ECLI:NL:RBAMS:2019:3003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/751186-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot vonnissen van de Regionale Rechtbank te Płock, Polen

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank te Płock, Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 5 maart 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB onderzocht, dat drie vonnissen van de Regionale Rechtbank te Płock betreft.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 11 april 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn advocaat en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de vonnissen VII K 411/14 en VII K 918/14. De rechtbank oordeelde dat de garanties die in het EAB zijn gegeven met betrekking tot de mogelijkheid van herziening van de vonnissen onvoldoende waren, waardoor de overlevering voor deze vonnissen werd geweigerd.

Voor het vonnis VII K 246/14, waarvoor de overlevering werd gevraagd, oordeelde de rechtbank dat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan. De rechtbank heeft daarom de overlevering voor de feiten van dit vonnis toegestaan, terwijl de overlevering voor de andere twee vonnissen werd geweigerd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. M. van Mourik, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751186-19
RK nummer: 19/1614
Datum uitspraak:25 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juli 2018 door de Arrondissementsrechtbank te Płock (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1984
adres: [adres] , [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een drietal vonnissen:
- Vonnis
VII K 411/14van 23 september 2014 waarbij de opgeëiste persoon door de Regionale Rechtbank te Płock is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
2 jaar. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Deze straf is bij besluit door de Regionale Rechtbank te Płock op 30 augustus 2016 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en 6 maanden waarvan de gehele straf resteert.
- Vonnis
VII K 246/14van 24 juni 2015 waarbij de opgeëiste persoon door de Regionale Rechtbank te Płock is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden. De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid.
Deze straf is bij besluit van de Regionale rechtbank te Płock op 23 mei 2017 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en 6 maanden waarvan de gehele straf resteert.
- Vonnis
VII K 918/14van 9 maart 2016 waarin de opgeëiste persoon door de Regionale Rechtbank te Płock is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid. Deze straf is bij besluit van de Regionale rechtbank te Płock op 23 mei 2017 omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar. Hiervan resteren nog 11 maanden en 29 dagen resteren.
Deze vonnissen betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van de vonnissen
VII K 411/14 en VII K 918/14, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot deze vonnissen heeft geleid, en die - kort gezegd – zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard ten aanzien van de vonnissen VII K 411/14 en VII K 918/14:
" Nee, deze persoon verscheen niet persoonlijk op de zitting waarop de uitspraak werd gedaan”.
1. Indien antwoord ‘nee’ werd aangegeven, gelieve aan te geven van welke van volgende omstandigheden sprake was:
e. aan deze persoon is geen uitspraak betekend, maar:
- de uitspraak zal persoonlijk worden betekend, onmiddellijk na afgifte
EN
- samen met de betekening van de uitspraak wordt de persoon ingelicht over het recht op een hernieuwde behandeling van de zaak of het indienen van een bezwaarschrift, in welke procedures de persoon kan deelnemen en die het mogelijk maken de zaak opnieuw te behandelen op inhoudelijk gebied en met in aanmerking nemen van nieuwe bewijzen, die kunnen leiden tot seponering of wijziging van de oorspronkelijke uitspraak
EN
- de persoon zal worden ingelicht over de termijn, waarbinnen een dergelijke hernieuwde behandeling van de zaak of het indienen van een bezwaarschrift zal dienen te geschieden en die 30 dagen bedraagt."
Bij brief van 30 maart 2019 heeft de Poolse autoriteit verder het volgende vermeld:.
"Ref. VII K 411/14 and VII K 918/14 and the possibility of reconsideration of the case.
Regarding both matters, the possibility of their reconsideration is not unconditional.
According to art. 540b § 1 of the Code of Criminal Procedure, judicial proceedings terminated by a final judgment can be resumed at the request of the accused, filed within one month from the date in which he found out about the judgment issued against him, if the case was heard in the absence of the accused who was not notified of the date of the hearing or trial or hearing or served in a different way than in person, when he/she shows that he did not know about the date and the possibility of issuing the judgment in his absence."
Naar het oordeel van de rechtbank voldoen deze verklaringen niet aan de eisen van artikel
12, sub d, OLW. Weliswaar kan de opgeëiste persoon een verzoek indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar of hij daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling van de zaak blijft ongewis.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde verzetgarantie ontoereikend is en zal de overlevering geweigerd worden ten aanzien van de vonnissen VII K 411/14 en VII K 918/14.

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Vonnis VII K 246/14:
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
Feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
Feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 4:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feiten 5 en 6:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd;
Feit 7:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten van het vonnis VII K 246/14 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor de feiten van de vonnissen VII K 411/14 en VII K 918/14 moet zij worden geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Arrondissementsrechtbank te Płock (Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, voor de feiten van vonnis VII K 246/14 waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde overlevering voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf, danwel het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten van de vonnissen VII K 411/14 en VII K 918/14.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.P.J. van den Reek en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2019.
Mr. M. van Mourik is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
ł
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.