Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn Nederlandse nationaliteit bevestigd. Tijdens de zitting op 2 april 2019 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering toegelicht.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks het verweer van de opgeëiste persoon dat hij onschuldig is aan de hem verweten feiten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat zijn onschuld niet kon worden weerlegd door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft ook de garantie van de Procureur des Konings in België in overweging genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft verwezen naar eerdere uitspraken over de detentieomstandigheden in België. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. Ch.A. van Dijk, en is uitgesproken in openbare zitting.