ECLI:NL:RBAMS:2019:3200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
3 mei 2019
Zaaknummer
C/13/661615 / HA RK 19/50
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot het horen van de kroongetuige

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2019 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, was gericht tegen de beslissing van de strafkamer om het verzoek van zijn raadsman tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris af te wijzen. De verzoeker stelde dat de motivering van deze beslissing bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees heeft doen ontstaan dat de strafkamer vooringenomenheid jegens hem koestert. De strafkamer had in haar beslissing aangegeven dat het van belang is dat de overeenkomst met de kroongetuige deel uitmaakt van het dossier voordat deze wordt gehoord. De Wrakingskamer oordeelde dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken meebrengt dat een rechterlijke beslissing als zodanig geen grond kan vormen voor wraking. De gronden van verzoeker waren voornamelijk gericht tegen de inhoud van de beslissing van de strafkamer, en de Wrakingskamer concludeerde dat deze gronden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De Wrakingskamer benadrukte dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en tegen deze beslissing stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 6 februari 2019 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/661615 / HA RK 19/50 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
zonder vaste woon-of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [ ],
raadsman mr. N.C.J. Meijering, advocaat te Amsterdam
welke verzoek strekt tot wraking van mrs. B. Vogel, K.A. Brunner, A.R.P.J. Davids, leden van de meervoudige strafkamer, hierna: de strafkamer, respectievelijk de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken :
 een van de behandeling ter zitting van 6 februari 2019 in de strafzaak van verzoeker door de rechtbank opgemaakt proces-verbaal met daarin onder meer opgenomen een verzoek van de raadsman tot het horen van de kroongetuige, de daarop door de strafkamer genomen beslissing, het mondeling gedane verzoek tot wraking en de gronden waarop dit berust.
 met het proces-verbaal meegezonden bijlagen bestaande uit een schriftelijke toelichting van het openbaar ministerie (hierna verder: het OM), een door de raadsman van verzoeker overgelegde pleitnota, een reactie van het OM op de ter zitting door verzoeker gedane verzoeken tot het horen van de kroongetuige en opheffing van de voorlopige hechtenis;
 een schriftelijke reactie van de strafkamer op het verzoek tot wraking.
1.2.
De strafkamer heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 22 maart 2019 gelijktijdig maar niet gevoegd, met een wrakingsverzoek afkomstig van een andere verdachte in dezelfde strafzaak. Op dit laatste verzoek wordt beslist bij afzonderlijke beslissing. Ter zitting waren aanwezig: verzoeker vergezeld door zijn raadsman mr. N.J.C. Meijering, de rechters, alsmede namens het OM mrs. C. de Jongh en J.G. Louman. Nadat de voorzitter verzoeker heeft medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht is en de voorzitter heeft medegedeeld over welke stukken de Wrakingskamer beschikt, is de raadsman van verzoeker het woord gegeven. De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Na een korte schorsing en hervatting van de behandeling hebben de rechters bij monde van de voorzitter hun zienswijze gegeven. Daarna heeft het OM zijn standpunt toegelicht. Na nog een ronde hoor- en wederhoor is - na de verzoeker in de gelegenheid te hebben gesteld als laatste het woord te voeren - de behandeling ter zitting gesloten onder de mededeling dat de uitspraak zou worden gedaan binnen veertien dagen of zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

2.1.
Verzoeker is verdachte in drie strafzaken die staan geregistreerd onder parketnummers 13/997072-17 (zaak A), 13/997083-18 (zaak B) en 13/997006-19 (zaak C). In de strafzaken hebben al eerder pro forma behandelingen plaatsgevonden waarvan de behandeling op 6 februari 2019 de vijfde is. Uit het van die behandeling opgemaakte proces-verbaal volgt dat door verzoeker een verzoek is gedaan tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris. Na beraad in raadkamer heeft de strafkamer als vermeld in het proces-verbaal de navolgende beslissing (hierna: de beslissing) gegeven op het verzoek:
“De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris in dit stadium af. De rechtbank acht het van belang dat de overeenkomst die met de kroongetuige is gesloten deel uitmaakt van het dossier, alvorens wordt aangevangen met het horen van de kroongetuige. De rechtbank ziet dat verdachte niet slechts vastzit op de verklaringen van de kroongetuige. De rechtbank sluit niet uit dat er, op het moment dat de overeenkomst deel uitmaakt van het dossier, delen van het verhoor van de kroongetuige bij de rechter-commissaris zullen plaatsvinden.”
2.2.
Daarop heeft de raadsman van verzoeker een wrakingsverzoek gedaan. Nadat de strafkamer haar beslissingen heeft uitgesproken op verzoeken van andere verdachten, heeft de raadsman zijn verzoek nader toegelicht.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1.
Aan het verzoek is door verzoeker samengevat ten grondslag gelegd dat door de motivering van de beslissing bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de strafkamer jegens hem vooringenomenheid koestert. De gronden van het verzoek komen op het volgende neer. Verzoeker bevindt zich al vijftien maanden in voorarrest. De ernstige bezwaren tegen verzoeker bestaan grotendeels uit de verklaringen van de kroongetuige. De verdediging krijgt geen enkele kans om de kroongetuige alvast te horen op de door verzoeker bestreden door de kroongetuige gegeven verklaringen. Ter vergelijking: in het Passageproces werd de 1e kroongetuige gepresenteerd in april 2017 en al begin mei 2017 kon hij door de verdediging bij de rechter-commissaris worden gehoord. Ook in andere zaken werd de kroongetuige (al dan niet ter zitting ) direct gehoord. De strafkamer gaat echter elke keer mee met het onhoudbare argument van het OM dat het contract tussen het OM en de kroongetuige deel uit moet maken van het dossier terwijl het OM dat contract tegelijkertijd achterhoudt. De strafkamer zou het OM een bevel kunnen geven om het contract in te brengen. Dat contract is anderszins ook weer niet noodzakelijk om de verdediging een begin te laten maken met het horen van de kroongetuige omtrent de bezwaren, omdat die zijn gelegen in al geproduceerde verklaringen. Een verzoek daartoe is uitgebreid toegelicht.
3.2
Het niet horen van de kroongetuige door en bij de rechter commissaris houdt in dat verzoeker gedurende twee jaar in voorlopige hechtenis zal zitten aangezien het niet te verwachten valt dat de inhoudelijke behandeling eerder zal beginnen dan over een jaar. Daar waar op de pro forma zitting van 28 november 2018 verzoeker nog een beetje zicht op het horen van de kroongetuige had verkregen, is dat met de beslissing van 6 februari 2019 weer verdwenen. Verzoeker zou dat horen graag willen omdat hij de weg naar de vrijheid met de rechtbank wil vinden, maar die kans krijgt hij niet. Bovendien werd overwogen dat verdachte niet slechts vastzit op de verklaringen van de kroongetuige. Daarmee is de vrees voor vooringenomenheid toegenomen aangezien de strafkamer hiermee niet anders kan doelen dat op de PGP berichten. Daarin ligt kennelijk het onterechte oordeel besloten dat die berichten zelfstandig het voortduren van de voorlopige hechtenis zouden kunnen dragen. Mede gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat immers het recht geeft om een getuige â charge te kunnen horen, is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de strafkamer vooringenomen is.

4.De reactie van de rechters

4.1
De strafkamer heeft bij monde van de voorzitter allereerst aangevoerd dat er een gemotiveerde beslissing is gegeven op het verzoek de kroongetuige te horen. Een dergelijke beslissing kan op grond van rechtspraak van de Hoge Raad geen grond voor wraking vormen. Wraking is daarvoor niet het juiste instrument.

5.Het standpunt van het OM

5.1.
Het OM heeft samengevat aangevoerd dat het verzoek is gericht tegen de door de strafkamer genomen beslissing om de kroongetuige niet nu al te horen bij de rechter-commissaris. In de gronden wordt verwezen naar eerder genomen gelijkluidende beslissingen op dat verzoek. Kennelijk lag daarin geen grond om een verzoek tot wraking te doen. Het verzoek komt neer op een verkapt appel op inhoudelijke argumenten. De Hoge Raad heeft daarvan gezegd dat dat niet mogelijk is. Uit de gebezigde woorden in de motivering valt niet op te maken dat de beslissing van de strafkamer is ingegeven door vooringenomenheid. Anders dan door de raadsman aangevoerd berust het door het door het OM ingenomen standpunt niet uitsluitend op de verklaringen van de getuige, maar ook op de PGP gesprekken en overige bevindingen uit het onderzoek. Het OM deelt het standpunt van de strafkamer dat uit de beslissing geen vooringenomenheid kan worden afgeleid. Het OM adviseert tot afwijzing van het verzoek.

6.De beoordeling van het verzoek

6.1.
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 512 Sv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is.
6.2.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoeker weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
6.3.
De gronden van verzoeker zijn gericht tegen de beslissing van de strafkamer tot afwijzing van het door de raadsman van verzoeker gedane verzoek tot het horen van de kroongetuige bij de rechter-commissaris in strafzaken.
6.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking kan niet dienen als verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de Wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de Wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:1413).
6.5.
De gronden voor het wrakingsverzoek zijn volgens de raadsman in dit geval gericht tegen de motivering van de door de strafkamer gegeven beslissing. Vergelijking van de pleitnota die is voorgedragen en overgelegd op de zitting van 6 februari 2019 met de gronden van het verzoek tot wraking als vermeld in de pleitnota van de raadsman van verzoeker, leert dat de wrakingsgronden vrijwel gelijkluidend zijn aan de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het verzoek tot het horen van de kroongetuige. De door verzoeker aangevoerde gronden voor de wraking zien aldus op de inhoud van de door de strafkamer gegeven (tussen)beslissing(en) en die gronden zijn door de strafkamer bij het nemen van de beslissing meegewogen. Zoals hiervoor overwogen komt de Wrakingskamer daarover geen oordeel toe. Niet gebleken is dat de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters die de beslissing hebben gegeven. De door verzoeker aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet.
7. De slotsom is dat geen zwaarwegende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. P.B. Martens, voorzitter, J. Thomas en W.M. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.