ECLI:NL:RBAMS:2019:3018

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
13/751514-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake Europees aanhoudingsbevel en rechtsstaatkwesties in Polen

Op 16 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Wrocław, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, behandeld op een openbare zitting op 18 januari 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. Polman, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak van 1 februari 2019 de behandeling van de zaak geschorst om aanvullende informatie te verkrijgen over de rechtsstaat in Polen, in het bijzonder over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de gevolgen daarvan voor de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft op 2 april 2019 de behandeling hervat, waarbij de officier van justitie mr. M. Diependaal aanwezig was. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer tijd nodig heeft om te beslissen over de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechterlijke macht die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar brengen, wat kan leiden tot een reëel gevaar voor een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over de huidige situatie van de rechterlijke macht in Polen, zodat zij een weloverwogen beslissing kan nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht aan de officier van justitie om de vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen. De rechtbank benadrukt het belang van een eerlijke rechtsgang en de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon, en blijft zich inzetten voor een zorgvuldige afweging van de situatie in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751514-17
RK-nummer: 18/8049
Datum uitspraak: 16 april 2019
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 november 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 maart 2017 door
the regional court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 januari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Bij tussenuitspraak van 1 februari 2019 is het onderzoek ter zitting heropend en vervolgens geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de IND voor te leggen of de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf zal verliezen ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maateregel.
Daarnaast is de zaak heropend in verband met de Poolse rechtstaatkwestie om in vervolg op de reeds verstrekte informatie nog aanvullende informatie over deze kwestie te verkrijgen.
In bovengenoemde tussenuitspraak heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13 OLW toegewezen.
De rechtbank heeft op 2 april 2019 de behandeling van de vordering hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
a decision by the district court for Wrocław-Śródmieście of 6 december 2016, court file number V Kp 1599/16 on pre-trial detention of the suspect for a period of 14 days.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
  • deelneming aan een criminele organisatie;
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek C van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 6 OLW

De IND heeft bij brief van 27 maart 2019 laten weten dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon als gevolg van een mogelijke veroordeling in Polen voor de feiten van het EAB zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen.
De raadsman heeft gelet op bovengenoemde informatie het verzoek om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW ingetrokken.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de opgeëiste persoon gelet op de informatie van de IND niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 inzake LM, C-216/18 PPU (
hierna: het arrest).
Hierna heeft de rechtbank in een tussenuitspraak van 4 oktober 2018 ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) vastgesteld
- dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
- dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
- dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
- dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank in die zaak een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en bij brieven van The District Court in Wroclaw, III Penal Department van 9 januari en 10 januari 2019, beantwoord.
Bij tussenuitspraak van 1 februari 2019 heeft deze rechtbank nadere vragen gesteld, te weten:
A1: het antwoord van de Poolse autoriteit hield in dat geen (vice)presidenten zijn ontslagen.De rechtbank verneemt graag hoe dat zit met de overige rechters.
A2: verzoeken om verlenging van de aanstelling zijn in enkele gevallen niet gehonoreerd.De rechtbank heeft behoefte aan een nadere toelichting over de criteria die zijn gehanteerd bij de beoordeling van deze verzoeken.
C1: Door de uitvaardigende justitiële autoriteit is meegedeeld dat tuchtprocedures aanhangig zijn gemaakt tegen twee rechters.
De rechtbank heeft behoefte aan nadere informatie over de redenen voor deze procedures en (indien van toepassing) de uitkomst van deze procedures.
C2 en C3: deze vragen zijn niet beantwoord.De rechtbank ziet deze vragen graag alsnog beantwoord.
Op 25 februari 2019 heeft the Circuit Court of Wroclaw, III Criminal Division de hiervoor genoemde vragen over de Poolse rechtsstaat beantwoord.
6.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting van de rechtbank aangevoerd dat de behandeling van de zaak moet worden aangehouden voor het opvragen van nadere informatie dan wel dat de overlevering dient te worden geweigerd.
De vragen C2 en C3 zijn niet beantwoord voor de instantie in eerste aanleg. Bovendien zijn de vragen A tot en met E in het geheel niet beantwoord met betrekking tot de mogelijke instantie in hoger beroep. Deze vragen zouden alsnog moeten worden beantwoord en zo niet dan dient de overlevering te worden geweigerd.
De opgeëiste persoon heeft al last gehad van het rechtssysteem in Polen. Hij heeft een Poolse advocaat gehad die werd tegenwerkt door de Poolse justitie. Zo werden onder meer geen dossierstukken toegezonden. Nu heeft de opgeëiste persoon een andere Poolse advocaat,
die als rechter werkzaam is geweest en nu wordt plotseling wel alle medewerking aan zijn advocaat verleend.
De rechtbank heeft zich al eerder uitgesproken dat de situatie in Polen zorgwekkend is en nader onderzoek behoeft.
6.3
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar de vragen niet volledig zijn beantwoord, maar dat de overlevering van de opgeëiste persoon wel kan worden toegestaan, omdat de verdediging geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, zoals vermeld in het arrest
.
6.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet.
De rechtbank stelt vast dat de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, op zichzelf bevestigend kan worden beantwoord.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken ook nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van de strafbare feiten waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft de eerder genoemde vragen ook met het oog op de beantwoording van deze (derde) vraag gesteld.
De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt de rechtbank aan de beantwoording van deze vraag nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook ondanks de reeds uitvoerig verstrekte informatie nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Hierbij merkt de rechtbank op dat zij
allevragen voor wat betreft
de instantie in eerste aanlegals beantwoord beschouwd. In het bijzonder merkt de rechtbank hierover het volgende op.
Op vraag C2 is geen antwoord gekomen, maar de rechtbank is van oordeel dat zij naar aanleiding van de gelijkluidende antwoorden die zij van de uitvaardigende justitiële autoriteiten in andere Poolse overleveringszaken heeft ontvangen, voldoende is voorgelicht.
Vraag C3 is bij brief van 9 januari 2019 beantwoord door the District Court in Wroclaw waarbij abusievelijk onder kop C1 het volgende antwoord is vermeld:
"No written guide Lines have been provided by the Minister of Justice."
Om die reden acht de rechtbank in de onderhavige zaak de beantwoording van vraag C3 niet langer noodzakelijk.
In de antwoorden heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen echter niet beantwoord voor een eventuele
hoger beroep instantie. De rechtbank houdt er rekening mee dat haar vraagstelling in dit verband niet helemaal duidelijk is overgekomen. De vraag is mogelijk te beperkt opgevat, namelijk dat alleen gevraagd zou zijn welke instantie in hoger beroep bevoegd is te oordelen over de zaak van de opgeëiste persoon en niet dat de rechtbank de vragen ook voor deze instantie beantwoord zou willen zien.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, zodat deze kunnen worden doorgeleid naar de instantie in hoger beroep om te worden beantwoord:
A. Wijzigingen personele bezetting
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken (vice)voorzitters en rechters ontslagen? Zo ja, op welke datum is het ontslag aangezegd en wat is de grond die hiervoor is gegeven?
Zijn er (vice)voorzitters en rechters gepensioneerd als gevolg van de gewijzigde pensioenleeftijd? Zo ja, hoe veel, afgezet tegen het aantal rechters en (vice)voorzitters binnen de rechterlijke instantie?
Is het voorgekomen dat het mandaat van deze (vice)voorzitters en rechters na het bereiken van de pensioenleeftijd is verlengd?
Zijn er sinds de inwerkingtreding van de wet inzake de Nationale School voor de rechterlijke macht assistent-rechters benoemd en zo ja, behandelen zij strafzaken en zo ja, als unus of binnen een rechterlijke college?
B. Toewijzing en behandeling van zaken
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de toewijzing en behandeling van zaken.
C. Tuchtzaken of andere (disciplinaire) maatregelen
1. Zijn er sinds voormelde wetswijzigingen tuchtzaken tegen rechters en/of (vice)voorzitters geweest? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en wat was de uitkomst?
2. Hebben er sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken wijzigingen plaatsgevonden in de bezoldiging van (vice)voorzitters en rechters? Zo ja, wat was hiervoor de reden?
3. Zijn er andere maatregelen betreffende (vice)voorzitters genomen, zoals het
verstrekken van ‘
written remarks’door de Minister van Justitie? Zo ja, wat was
hiervoor de aanleiding?
D. Procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk gerecht
De rechtbank wenst te vernemen of er recentelijk wijzigingen hebben plaatsgevonden
ten aanzien van de procedures ter bescherming van het recht op een onafhankelijk
gerecht.
E. Buitengewoon beroep
Hebben er zich sinds 19 februari 2019, toen drie ‘buitengewoon beroep’-procedures aanhangig waren gemaakt waarop het Hooggerechtshof nog niet had beslist, nog nieuwe ontwikkelingen voorgedaan ten aanzien van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof?
Zo ja, op welke grond en met welke uitkomst?
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende justitiële autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht, in het bijzonder gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle gegevens die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen,
teneinde de uitvaardigende justitiële autoriteit in de gelegenheid te stellen alle vragen A t/m E ter beantwoording door te sturen naar de rechterlijk instantie die bevoegd is kennis te nemen van een eventueel hoger beroep.
6.
6. Beslissing
HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen voornoemd tijdstip met kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen voornoemd tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Mr. J.A.A.G de Vries is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.