ECLI:NL:RBAMS:2019:3339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
7 mei 2019
Zaaknummer
13/674081-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van babbeltruc met pinpas en geldbedragen van een 81-jarige vrouw

Op 1 maart 2018 heeft een 81-jarige vrouw aangifte gedaan van diefstal van haar pinpas en geldbedragen door middel van een babbeltruc. Verdachte heeft samen met anderen de vrouw telefonisch benaderd onder het voorwendsel van een controle aan de waterleidingen. Na het binnentreden van de woning heeft de vrouwelijke dader de vrouw afgeleid, terwijl een mededader de pinpas en een geldbedrag van € 60,- uit haar portemonnee heeft gestolen. Vervolgens heeft verdachte, met de gestolen pinpas en pincode, twee geldbedragen van in totaal € 1.250,- van de rekening van de vrouw gepind. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte herkenbaar was op camerabeelden van de GSM-winkel en de flat van het slachtoffer. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal en dat hij samen met anderen heeft gehandeld. De rechtbank legt een gevangenisstraf van vijf maanden op, waarbij de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer zwaar meewegen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/674081-18 (Promis)
Datum uitspraak: 24 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedag 1] op [geboortedag 2] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Posthumus naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning) een bankpas en/of 60 euro, in elk geval een geldbedrag, in elk geval enig goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 1 maart 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een geld/pinautomaat) heeft weggenomen een geldbedrag (van in totaal 1250,- euro), geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] en/of ABN AMRO en/of ING Bank, in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die geld/pinautomaat heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en/of pincode, (tot het gebruik waarvan hij verdachte en/of zijn mededaders niet gerechtigd was/waren).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde. Verdachte is herkend op zowel de camerabeelden in de telefoonwinkel als de beelden die zijn gemaakt in de portiek van de flat aan het [adres slachtoffer] (de woning van aangeefster). De bewijskracht van de herkenningen is hoog en in onderlinge samenhang en in combinatie bezien met de aanschaf van de telefoon en simkaart, hetgeen verdachte heeft bekend, biedt het dossier voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde. Medeplegen kan bewezen worden omdat tussen verdachte en zijn medeverdachte sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en medeverdachte zijn beiden in de flat geweest en zij hebben beiden een significante bijdrage geleverd aan de diefstal.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat het dossier geen wettig bewijs bevat om te kunnen concluderen dat verdachte betrokken was bij de ten laste gelegde diefstallen. Van betrouwbare herkenningen door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is geen sprake, niet kan worden vastgesteld dat verdachte de telefoongesprekken heeft gevoerd met aangeefster en voorts kan niet worden bewezen dat een ander dan de vrouw in de woning van aangeefster is geweest. De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte om die redenen dient te worden vrijgesproken van de onder1 en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 1 maart 2018 heeft mevrouw [slachtoffer] (destijds 81 jaar oud), aangifte gedaan van diefstal van haar pinpas en diefstal van geldbedragen door middel van een zogenoemde ‘babbeltruc’. Uit de verklaring van aangeefster en de overige stukken in het dossier kan het volgende worden afgeleid. Aangeefster werd om 15.39 uur gebeld door een man die haar vroeg of zij een brief had ontvangen voor het controleren van de waterleidingen. De man belde met het telefoonnummer eindigend op * [nummer 1] . Na aandringen door de man heeft aangeefster ingestemd met de controle. Kort na dit telefoongesprek, om 15.45 uur, werd er door een vrouw aangebeld bij aangeefster. Aangeefster heeft de vrouw binnengelaten en heeft op verzoek van de vrouw de kraan in de keuken en vervolgens de kraan van de wastafel in de badkamer opengedraaid. De vrouw is ongeveer 10 minuten binnen geweest. Om 16.29 uur werd aangeefster wederom gebeld, dit keer door een man die zich voordeed als medewerker van de bank. De stem van de man dacht aangeefster te herkennen als de man die zij eerder aan de telefoon had gehad over de waterleidingen. Op aandringen van de man heeft aangeefster haar pincode doorgegeven, opdat de man aan de telefoon haar pincode op haar nieuwe bankpas zou activeren. Later merkte zij dat haar pinpas en een geldbedrag van € 60,- uit haar portemonnee waren weggenomen. Uit onderzoek is gebleken dat op 1 maart 2018 twee geldbedragen van haar rekening waren gepind. Om 17.09 uur is bij de pinautomaat van de ABN AMRO bank aan de Amstelveenseweg in Amsterdam een geldbedrag van € 250,- gepind en om 16.45 uur bij de pinautomaat van de ING bank aan de Beethovenstraat in Amsterdam een geldbedrag van € 1.000,-.
Uit onderzoek is verder gebleken dat de simkaart behorende bij het telefoonnummer eindigend op * [nummer 1] alleen gekoppeld is geweest aan imeinummer eindigend op * [nummer 2] en op 1 maart 2018 is verkocht in een GSM winkel in Amsterdam. Voornoemd imeinummer is alleen op 1 maart 2018 tussen 15.02 uur en 16.29 uur gebruikt. Door het opsporingsteam zijn de camerabeelden uitgekeken die zijn opgenomen in en om de betreffende GSM winkel. Op de beelden is te zien dat een man op 1 maart 2018 om 14.58 uur de winkel is binnen gegaan, aldaar een telefoon heeft gekocht en hij om 15.03 uur de winkel weer heeft verlaten. Direct hierna werd de simkaart geactiveerd en met beltegoed opgewaardeerd. Door meerdere verbalisanten werd de man op deze beelden herkend als zijnde verdachte. Verdachte heeft ook bekend, ook ter terechtzitting ten overstaan van de rechtbank, dat hij de man is die op voornoemde beelden is te zien. Ook heeft verdachte erkend dat hij toen een telefoon en simkaart had gekocht.
Op deze beelden is te zien dat verdachte een zwarte trui met een witte streep droeg en dat hij zwarte schoenen aan had met daarop een wit vlak. Voorts is te zien dat verdachte bij het verlaten van de winkel een pet heeft opgezet en in een donkerkleurige auto is gestapt. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij in een auto is gestapt. In deze auto zaten nog vier andere personen, waaronder een vrouw aan wie hij de telefoon en de simkaart heeft afgegeven, aldus verdachte.
Door het opsporingsteam zijn camerabeelden uitgekeken die zijn opgenomen in de portiek van de flat aan het [adres slachtoffer] (de woning van [slachtoffer] ), waarop te zien is dat daar om 15.45 uur een vrouw en twee mannen zijn binnengegaan.
Door [verbalisant 1] is geverbaliseerd dat op camerabeelden van de winkel [naam winkel] , die op 1 maart 2018 zijn opgenomen, is te zien dat de eerdergenoemde auto om 17.06 uur over de Amstelveenseweg reed en dat deze rechtsaf de Valeriusstraat in sloeg. Om 17.07 uur werd gezien dat een vrouw de Valeriusstraat uit kwam lopen en dat zij in de richting van de pinautomaat van de ABN AMRO bank liep, waar zoals gezegd om 17.09 uur een geldbedrag werd gepind van de rekening van aangeefster. Zij werd gevolgd door een man die qua signalement overeenkwam met verdachte, aldus [verbalisant 1] .
Door [verbalisant 1] is geconcludeerd dat NNman1, op de beelden in de flat, dezelfde persoon is als de persoon op de beelden van de GSM winkel, zijnde verdachte. [verbalisant 1] heeft verdachte herkend aan de pet die hij op had, de schoenen die hij aan had en aan zijn gezicht.
Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verdachte op de beelden herkend. Hij heeft beschreven dat hij verdachte ambtshalve kent en dat hij in die hoedanigheid meerdere keren met verdachte te maken heeft gehad. Op 24 maart 2018 heeft [verbalisant 2] verdachte voor het laatst gezien en heeft hem toen uitvoerig gesproken op het politiebureau in Enschede. [verbalisant 2] heeft verdachte herkend aan zijn gezicht, postuur, houding en manier van lopen.
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten steeds ontkend.
Is verdachte de man op de beelden?
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaamheid moet worden betracht bij het toekennen van bewijskracht aan herkenningen. Bij de beoordeling van het bewijs moet worden getoetst of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Verdachte is door zowel verbalisant [verbalisant 1] als door [verbalisant 2] herkend op de beelden in de GSM winkel en in de portiek van de flat aan het [adres slachtoffer] . [verbalisant 1] heeft de man op de beelden bij de ABN AMRO bank ook herkend als degene die de simkaart in de telefoonwinkel heeft gekocht. Uit de verklaring van [verbalisant 2] kan worden opgemaakt dat hij meerdere werkgerelateerde contacten heeft gehad met verdachte, waardoor gezegd kan worden dat hij meer dan gemiddeld in staat is om verdachte te herkennen. Dit gegeven maakt de herkenning van [verbalisant 2] sterk. De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van verdachte door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoende betrouwbaar zijn en bruikbaar voor het bewijs, omdat zij in belangrijke mate worden ondersteund door ander bewijs. De rechtbank betrekt de volgende feiten en omstandigheden bij haar oordeel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 1 maart 2018 om omstreeks 15.00 uur een telefoon met simkaart heeft gekocht en dat aangeefster vervolgens met het telefoonnummer behorend bij deze simkaart om 15.39 uur is gebeld. Om 15.03 uur heeft verdachte de winkel verlaten. Op de beelden is te zien dat verdachte zwarte schoenen met daarop een wit vlak aan had. Voorts is te zien dat hij bij het verlaten van de winkel een pet op zette. Verdachte is vervolgens in een auto gestapt, welke auto op verschillende plekken is waargenomen. Om 15.45 uur werd gezien dat twee mannen en een vrouw de flat aan het [adres slachtoffer] in liepen. De rechtbank merkt op dat op de stills van die beelden is te zien dat de man zwarte schoenen met daarop een wit vlak aan had en dat hij een pet droeg. Deze schoenen en pet vertonen sterke gelijkenissen met de schoenen en pet die verdachte droeg bij het verlaten van de GSM winkel. Verbalisanten herkennen verdachte op die beelden.
Tegenover deze feiten en omstandigheden staat slechts de enkele ontkenning van verdachte en zijn alternatieve verklaring dat hij de telefoon heeft gekocht en heeft afgegeven aan een vrouw, zijn toenmalige vriendin met wie hij via deze telefoon contact wilde houden. De verklaring heeft verdachte verder geen handen en voeten gegeven. De verklaring is in het licht van het bewijs in het dossier ook niet geloofwaardig.
Alle voornoemde feiten en omstandigheden zijn, gelet ook op het korte tijdsbestek waarin een en ander heeft plaatsgevonden en in onderlinge samenhang bezien, voldoende om buiten redelijke twijfel te stellen dat verdachte degene is geweest die op de beelden in de flat is te zien en dus op 1 maart 2018 samen met een man en een vrouw in de flat van aangeefster was. Verdachte was van meet af aan betrokken bij de zogenoemde ‘babbeltruc’. Verdachte heeft de telefoon/simkaart gekocht waarmee aangeefster is gebeld. Aangeefster is door verdachte(n) om de tuin geleid en heeft verdachte(n) in goed vertrouwen haar woning binnen gelaten. Verdachte(n) hebben de pinpas en een geldbedrag uit de portemonnee van aangeefster weggenomen en hebben vervolgens twee grote geldbedragen gepind. Hierbij was verdachte ook aanwezig.
MedeplegenDe rechtbank acht voorts met betrekking tot de feiten 1 en 2 bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de pinpas, een geldbedrag en vervolgens de diefstal van meerdere geldbedragen van de rekening van aangeefster. Uit het voorgaande blijkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en in ieder geval twee mededaders.
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten samen met anderen heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 1 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (uit een woning) een bankpas en 60,- euro, toebehorende aan [slachtoffer] ;
ten aanzien van feit 2
op tijdstippen op 1 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (van in totaal 1.250,- euro), toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en pincode, tot het gebruik waarvan hij verdachte en zijn mededaders niet gerechtigd waren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, de strafeis van de officier van justitie te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen de pinpas en een geldbedrag van een destijds 81 jaar oude vrouw, uit haar woning gestolen door middel van een zogenoemde ‘babbeltruc’. Verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer telefonisch benaderd voor het uitvoeren van een controle aan de waterleidingen. Kort daarop zijn verdachte en zijn mededaders de flat binnengetreden. Het slachtoffer heeft de vrouwelijke dader in het gezelschap in goed vertrouwen in haar woning binnen gelaten, waar zij enige tijd is gebleven onder het mom van een controle aan de waterleiding. In de tussentijd is door, in ieder geval, een van de mededaders de pinpas en een geldbedrag uit de portemonnee van het slachtoffer weggenomen. Zich niets vermoedend, werd zij kort daarna wederom gebeld, door een man die zich voordeed als een medewerker van de bank, met de vraag om haar pincode door te geven. Hieraan heeft het slachtoffer gevolg gegeven, op aandringen van de man. Met de pinpas en code van het slachtoffer hebben verdachte en zijn mededaders vervolgens twee keer een groot geldbedrag gepind, van in totaal € 1.250,-.
Het is een zeer brutaal feit, waarbij verdachte ernstig misbruik heeft gemaakt van het goede vertrouwen van het kwetsbare slachtoffer en een inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Het slachtoffer is op leeftijd en verdachte heeft hier op schandelijke wijze misbruik van gemaakt. Zij was een gemakkelijke prooi.
De diefstallen zijn kennelijk zeer goed voorbereid. Er was sprake van een professionele werkwijze, waarbij verdachte zeer geraffineerd te werk is gegaan. Verdachte en zijn mededaders hebben zichzelf financieel willen bevoordelen, zonder zich op enig moment te bekommeren om de financiële en psychische gevolgen voor het slachtoffer. Dit alles rekent de rechtbank verdachte dan ook ernstig aan.
Gelet op de ernst van de feiten, de impact daarvan op het slachtoffer en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden op zijn plaats.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aan zien van feit 1
diefstal door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 april 2019.