op het niveau van de gerechten die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Noch de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij zal worden vervolgd, nopen tot die conclusie. De opgeëiste persoon wordt van de productie en handel in verdovende middelen verdacht, alsmede van een poging tot diefstal in een woning. De verdenking ziet dus op commune delicten. Niet is gebleken dat de opgeëiste persoon dan wel het type feit waarvan hij wordt verdacht op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de genoemde gerechten negatief zal worden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court of Law in Łodźvoor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
De griffier is buiten staat deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.