ECLI:NL:RBAMS:2019:3011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/751731-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Oostenrijk met betrekking tot verdovende middelen

Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan de Staatsanwaltschaft Graz in Oostenrijk. De vordering tot overlevering was ingediend op 5 februari 2019 en betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 7 augustus 2018 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, wordt verdacht van betrokkenheid bij de verkoop van aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen, waaronder amfetamine, XTC en cocaïne, in de periode van 2015 tot januari 2018, voornamelijk in Roermond en Aachen. Tijdens de openbare zitting op 11 april 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de verdenking te dun was om tot overlevering over te gaan. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en dat de betrokkenheid van de opgeëiste persoon duidelijk was. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, aangezien het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft de garantie van de Oostenrijkse autoriteiten als voldoende beoordeeld, waarbij is vastgesteld dat de opgeëiste persoon na afloop van het Oostenrijkse strafproces naar Nederland zal worden teruggebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751731-18
RK nummer: 19/999
Datum uitspraak: 25 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 feb 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 aug 2019 door
de Staatsanwaltschaft Graz (Oostenrijk)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989
adres: [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. G.G.J. Geerlings, advocaat te Roermond.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1.
In het EAB wordt melding gemaakt van een nationale lastgeving tot aanhouding van het openbaar ministerie Graz van 7 augustus 2018 met referentie 4 St 90/18s.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Oostenrijk strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Genoegzaamheid van de stukken.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de stukken ongenoegzaam zijn nu uit de feitsomschrijving niet duidelijk wordt waarom de pleegperiode zo ruim is genomen. Bovendien is niet nader toegelicht waarom de opgeëiste persoon moest weten dat de vermeende door hem geleverde verdovende middelen voor de Oostenrijkse markt bestemd waren. De pleegplaats is veeleer in Roermond en Aachen dan in Oostenrijk. Ten slotte is de verdenking te dun om tot overlevering over te gaan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In het EAB onder e) wordt beschreven dat de opgeëiste persoon zich in de periode van 2015 tot januari 2018 te Roermond en Aachen (Duitsland) en andere plaatsen zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van 47 kilo amfetamine, 9000 tabletten XTC en 234 gram cocaïne aan drie afzonderlijk vervolgde personen, terwijl de opgeëiste persoon wist dat de door hem verkochte verdovende middelen bestemd waren voor de Oostenrijkse markt.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de feiten daarmee genoegzaam zijn omgeschreven. Hierbij merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit wel de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, de verdenking, duidelijk moet maken, maar dat vermelding van de gronden van de verdenking niet is vereist. Het is niet aan deze rechtbank om te toetsen of er voldoende gronden zijn voor de beschreven verdenking.
Eventuele bewijsverweren komen in geval van overlevering eerst aan de orde in de Oostenrijkse strafprocedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Landesgericht für Strafsachen Graz heeft op 28 maart 2019 de volgende garantie gegeven:
"In de overleveringszaak met betrekking tot de hierboven genoemde persoon wordt onder referte aan uw brief van 25 maart 2019, volgens welke de tenuitvoerlegging van het Europees arrestatiebevel tegen [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] /Nederland, van 7 augustus 2018 m.b.t. 4 St 90/18s van het openbaar ministerie Graz, afhankelijk wordt gemaakt van de garantie dat [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] /Nederland, na beëindiging van het Oostenrijkse strafproces en een eventueel opgelegde straf weer naar Nederland teruggebracht wordt, de volgende mededeling gedaan:
Op rekest van het openbaar ministerie Graz d.d. 26 maart 2019 wordt de garantie afgegeven dat de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1989 in [geboorteplaats] / Nederland, op zijn laatst na afsluiting van het strafrechtelijk onderzoek van het openbaar ministerie Graz m.b.t. (635) 4 St 90/18s en het eventueel hierop aansluitende proces voor de tenuitvoerlegging vrijheidsbeneming strekkende maatregel weer zal worden teruggebracht naar Nederland."
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Oostenrijk plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- de verdovende middelen waren bestemd voor de Oostenrijkse markt;
- de rechtsorde aldaar werd geschonden;
- de mededaders worden in Oostenrijk vervolgd;
- de concentratie van bewijslast ligt in Oostenrijk;- maar een deel van de feiten werd in Nederland gepleegd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd maakt dit niet anders. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 47 Wetboek van strafrecht en de artikelen 2 en 10 Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Staatsanwaltschaft Graz (Oostenrijk)ten behoeve van het in de uitvaardigende lidstaat tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. W.A.P.J. van den Reek en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 april 2019.
Mr. M. van Mourik is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.