10. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
10. Het feit dat een werknemer gedetineerd is hoeft op zichzelf geen reden te zijn om het dienstverband te beëindigen. De detentie moet van dien aard zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Gekeken moet worden naar de concrete omstandigheden van het geval.
10. [verweerder] is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, hetgeen betekent dat hij gedurende langere tijd niet aan zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst kan voldoen. Door de detentie kan [verweerder] immers de arbeid die hij met de werkgever overeengekomen is te verrichten, niet meer uitvoeren. Het mag zo zijn dat de werkgever geen loon hoeft te betalen als de werknemer zijn werkzaamheden wegens detentie niet kan uitoefenen, maar dat betekent op zichzelf niet dat een werkgever geen belang heeft het dienstverband te beëindigen. Een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan om arbeid te verrichten en de werkgever moet ervan op aan kunnen dat de werknemer daarvoor beschikbaar is. In een situatie waarin de medewerker langdurig niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst kan voldoen, kan van de werkgever in beginsel in redelijkheid niet worden gevergd het dienstverband te laten voortduren.
10. Volgens [verweerder] is hij arbeidsongeschikt en kan hij om die reden zijn werkzaamheden niet verrichten. [verweerder] betoogt daarmee dat het feitelijk geen verschil maakt dat hij is gedetineerd, omdat ook als hij niet gedetineerd zou zijn, hij geen arbeid zou hebben kunnen verrichten. [verweerder] miskent daarbij echter dat ook een medewerker die (volledig) arbeidsongeschikt is verplichtingen heeft op grond van de arbeidsovereenkomst, zoals bijvoorbeeld re-integratieverplichtingen. Die verplichtingen kan hij niet nakomen als hij is gedetineerd. Bovendien is re-integratie erop gericht om de werkzaamheden te hervatten, hetgeen nu juist onmogelijk is als een werknemer in detentie zit, zeker als die detentie lang duurt.
10. [verweerder] heeft nog betoogd dat er sprake is van een opzegverbod omdat hij arbeidsongeschikt is en dat er een verband bestaat tussen het verzoek en de arbeidsongeschiktheid. [verweerder] heeft in dit verband gesteld dat Rotie B.V. geen verzoek tot ontbinding heeft ingediend, maar dat RGT direct of vlak na overname van Rotie B.V. daartoe wel is overgegaan. Volgens [verweerder] volgt daaruit dat de (nieuwe) werkgever zich van een arbeidsongeschikte werknemer tracht te ontdoen. RGT heeft daarop ter zitting toegelicht dat zij juist uit zorgvuldigheid de uitspraak van de strafrechter heeft afgewacht, dat zij door [verweerder] niet op de hoogte is gesteld van het verloop van de strafzaak, de datum van de uitspraak en de uitkomst daarvan en dat zij daar rond november 2018 mee bekend is geworden.
10. Voormelde toelichting van RGT is begrijpelijk en daarmee is het standpunt van [verweerder] weerlegd. RGT heeft na november 2018 voldoende voortvarend gehandeld. Uit niets blijkt dat RGT de arbeidsovereenkomst eigenlijk niet zou willen beëindigen wegens de detentie, noch zijn er feiten of omstandigheden op grond waarvan [verweerder] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat RGT van een verzoek tot beëindiging op die grond zou afzien. De conclusie is dan ook dat – als er sprake is van een opzegverbod – dat verbod aan een ontbinding niet in de weg staat. Er is immers geen verband met het opzegverbod, omdat de grond voor beëindiging is gelegen in het feit dat [verweerder] is gedetineerd en niet omdat hij arbeidsongeschikt is (artikel 7:671b lid 6 sub a BW).
10. [verweerder] heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij over drie maanden mogelijk overdag "naar buiten mag”. Dat betekent echter nog niet dat [verweerder] dan aan zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst kan voldoen. Bovendien doet dat niet af aan het feit dat [verweerder] gedurende afgelopen jaar zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst niet heeft kunnen nakomen door een omstandigheid die voor zijn rekening komt.
10. Gelet op het voorgaande leveren de door RGT naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder h BW. Van RGT kan in redelijkheid niet worden gevergd het dienstverband te laten voortduren. Herplaatsing ligt niet in de rede. De overige standpunten van partijen, waaronder de discussie over de vraag of collega’s nog met [verweerder] willen samenwerken, behoeven geen bespreking.