ECLI:NL:RBAMS:2019:3017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/752149-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Belgische autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 17 januari 2019 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn Nederlandse nationaliteit bevestigd. Tijdens de zitting op 2 april 2019 was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering toegelicht.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks het verweer van de opgeëiste persoon dat hij onschuldig is aan de hem verweten feiten. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat zijn onschuld niet kon worden weerlegd door de Belgische autoriteiten. De rechtbank heeft ook de garantie van de Procureur des Konings in België in overweging genomen, die bevestigde dat de opgeëiste persoon, indien veroordeeld, zijn straf in Nederland zou mogen ondergaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij zij ook heeft verwezen naar eerdere uitspraken over de detentieomstandigheden in België. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. Ch.A. van Dijk, en is uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752149-18
RK nummer: 19/480
Datum uitspraak: 16 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2018 door
de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Mechelen (België)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. V. Poelmeijer, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsmandaat bij verstek afgeleverd door de Onderzoeksrechter referentie
OR Theo Byl 2018/019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van België strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij het in het EAB omschreven feit niet heeft gepleegd. Het bedrijf – [naam schoonmaakbedrijf B.V.] - dat grondstoffen voor de drugs GHB zou hebben aangekocht had hij al verkocht op het moment dat deze grondstoffen werden aangekocht.
Door identiteitsfraude lijkt het alsof hij deze stoffen heeft aangekocht, maar dat is niet het geval. Hij kan zijn onschuld aantonen, maar heeft hiervoor de door de Belgische justitie afgeluisterde telefoongespreken nodig. De Belgische autoriteit weigert deze gesprekken echter aan hem te overhandigen.
Uit dit verweer vloeit niet voort dat het onmogelijk is dat de opgeëiste persoon het feit heeft gepleegd.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings heeft op 8 maart 2019 de volgende garantie gegeven:
"Met verwijzing naar uw verzoek bij elektronisch bericht van gisteren inzake de vraag om uitlevering op grond van een Europees Aanhoudingsbevel van [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Nederland) breng ik u als volgt ter kennis.
Gelet op de Nederlandse nationaliteit van de opgeëiste personen ga ik hierbij akkoord om de uit te leveren persoon - in geval van een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of indien er een maatregel welke vrijheidsbeneming met zich brengt zou worden opgelegd in België - naar Nederland over te brengen
(TERUGKEERGARANTIE)"
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden, stoffen voorhanden te hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit die geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Belgische autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd dat:
- het onderzoek in België is aangevangen;
- de medeverdachte(n) zich in België bevindt/bevinden;
- de drugs voor de Belgische markt bestemd waren;
- door de invoer in België de rechtsorde daar is geschokt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

8. Artikel 4 Handvest

De raadsman heeft aan de hand van zijn aan de rechtbank overhandigde pleitnota betoogd dat op grond van de op 15 november 2018 opgestelde rapportage van De Vrijdag Groep en recente verontrustende informatie in de media over de detentieomstandigheden in België de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd. De rechtbank vat dit verweer zo op dat de raadsman meent dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechtbank sinds augustus 2018 de overlevering aan België weer toelaatbaar heeft geacht. Sindsdien is er geen sprake meer van dreigende stakingen. De overlevering dient dan ook te worden toegewezen.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de detentieomstandigheden in België naar de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2018, ECLI:NL:RBAMS:-2018:5937, waarin is vastgesteld dat sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen, dat de kans daarop ook niet meer reëel is en dat er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Sindsdien zijn er geen signalen die er op duiden dat er een reële vrees is voor schending van artikel 4 van het Handvest, zoals bedoeld in het arrest van het Europese Hof van Justitie van 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Cặldặraru). De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 10a Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Mechelen (België),ten behoeve van het in de uitvaardigende lidstaat tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Mrs. J.A.A.G de Vries en B. Poelert zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.