In deze zaak heeft de besloten vennootschap GVB Exploitatie B.V. (verzoekster) verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] (verweerder) wegens verwijtbaar handelen. De mondelinge behandeling vond plaats op 29 maart 2019, waarbij [verweerder] niet verscheen, maar later op 2 april 2019 wel aanwezig was. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder eerdere waarschuwingen aan [verweerder] en klachten van reizigers over zijn gedrag. Op 18 januari 2019 zou [verweerder] een reiziger bij de keel hebben gegrepen, wat leidde tot een rijverbod en de schorsing van [verweerder]. GVB stelde dat [verweerder] de bedrijfsregels had overtreden en dat zijn gedrag onacceptabel was, wat leidde tot het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat [verweerder] op 18 januari 2019 agressief of gewelddadig heeft gehandeld. Het enkele wegduwen van een reiziger in een situatie van agressie is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Bovendien heeft [verweerder] herhaaldelijk aangegeven moeite te hebben met agressie van reizigers en om hulp gevraagd, maar GVB heeft onvoldoende gedaan met deze hulpvraag. De kantonrechter concludeert dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd is en wijst het verzoek van GVB af. GVB wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [verweerder] op nihil worden begroot.