6.4Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, op zichzelf bevestigend kan worden beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken ook nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft de eerder genoemde vragen ook met het oog op de beantwoording van deze (derde) vraag gesteld.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook ondanks de reeds uitvoerig verstrekte informatie nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Hierbij merkt de rechtbank op dat zij
allevragen voor wat betreft
de instantie in eerste aanlegals beantwoord beschouwd. In het bijzonder merkt de rechtbank hierover het volgende op.
Op vraag C2 is geen antwoord gekomen, maar de rechtbank is van oordeel dat zij naar aanleiding van de gelijkluidende antwoorden die zij van de uitvaardigende justitiële autoriteiten in andere Poolse overleveringszaken heeft ontvangen, voldoende is voorgelicht.
Vraag C3 is bij brief van 9 januari 2019 beantwoord door the District Court in Wroclaw waarbij abusievelijk onder kop C1 het volgende antwoord is vermeld:
"No written guide Lines have been provided by the Minister of Justice."
Om die reden acht de rechtbank in de onderhavige zaak de beantwoording van vraag C3 niet langer noodzakelijk.
In de antwoorden heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen echter niet beantwoord voor een eventuele
hoger beroep instantie. De rechtbank houdt er rekening mee dat haar vraagstelling in dit verband niet helemaal duidelijk is overgekomen. De vraag is mogelijk te beperkt opgevat, namelijk dat alleen gevraagd zou zijn welke instantie in hoger beroep bevoegd is te oordelen over de zaak van de opgeëiste persoon en niet dat de rechtbank de vragen ook voor deze instantie beantwoord zou willen zien.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar de instantie in hoger beroep om te worden beantwoord:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken.
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
1. Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3. Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk
gerecht.
Hebben er zich sinds 19 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende justitiële autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen,
teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alle vragen A t/m E ter beantwoording door te sturen naar de rechterlijk instantie die bevoegd is kennis te nemen van een eventueel hoger beroep.
6.
6. Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voornoemd tijdstip met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen voornoemd tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Mr. J.A.A.G de Vries is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.