ECLI:NL:RBAMS:2019:2795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
13/751031-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering van een Poolse verdachte in verband met een Europees aanhoudingsbevel

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools overleveringsverzoek. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Het Europees aanhoudingsbevel (EAB) is uitgevaardigd op 29 augustus 2016 door de Sąd Okręgowy w Siedlcach in Polen en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1978, die niet ingeschreven staat in de Basisregistratie personen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en het onderzoek in de zaak is in verschillende zittingen behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. S. de Goede, aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de zorgen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht en de mogelijkheid van een eerlijk proces in Polen beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsstaat, maar heeft geconcludeerd dat er geen zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na overlevering geen eerlijk proces zal krijgen. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak en de aard van het strafbare feit, dat betrekking heeft op drugsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751031-18
RK nummer: 18/747
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 augustus 2016 door
the Sąd Okręgowy w Siedlcach(
Regional Court in Siedlce) (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen,
opgegeven verblijfadres: [verblijfadres] , [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 23 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 november 2018.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda, namens zijn kantoorgenoot mr. J.C. Sneep, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot 7 december 2018.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 7 december 2018
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing daarvan op 23 november 2018.
De officier van justitie mr. K. van der Schaft is gehoord, evenals de opgeëiste persoon die opnieuw werd bijgestaan door mr. S. de Goede, namens zijn kantoorgenoot mr. J.C. Sneep en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek 21 december 2018
De rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019.
Tussenuitspraak 4 januari 2019
Op 4 januari 2019 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gewezen waarin zij aan de officier van justitie heeft verzocht nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit (ECLI:NL:RBAMS:2019:48).
Zitting 1 maart 2019
Gehoord zijn de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes en de opgeëiste persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. S. de Goede, namens zijn kantoorgenoot mr. J.C. Sneep, en door een tolk in de Poolse taal.
Sluiting onderzoek
De rechtbank heeft op 16 april 2019 het onderzoek ter zitting gesloten en direct uitspraak gedaan.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 4 januari 2019

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 4 januari 2019 waarin zij de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feit heeft beoordeeld, alsmede de gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, vijfde lid, OLW en de verleende terugkeergarantie. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot deze onderwerpen (r.o. 3, 4, 5 en 6) dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

4.1
Inleiding
De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925)
een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het
arrest).
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en heeft zij de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en op 29 oktober 2018 heeft de
Sąd Okręgowy w Siedlcach(
Regional Court in Siedlce) de vragen beantwoord.
Bij tussenuitspraak van 4 januari 2019 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld, die op 19 februari 2019 door de
Sąd Okręgowy w Siedlcachzijn beantwoord.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd, zal hij in eerste aanleg door de
  • in beide gerechten zijn sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken geen personeelswijzigingen doorgevoerd voor de voorzittersfunctie en de vice-voorzittersfunctie. Verder zijn er geen rechters met pensioen gegaan van de afdeling strafrecht die bevoegd zijn tot het behandelen van de zaak van de opgeëiste persoon;
  • in beide gerechten wordt in strafzaken geen uitspraak gedaan door gerechtelijke bijzitters (
  • sinds de inwerkingtreding van de gewijzigde wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken kunnen wijzigingen worden aangebracht in salarissen van rechters en afdelingsvoorzitters, maar dat is in beide gerechten niet gebeurd;
  • er zijn jegens de voorzitters en vice-voorzitters van beide gerechten geen middelen als schriftelijke waarschuwingen (of opmerkingen) toegepast;
  • er is nog in geen van de door de
De officier van justitie heeft verder ter zitting van 1 maart 2019 een brief van 15 februari 2019 overgelegd die afkomstig is van het Poolse Hooggerechtshof, waaruit blijkt dat er intussen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig zijn gemaakt door de Minister van Justitie en de Ombudsman. Hierin is door het Hooggerechtshof echter nog geen beslissing genomen.
4.2
Standpunt van de raadsman
Kort samengevat heeft de raadsman bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd.
Het antwoord is zeer summier en er komt geen dialoog op gang. Hiermee kan de twijfel over de vraag of de opgeëiste persoon een eerlijk proces krijgt in Polen, niet worden weggenomen. Hetgeen door de uitvaardigende justitiële autoriteit is aangedragen, is onvoldoende om de zorgen van de rechtbank weg te kunnen nemen.
Ten aanzien van de specifieke, de opgeëiste persoon betreffende zorgen is het volgende aangevoerd.
De opgeëiste persoon heeft getracht in Polen onderzoek te doen naar de verdenking die tegen hem is gerezen, maar dit heeft nergens toe geleid. Er is nauwelijks relevante informatie boven water gekomen omdat de opgeëiste persoon slechts beperkte middelen tot zijn beschikking staan en hij eigenlijk niet in staat is om onderzoek te verrichten naar de specifieke situatie in zijn zaak. In de aanklacht wordt de naam van een persoon genoemd die de opgeëiste persoon helemaal niet kent. Verder is de opgeëiste persoon als getuige in de zaak gehoord en heeft hij daarna nooit meer iets gehoord van de autoriteiten. Omdat het een Pools EAB is, moet extra kritisch worden gekeken naar de rechtsgeldigheid van het EAB.
Voorts wordt de opgeëiste persoon van drugsfeiten verdacht. Met het nieuwe regeringsbeleid is ook het drugsbeleid weer aangepast. Met een amendement dat bij de anti-drugswet hoort, zijn ook de zogenaamde
legal highsopgenomen waartoe synthetische marihuana behoort. Dit amendement is echter ongrondwettelijk. Hieraan mag niet worden voorbij gegaan. Ten slotte kan men in Polen op grond van artikel 62a van de anti-drugswet een zaak laten vallen, als het gaat om het voorhanden hebben van een kleine hoeveelheid drugs. Dit gebeurt in de praktijk vrijwel nooit. Met het nieuwe regeringsbeleid wordt deze bepaling helemaal illusoir. Gelet op hetgeen thans gebeurt in Polen, de versteviging van de greep van de politiek op de rechterlijke macht, is, als het om drugsdelicten gaat, de scheiding tussen de uitvoerende en rechtsprekende macht niet langer aanwezig.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vragen voldoende zijn beantwoord. Primair stelt de
officier van justitie zich op het standpunt dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. Uit de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt niet dat vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat niet aan de derde stap van het toetsingskader is voldaan. Er is geen informatie voorhanden op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat in dit concrete geval de opgeëiste persoon geen eerlijk proces krijgt na overlevering aan Polen. De overlevering van de opgeëiste persoon kan dan ook worden toegestaan.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Zoals onder 4.1 weergegeven heeft de rechtbank in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
4.4.1
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze publicaties bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement
Siedlce.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er
- in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
4.4.2
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe
op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht.
De rechtbank voorziet op grond van de door de opgeëiste persoon naar voren gebrachte omstandigheden geen negatieve gevolgen voor zijn recht op een eerlijk proces op het niveau van de
Sąd Rejonowy w Siedlcachen de
Sąd Okręgowy w Siedlcach, die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen in Polen.
De opgeëiste persoon heeft geen omstandigheden betreffende zijn persoonlijke situatie naar voren gebracht op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat hij na overlevering aan Polen geen eerlijk proces zou krijgen. Niet is gebleken dat hij op enigerlei wijze in de bijzondere aandacht van de Poolse uitvoerende macht staat en dat zijn persoon aanleiding zou geven tot ongeoorloofde beïnvloeding van de rechter(s) die hem moet(en) berechten.
Evenmin noopt de aard van het strafbare feit waarvoor de opgeëiste persoon zal worden vervolgd tot die conclusie. Hij wordt er van verdacht dat hij verdovende middelen (amfetaminen en marihuana) in zijn bezit had. De verdenking ziet dus op een commuun delict. Dat dit feit een bijzondere, politieke, status heeft, zoals door de opgeëiste persoon is aangevoerd, is door hem niet onderbouwd. De (gestelde) omstandigheid dat er nauwelijks gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die artikel 62a van de Poolse anti-drugswet biedt en dat dit het gevolg is van (politieke) druk op rechters in verband met een aangescherpt drugsbeleid, is niet gebleken.
Ook in de feitelijke context die aan de uitvaardiging van het EAB ten grondslag ligt, waarbij de opgeëiste persoon eerst als getuige zou zijn gehoord en daarna nooit meer iets zou hebben vernomen tot het EAB werd uitgevaardigd, ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor het standpunt dat de opgeëiste persoon na een overlevering aan Polen geen eerlijk proces zal krijgen. Aan deze gang van zaken kunnen tal van redenen ten grondslag liggen die niet aan het grondrecht van een eerlijk proces raken. De gang van zaken wijkt in zoverre ook niet af van de gang van zaken zoals de rechtbank deze ambtshalve uit overleveringszaken uit andere landen dan Polen kent, waar de onderhavige problematiek met betrekking tot artikel 47 Handvest niet speelt.
De rechtbank beschikt ook overigens niet over informatie waaruit zou blijken dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon bij de
Sąd Rejonowy w Siedlcachof de
Sąd Okręgowy w Siedlcachnegatief
zalworden beïnvloed door de eerder genoemde gebreken die in het kader van de eerste en de tweede vraag zijn vastgesteld.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en als gevolg daarvan dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Sąd Okręgowy w Siedlcach(
Regional Court in Siedlce) ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.