ECLI:NL:RBAMS:2019:3169

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/751223-19 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering wegens dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 21 maart 2019 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Litouwen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was en op dat moment gedetineerd was in een penitentiaire instelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft. De overlevering werd verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 30 maanden voor poging tot diefstal en 3 maanden voor illegaal verblijf. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting op 4 april 2019, waarbij de opgeëiste persoon schriftelijk afstand deed van zijn recht om te worden gehoord.

De rechtbank oordeelde dat de overlevering voor het eerste feit kon worden toegestaan, omdat voldaan was aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. Voor het tweede feit, illegaal verblijf, oordeelde de rechtbank dat dit feit niet dubbel strafbaar was naar Nederlands recht, waardoor de overlevering voor dit feit moest worden geweigerd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er sprake was van samenloop van EAB's en heeft voorrang gegeven aan de Belgische EAB's boven het Litouwse EAB.

De beslissing van de rechtbank was als volgt: de overlevering van de opgeëiste persoon voor het eerste feit werd toegestaan, terwijl de overlevering voor het tweede feit werd geweigerd. De rechtbank bevestigde ook dat de Belgische EAB's voorrang kregen boven het Litouwse EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751223-19 (EAB III)
RK nummer: 19/1809
Datum uitspraak: 18 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 februari 2019 door het Parket van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
uit anderen hoofde gedetineerd in de [penitentiaire instelling] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. M.G. van Wijk, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn namens hem het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een oordeel van 9 februari 2016 van de Franstalige Correctionele Rechtbank van Brussel.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden en 3 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Op verzoek van de officier van justitie heeft
le tribunal de première instance de Bruxellesbij e-mail van 28 maart 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
Remainder of term of imprisonment
By decision of the tribunal of Brussels on the 9th of February 2016, [opgeëiste persoon] has been sentenced to 30 months for attempted burglary and to 3 months for illegal stay.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Preciseer indien de belanghebbende persoonlijk verscheen op het proces dat leidde tot de uitspraak:
(…)
[X] 2. Neen, de belanghebbende verscheen niet in persoon op het proces dat leidde tot de uitspraak.
3. Als u het vakje van punt 2 aankruiste, gelieve dan te confirmeren of:
(…)
[X] 3.4 de belanghebbende niet persoonlijk de betekening van de uitspraak ontving, maar
- hij ze persoonlijk zonder uitstel zal ontvangen na de afgifte, en
- als hij ze zal ontvangen hebben, hij uitdrukkelijk in kennis gesteld zal worden van zijn recht op een nieuwe procedure van vonnis of van beroepsprocedure, waaraan de belanghebbende het recht heeft deel te nemen en die toelaat de zaak opnieuw te onderzoeken over de inhoud, rekening houdend met de nieuwe elementen van bewijs, en kan leiden tot nietigverklaring van de initiële beslissing; en
- hij zal ingelicht worden over de termijn waarin hij een nieuwe procedure van vonnis of een beroepsprocedure moet vragen, hetzij … dagen.
Op verzoek van de officier van justitie heeft
le tribunal de première instance de Bruxellesbij e-mail van 4 april 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
Mr. [opgeëiste persoon] has 15 days to request a retrial and 30 days to request an appeal, once he is in Belgium.
3.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt – met de officier van justitie en de raadsman – vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de hiervoor genoemde verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Ten aanzien van het eerste feit
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het eerste feit hieraan is voldaan.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het tweede feit
4.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel e) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
2) Illegaal verblijf
Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en verwijdering van vreemdelingen
Art. 75Onder voorbehoud van artikel 79, wordt de vreemdeling die illegaal binnenkomt of verblijft in het Koninkrijk gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maand en een boete van zesentwintig frank tot tweehonderd frank of met enkel één van deze straffen.
(…)
Op verzoek van de officier van justitie heeft
le tribunal de première instance de Bruxellesbij e-mail van 28 maart 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
Illegal stay
[opgeëiste persoon] has been in breach of the legislation on the stay of foreigners: he stayed in Belgium without a valid residence permit between the 28th of August 2007 and the 12th of February 2015, the last day being on the 11th of February 2015.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het onder twee opgenomen feit – illegaal verblijf in België – niet strafbaar is naar Nederlands recht. Daarom dient de overlevering ten aanzien van dit feit te worden geweigerd.
4.3.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit strafbaar is op grond van artikel 5 (in samenhang gelezen met artikel 108) van de Vreemdelingenwet 2000. De overlevering dient in zijn geheel te worden toegestaan.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het tweede feit oordeelt de rechtbank als volgt.
Gelet op de hiervoor opgenomen (aanvullende) informatie met betrekking tot het door de opgeëiste persoon gepleegde feit, ziet de strafbaarstelling in België op iedere vreemdeling die illegaal het land binnenkomt of daar verblijft. De Nederlandse wet kent geen strafbaarstelling voor het illegaal verblijf van een vreemdeling. Artikel 5 van de Vreemdelingenwet 2000 vereist dat aan een vreemdeling de toegang is ontzegd.
Gelet daarop stelt de rechtbank vast dat voor dit feit niet is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid. Daarom dient de overlevering ten aanzien van het tweede feit te worden geweigerd.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van het
eerste feitwaarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW, en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
Nu daarnaast is vastgesteld dat het
tweede feitwaarvoor de overlevering wordt verzocht niet dubbel strafbaar is naar Nederlands recht, dient de overlevering ten aanzien van dit feit te worden geweigerd.

6.Samenloop EAB’s

De rechtbank constateert dat sprake is van samenloop van het onderhavige EAB – en het eveneens door België uitgevaardigde EAB van 29 januari 2019 – met het tegen de opgeëiste persoon uitgebrachte EAB van 21 februari 2019 van de
Prosecutor General’s Office of the Republic of Lithuania(Litouwen). De rechtbank zal eveneens bij uitspraak van heden de overlevering toestaan op basis van dit Litouwse EAB (parketnummer: 13/751100-19).
De officier van justitie heeft ter zitting te kennen gegeven dat voorrang dient te worden gegeven aan uitvoering van de twee Belgische EAB’s, omdat – anders dan het Litouwse EAB – de Belgische EAB’s betrekking hebben op zaken met slachtoffers en de dreigende straffen in de Belgische zaken hoger zijn dan in de Litouwse zaak. De raadsman kon zich in deze keuze vinden.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen en zal de verzochte voorrang in deze uitspraak bevestigen.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf – te weten dertig maanden – te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens het eerste feit.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf – te weten drie maanden – dat is opgelegd wegens het tweede feit.
BEVESTIGTdat voorrang dient te worden gegeven aan het onderhavige EAB en het eveneens door België uitgevaardigde EAB van 29 januari 2019 (parketnummer: 13/751098-19) boven het Litouwse EAB van 21 februari 2019, ten aanzien waarvan de rechtbank eveneens bij uitspraak van heden, 18 april 2019, de overlevering toestaat (parketnummer: 13/751100-19).
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.