Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Staatsanwaltschaft Graz in Oostenrijk. De vordering tot overlevering was ingediend op 5 februari 2019 en betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 7 augustus 2018 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, wordt verdacht van betrokkenheid bij de verkoop van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder amfetamine, XTC en cocaïne, in de periode van 2015 tot januari 2018, voornamelijk in Roermond en Aachen. Tijdens de openbare zitting op 11 april 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de verdenking te dun was om tot overlevering over te gaan. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon duidelijk was. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon na afloop van het Oostenrijkse strafproces naar Nederland zal worden teruggebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren.