ECLI:NL:RBAMS:2019:3385

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
9 mei 2019
Zaaknummer
C/13/652890 / HA ZA 18-848
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele bevoegdheid van de bank tot verhoging van rente-opslag in zakelijke kredietrelatie en de zorgplicht ex algemene voorwaarden

In deze zaak vordert Ratio Beheer West B.V. (hierna: Ratio) van Van Lanschot N.V. (hierna: de Bank) terugbetaling van rente-opslagverhogingen die door de Bank zijn doorgevoerd in de kredietovereenkomst. Ratio heeft in 2005 een kredietovereenkomst afgesloten met de Bank voor een krediet van € 33 miljoen, waarbij de Bank een eenzijdige bevoegdheid had om de rente-opslag te verhogen. Ratio stelt dat de opslagverhogingen van 1 januari 2010, 1 juli 2013 en 1 juli 2016 onrechtmatig zijn en in strijd met de zorgplicht van de Bank zoals vastgelegd in de algemene voorwaarden. De Bank voert aan dat de opslagverhogingen gerechtvaardigd waren door veranderde marktomstandigheden en hogere kosten van kredietverlening.

De rechtbank Amsterdam heeft de vorderingen van Ratio afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Bank gebruik heeft gemaakt van haar contractuele bevoegdheid om de rente-opslag te verhogen en dat dit gebruik niet in strijd is met de zorgplicht. De rechtbank overweegt dat Ratio voldoende is geïnformeerd over de redenen voor de opslagverhogingen en dat de Bank rekening heeft gehouden met de belangen van Ratio. De rechtbank concludeert dat de opslagverhogingen niet onaanvaardbaar zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en dat er geen sprake is van een zorgplichtschending. Ratio wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/652890 / HA ZA 18-848
Vonnis van 22 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RATIO BEHEER WEST B.V.,
gevestigd te Katwijk,
eiseres,
advocaat mr. J. van Oijen te Etten-Leur,
tegen
de naamloze vennootschap
VAN LANSCHOT N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Ratio en de Bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 februari 2019, waarbij een comparitie is bepaald
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2019 en de daarin vermelde processtukken
  • de brieven van mr. Van Oijen en van mr. Van der Leeuw, beide van 16 april 2019, naar
aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Ratio exploiteert – via dochtermaatschappijen – vastgoed.
2.2.
In 2005 heeft Ratio met de Bank een wederzijds te allen tijde opzegbare kredietovereenkomst (hierna: de kredietovereenkomst) afgesloten met betrekking tot (onder meer) een voor vastgoedfinanciering bedoeld krediet in rekening-courant (hierna: het krediet) van bij aanvang € 33 miljoen. In de kredietovereenkomst staat onder het kopje “Rentecondities” vermeld:
“Voor uw rekening-courant krediet gelden tot herroep de volgende condities:
Debetrente
1,00% boven het éénmaands EURIBOR tarief (…).”
2.3.
Op de kredietovereenkomst zijn van toepassing, voor zover van belang:
Artikel 2 van de Algemene Voorwaarden (AV) van de Bank:

Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij
naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden (…).”
Artikel 2 van de Algemene Bankvoorwaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken (ABV) als gewijzigd en in werking getreden per 1 november 2009:

Zorgplicht bank en cliënt
1.De bank neemt bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht en houdt
daarbij naar beste vermogen rekening met de belangen van de cliënt. (…)”
2.4.
De Bank heeft de rente-opslag (zie 2.2) eenzijdig verhoogd per 1 januari 2010,
1 juli 2013 en 1 juli 2016 naar respectievelijk 2,5%, 3,5% en 4,2% (hierna: de opslagverhogingen).
2.5.
In een intern verslag van de Bank van een gesprek met Ratio op 16 november 2009 staat vermeld:
(ten aanzien van ‘effectendienstverlening’) “Op dit moment worden alle transacties bij ABN Amro en ING gedaan. (…) Wij willen graag die transacties voor hem uitvoeren. (…)”
(ten aanzien van ‘financieringen’) “Het rc krediet (…) kent nu een opslag van 100 basispunten boven euribor. Deze opslag zullen wij wijzigigen naar 250 basispunten. De motivatie hiervoor zijn de veranderde marktomstandigheden. Hij [
DGA Ratio, rechtbank] vraagt zich af of wij dat zomaar kunnen. Dit is het geval. Hij is hier uiteraard niet blij mee en wil zelf nog eens goed naar de kredietvoorwaarden kijken. Het alternatief is dat wij het krediet opzeggen.”
2.6.
De Bank heeft Ratio vervolgens op 27 november 2009 een aanbod gedaan inzake het doen van optie- en effectentransacties via de Bank en haar met betrekking tot de gewijzigde voorwaarden van de financiering het volgende meegedeeld:
“Het afgelopen jaar heeft Van Lanschot noodgedwongen de opslagen moeten verhogen van veel bedrijfsmatige financieringen en onroerend goed financieringen. Deze verhogingen zijn door alle relaties geaccepteerd, maar natuurlijk niet met enthousiasme ontvangen. De meeste ondernemers begrijpen dat je aan de afnemer de gestegen inkoopkosten moet doorbelasten. Het staat je uiteraard vrij deze tariefsverhoging te toetsen bij de AFM.
We zullen je ter formalisering een brief sturen. De tariefsverhoging had al veel eerder ingevoerd moeten worden, maar deze zal door ons op korte termijn worden ingevoerd.”
2.7.
In haar brief van 21 december 2009 heeft de Bank aan Ratio het volgende meegedeeld ten aanzien van de opslagverhoging naar 2,5% per 1 januari 2010:
“Al enige tijd vertonen de financiële markten een ongebruikelijke spanning. In verband met deze
uitzonderlijke omstandigheden zien wij ons genoodzaakt om met ingang van 1 januari 2010 de
debetrente op uw rekening-courant te verhogen.
Banken hebben te maken met een hogere kostprijs voor het aantrekken van geld. Daarnaast dienen
wij grotere kapitaalsbuffers aan te houden voor onze kredieten. Ook de risico’s op de
vastgoedmarkt zijn fors toegenomen. Wij verwachten niet dat deze situatie op korte termijn
normaliseert. In de huidige marktomstandigheden staan de hoge kosten van kredietverlening niet
meer in een juiste verhouding tot het lage Euribor-tarief. (…)
Wij zijn ons ervan bewust dat een maatregel als deze zeer ongelegen komt, in het bijzonder onder
de huidige economische omstandigheden. (…)”
2.8.
In een interne e-mail met daarin een gespreksverslag van de Bank met Ratio van 30 november 2010 staat vermeld, samengevat, dat Ratio geen behoefte heeft aan de door de Bank aangeboden aanvullende diensten op het terrein van executie, advies/beheer en structurering.
2.9.
In een intern gespreksverslag van de Bank van 21 mei 2013 met Ratio staat ten aanzien van de opslagverhoging naar 3,5% per 1 juli 2013 vermeld:
“ [naam werknemer DGA Ratio] [
DGA Ratio, rechtbank] gebeld n.a.v. nieuwe tariefverhoging (…) Uitgelegd wat de nieuwe koers van de bank wordt. Hij begrijpt het wel, maar vindt de timing ongelukkig. Hij ziet nog geen licht aan het eind van de tunnel. Zij schrijven wel zwarte cijfers. Ik heb hem aangegeven dat de tariefverhoging (van 250 basipunten opslag naar 350 basispunten opslag) niet specifiek voor hem is, maar dat alle relaties weer een nieuwe ronden herpricing aan hun broek krijgen.
Ook uitgelegd dat de kans groot is, dat wanneer hij alleen debetklant blijft, hij naar een andere afdeling zal worden overgeheveld. Ik wil graag private banking toegevoegde waarde leveren, maar hij zegt zijn cash nodig te hebben op andere plekken. (…) Overigens heb ik aangegeven wel volledig achter die nieuwe koers te staan. We kunnen als gevolg van een kleinere balans nu eenmaal niet met de grootbanken concurreren op tarief en debetboek, maar wel op onze expertise op het gebied van vermogensbeheer en structurering inzetten. Hij begrijpt dat en bedankt me dat ik hem eerst heb gebeld voordat de brief op de mat valt.”
2.10.
In een intern gespreksverslag van de Bank van 12 februari 2014 met Ratio staat vermeld:
“Wij leggen nog eens uit dat we met de nieuwe strategie een andere weg zijn ingeslagen en dat we ons volledig richten op private banking. Daarbij zullen we langjarige relaties niet zomaar buiten zetten. [naam werknemer DGA Ratio] verwijst hierbij naar Deutsche Bank waar hij zeer slechte ervaringen mee heeft. [naam werknemer DGA Ratio] geeft aan dat hij wel degelijk vermogen wil onderbrengen, maar dat daar de markt nu niet rijp voor is. (…)
[naam accountmanager]
[accountmanager van de Bank, rechtbank] geeft aan dat wij ondanks deze positieve geluiden toch zullen moeten kijken naar een manier om de loan to value (nu 80%) omlaag te kunnen brengen. [naam werknemer DGA Ratio] begrijpt dit, maar wil niet zijn speelruimte/slagkracht kwijtraken. Hij heeft, ondanks de crisis, nog geen mensen hoeven te ontslaan bij zijn aannemerij en vastgoedbedrijf. Bij de makelaardij is het lastiger. (…)
Zakelijk wordt de relatie overgeboekt naar de corporate bank. Privé wordt de relatie overgeboekt naar personal banking. (…).”
2.11.
In een intern gespreksverslag van de Bank van 9 juli 2014 met Ratio staat vermeld:
“Herhaling van zetten uit eerder contactmoment. Voornaamste gespreksonderwerp betrof de aankondiging van een renteverhoging naar 3,5% opslag (was 2,5%) van de r/c-financiering ad 22 mio. [naam 1] was vanzelfsprekend niet ahppy, maar had enig begrip hiervoor. Bij de aankondiging aangegeven dat feitelijk een opslag van 4,5% zou moeten gelden. Nu de opslag van 3,5% voor 1 jaar is gekozen weet [naam 1] welke richting wij uit denken met de marge.
Overigens geeft [naam 1] aan dat hij nu door het optuigen van een eigen bank in Duitsland veel meer begrip heeft voor de druk die de banken ervaren van toezichthoudnede instanties alsmede voor de kosten die banken maken en het doorrekenen van deze kosten aan haar relaties. (…)
Wij hebben aan [naam 1] duidelijk aangesproken wat de richting is die wij voorstaan, i.e.e afbouw van vastgoedfianncieringen, zeker als er geen PB-belang in lijn met de uitzetting wordt aangehouden bij VLB. [naam 1] geeft aan (…) thans geen effectenprotefeuille meer (…).
Herfinanciering nog aan de orde gebarcht. [naam 1] geeft aan dat bestendigign bij huidige banken nog wel gaat, maar bijfinancieiring een no-go-area is. (…)”
2.12.
In een intern gespreksverslag van de Bank van 16 februari 2016 met Ratio staat ten aanzien van de opslagverhoging naar 4,2% per 1 juli 2016 vermeld:
“Renteverhoging van 3maands+3,5% naar 3maands+4,2% aangekondigd (…). E.e.a. uit zorgplicht per 1 juli 2016, zodat relatie de ruimte heeft om te herfinancieren. Na aflossing ad 1,3mio per 1 januari j.l. staat het krediet in betere verhoudingen om herfinanciering elders te vinden. [naam 1] is ontstemd en geeft aan dat hem de richting van de bank met Ratio Beheer West ondertussen wel duidelijk is. Hij zal z.s.m. herfinanciering trachten te regelen. Heeft goede ingangen bij zowel ING als Berlin Hyp. (…)”
2.13.
Ratio heeft na de opslagverhogingen het gebruik van het krediet telkens ongewijzigd voortgezet. Per 1 oktober 2016 heeft Ratio het krediet beëindigd en afgelost.
2.14.
Ratio heeft de Bank bij brief van 25 april 2018 verzocht om terugbetaling van de opslagverhogingen. De Bank heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 30 mei 2018.
2.15.
Op 1 juni 2018 heeft Ratio aan de Bank een stuitingsbrief geschreven.

3.Het geschil

3.1.
Ratio vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
-te verklaren voor recht, dat de doorgevoerde opslagverhogingen van 1 januari 2010, 1 juli 2013 en 1 juli 2016 een toerekenbare tekortkoming jegens Ratio opleveren, althans onrechtmatig zijn;
-de Bank te veroordelen tot ongedaanmaking van deze opslagverhogingen en terugbetaling van al hetgeen door Ratio ter zake deze opslagverhogingen is voldaan, vermeerderd met wettelijke rente, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
-met kostenveroordeling.
3.2.
Ratio legt, na toevoeging van een grondslag en als nader toegelicht ter zitting, aan haar vordering ten grondslag dat het gebruikmaken van de opslagverhogingingsbevoegdheid door de Bank
-primair een toerekenbare tekortkoming van de Bank jegens Ratio oplevert wegens strijd met de zorgplicht van de Bank als vastgelegd in de algemene voorwaarden (zie 2.3.);
-subsidiair naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat de opslagverhogingen dus onverschuldigd zijn betaald door Ratio;
-meer subsidiair onrechtmatig is.
3.3.
De Bank voert primair een verjaringsverweer. Subsidiair betwist de Bank inhoudelijk de vordering.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank ziet aanleiding eerst de inhoudelijke stellingen van Ratio te beoordelen en niet eerst het door de Bank gevoerde verjaringsverweer.
kern van het geschil
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij zijn overeengekomen dat de Bank een ongeclausuleerde bevoegdheid had om de rentecondities (in het bijzonder de renteopslag) te wijzigen.
De kern van het geschil is of het gebruikmaken van deze bevoegdheid tot verhoging van de renteopslag in de gegeven omstandigheden van het geval (primair) strijdig is met de in de algemene voorwaarden omschreven zorgplicht van de Bank en daarmee een toerekenbare tekortkoming oplevert, dan wel (subsidiair) onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, dan wel (meer subsidiair) onrechtmatig is jegens Ratio.
toetsingskader primaire en subsidiaire grondslag
4.3.
Bij de beoordeling van de primaire en subsidiaire grondslag staat het volgende voorop (vgl. ECLI:NL:HR:2014:2929). Indien de Bank gebruik maakt van de in de kredietovereenkomst overeengekomen bevoegdheid tot opslagverhoging, moet de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld worden aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW. Dat laatste brengt mee dat de opslagverhoging door de Bank op grond van deze bevoegdheid niet rechtsgeldig is indien gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Ratio beroept zich primair op de algemene voorwaarden die voorschrijven dat de Bank bij de dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht dient te nemen en daarbij naar beste vermogen rekening zal houden met de belangen van de cliënt. De in deze algemene voorwaarden omschreven zorgplicht moet worden beschouwd als een verbijzondering van de regel dat een overeenkomst mede wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid, als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW.
Deze zorgplicht verschaft bij een overeengekomen bevoegdheid als in het onderhavige geval geen zelfstandig toetsingskader. Wel is deze zorgplicht van belang in het kader van de beantwoording van de vraag of gebruikmaking door de Bank van de overeengekomen bevoegdheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het is dus binnen deze (stringente) toets van artikel 6:248 lid 2 BW dat aan dit in de algemene voorwaarden omschreven voorschrift gewicht toegekend wordt.
primaire grondslag
4.4.
De toepassing van dit toetsingskader brengt mee dat de primaire grondslag voor de vordering faalt.
subsidiaire grondslag
4.5.
Daarmee wordt toegekomen aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag, te weten het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW.
4.6.
De rechtbank begrijpt dat Ratio haar stelling dat de Bank bij de gebruikmaking van haar opslagverhogingsbevoegdheid haar voornoemde zorgplicht jegens Ratio heeft geschonden, ook inzet ter onderbouwing van deze grondslag.
4.7.
Ratio voert ter feitelijke onderbouwing van haar vordering aan dat de Bank
de opslagverhogingen onvolledig en onjuist heeft gemotiveerd;
onvoldoende informatie heeft opgevraagd om de belangen van Ratio te kunnen bepalen;
niet heeft onderbouwd op welke manier de opslagverhogingen bij Ratio zijn vastgesteld;
geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het voor Ratio door de moeilijke economische omstandigheden onmogelijk was om haar vastgoedportefeuille elders te herfinancieren.
ad a) de motivering
4.8.
Ratio stelt allereerst dat zij niet (volledig) is geïnformeerd over de redenen van de opslagverhoging. De Bank voert ten verwere aan dat zij telkens ruim van tevoren de opslagverhogingen heeft toegelicht aan Ratio. Daarover is zij telkens regelmatig in contact geweest met Ratio waarbij herhaaldelijk is aangegeven en keer op keer bediscussieerd wat de reden daarvan was, aldus de Bank.
Dit verweer slaagt. Dit volgt uit de door Ratio niet weersproken, onder 2. weergegeven, gespreksverslagen en correspondentie. Daaruit blijkt, samengevat, dat een combinatie van
-de negatieve economische omstandigheden en de kredietcrisis, met een weerslag op zwaardere kapitaaleisen, een toename van de risico’s op de vastgoedmarkt en dientengevolge hogere fundingkosten,
-de nieuwe strategische koers van de Bank om haar zakelijke kredietportefeuille (grotendeels bestaande uit vastgoed-relaties) af te bouwen, en
-het zich niet realiseren van het bij aanvang van de kredietrelatie verwachte potentieel voor aanvullende diensten (private banking) ten behoeve van Ratio,
een en ander in onderlinge samenhang bezien, redengevend is geweest voor de Bank voor de opslagverhogingen. De opslagen lieten zich kortom kwalificeren als deels een generieke maatregel voor alle zakelijke kredietrelaties en deels een maatregel op individueel niveau met een op iedere specifieke klant afgestemde opslag. Ook volgt uit voornoemde stukken dat deze redengeving voor Ratio weliswaar onwelgevallig, maar wel telkens duidelijk is geweest. Voor zover Ratio beoogt te stellen dat de opslag alleen voor haar is verhoogd en dat de Bank heeft nagelaten al haar klanten in de vastgoedbranche duidelijk te informeren, faalt deze stelling gezien het voorgaande.
4.9.
Ratio stelt verder dat de door de Bank genoemde
i) stijging van de fundingkosten,
ii) verzwaarde kapitaaleisen en
iii) toegenomen risico’s op de vastgoedmarkt,
geen noodzaak vormden voor de opslagverhogingen. De hierop gebaseerde motivering van de Bank is dus onjuist, volgens Ratio. Zij verwijst daartoe onder meer naar door haar overgelegde notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van de Bank en jaarverslagen van de Bank vanaf 2009 tot en met 2017.
ad i) fundingkosten
4.9.1.
Ratio betwist dat sprake was van de door de Bank gestelde hogere fundingkosten. Zij stelt dat de Bank geen geld hoefde aan te trekken van andere banken, gezien het volgens eigen mededelingen van de Bank indertijd bestaande spaaroverschot en de uitstekende liquiditeitspositie.
Daartegenover heeft de Bank, onder verwijzing naar dezelfde in 4.9. genoemde stukken, het volgende betoogd. De funding vond voor een groot deel plaats door spaargeld en deposito’s aan te trekken, maar de Bank betaalde daarvoor hogere tarieven, met als gevolg dat de kosten voor deze funding stegen. Vanwege de chaotische situatie op de financiële markten had de Bank geen inzicht hoe een normaal opbrengstenpatroon er voor de Bank uit zou gaan zien. De rente-inkomsten waren onvoorspelbaar, met als gevolg dat de toenmalige spaarmarges niet te houden waren en dat risico-opslagen niet te handhaven waren op het toenmalige niveau. De Bank wilde niet teveel afhankelijk zijn van deze wijze van funding omdat dat tegen haar zou kunnen werken. Zij streefde naar diversificatie in haar funding en realiseerde die door ook naar de kapitaalmarkt te gaan, zo is bijvoorbeeld een obligatie geplaatst. Daarmee stond zij ook bloot aan de negatieve ontwikkelingen op de kapitaal-markt, waardoor de marges bij haar kredietverlening daalden. Deze en dergelijke factoren rechtvaardigden een opslagverhoging, aldus steeds de Bank.
Ratio betwist verder dat de hogere kosten van kredietverlening niet meer in een juiste verhouding tot de lage Euribor-rente stonden, zoals de Bank ter motivering heeft betoogd. Hiertoe stelt Ratio dat de lagere Euribor-rente de opslagverhoging niet kan verklaren, aangezien de Euribor-rente de rente betreft die banken bij elkaar onderling in rekening brengen en die één op één wordt doorgelegd naar de cliënt die vervolgens daarop een opslag betaalt.
De Bank heeft daartegen aangevoerd dat het Euribor-tarief weliswaar een benchmark is die door een panel van banken wordt bepaald, maar dat daarmee niet is gegeven dat banken onderling daadwerkelijk alleen dit tarief aan elkaar in rekening brengen. In de tijd van de financiële crisis is ook gebleken dat de fundingkosten van alle banken hoger waren dan de lage Euribor door de schaarste op de geldmarkt, aldus de Bank.
In het licht van deze verweren heeft Ratio haar stellingname onvoldoende onderbouwd zodat deze faalt.
ad ii) kapitaaleisen
4.9.2.
Ratio betwist dat de verzwaarde kapitaaleisen (Basel III-wetgeving) er toe hebben geleid dat de kosten van de Bank zodanig zijn gestegen dat dit de opslagverhogingen billijkt, zoals de Bank betoogt. Hiertoe voert Ratio aan dat de Bank volgens eigen zeggen indertijd voldeed aan de geldende wet- en regelgeving, dat de kosten daarvoor al waren gemaakt, en dat de Baseleisen geen belemmering vormden om in 2011 en over 2014 dividend uit te keren.
Hiertegen heeft de Bank het volgende aangevoerd. Dat toegenomen kapitaaleisen leiden tot hogere kapitaalkosten is evident. Mede dankzij het rentebeleid dat de Bank voerde, voldeed zij aan de kapitaaleisen. In verband hiermee moest de Bank een hogere buffer aanhouden, wat is verdisconteerd in de fundingkosten. De financiële positie van de Bank was niet zo rooskleurig als Ratio stelt. Vanaf 2007 was sprake van een ‘val van een klif’, en vanaf dat beginpunt van bijna letterlijk nul is er een stijgende lijn zichtbaar, die echter heel ver afstaat van de winsten die vóór 2007 werden gehaald en in de jaren na 2007 is ook een paar keer verlies geleden, aldus steeds de Bank.
De stelling van Ratio is tegenover dit verweer onvoldoende gefundeerd, en kan dus niet slagen.
ad iii) toename risico’s vastgoedmarkt
4.9.3.
Ratio stelt dat de risico’s op de vastgoedmarkt niet waren toegenomen, noch over de algehele linie, noch op het individuele klantniveau van Ratio. Hiertoe voert zij aan dat de Bank volgens eigen zeggen (in 2011) het commercieel vastgoed geen ‘hoofdpijndossier’ vond maar een sector die de Bank met meer dan gemiddelde belangstelling volgde. In 2013 gaf de Bank aan dat haar portefeuille vrijwel uitsluitend Nederlands vastgoed betrof, gespreid over verschillende sectoren met een lager dan gemiddeld leegstandpercentage en een ruim voldoende huurstroom om rente en aflossing te betalen. In 2014 bevestigde de Bank dat de af te bouwen kredietportefeuille geen slechte kredieten betreft, maar dat dit het gevolg is van de strategiewijziging van de Bank waardoor deze kredieten niet langer als kernactiviteit worden gezien. In 2016 constateerde de Bank dat de vastgoedmarkt weer behoorlijk aantrok. Ratio heeft altijd aan haar verplichtingen jegens de Bank voldaan en de ‘loan to value’ verhouding van haar vastgoed-portefeuille is altijd goed geweest. De Bank had dus geen reden voor deze opslagverhogingen, die door Ratio en ook door de Bank zelf zijn geduid als ‘vertrekstimulerende maatregelen’, aldus steeds Ratio.
De Bank heeft daartegen het volgende aangevoerd. De economische crisis had een weer-slag op de Nederlandse economie, daaronder begrepen de vastgoedbranche, met als gevolg een verhoging van het risico’s die de Bank liep met haar zakelijke kredietportefeuille die voornamelijk uit vastgoedfinanciering bestond. Dit leidde tot de verhoogde fundingkosten en verzwaarde kapitaaleisen als voornoemd. Dit alles, in samenhang bezien met de aard en omvang van de Bank, heeft de Bank doen besluiten tot de strategische koerswijziging om haar zakelijke kredietportefeuille af te bouwen en zich uitsluitend op private banking te gaan richten.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van Ratio dat de risico’s binnen de kredietportefeuille van de Bank zich niet hebben gerealiseerd en dat de vastgoedmarkt in 2016 weer aantrok, kan – wat daar verder van zij – aan deze aldus vanuit niet weersproken risico’s en prioriteitstelling beredeneerde strategiekeuze van de Bank niet afdoen. Dat dit alles, in samenhang bezien, op het klant-niveau van Ratio heeft geleid tot een opslagverhoging en dat dit in wezen neerkwam op ‘vertrekstimulerende maatregelen’, is daarom geen onjuiste motivering te achten.
Anders dan Ratio stelt, maakt de omstandigheid dat zij zelf een gezonde kredietrelatie van de Bank was, dit niet anders. Uit de in 2. weergegeven gespreksverslagen en correpondentie volgt dat bij de diverse opslagverhogingen, zowel bij de omvang als bij de fasering daarvan, rekening is gehouden met haar individuele risico- en klantprofiel. Niet wordt betwist dat Ratio een gezonde relatie was. Ook staat evenwel als onweersproken vast dat Ratio onderdeel uitmaakte van voornoemde vastgoed-kredietportefeuille van de Bank en daarbij – ondanks verwachtingen bij aanvang en herhaalde aanbiedingen daartoe aan de zijde van de Bank – geen gebruik maakte van aanvullende (private banking)diensten van de Bank. De individuele opslagverhoging is hier telkens, kenbaar voor Ratio, op afgestemd.
Hieruit volgt dat de stelling van Ratio faalt.
ad b) het niet inwinnen van informatie op individueel klantniveau
4.10.
Ratio stelt dat de Bank onvoldoende informatie bij haar heeft opgevraagd om de belangen van Ratio te kunnen bepalen, hetgeen de Bank betwist.
Zoals onweersproken en gedocumenteerd is aangevoerd door de Bank, hadden partijen – gegeven de kredietrelatie – meerdere keren per jaar contact, waarbij de cijfers en ontwikkelingen bij Ratio uitvoerig werden besproken, en ook informatie werd gevraagd en besproken over de gefinancierde objecten en de huurinkomsten. Uit de voorgaande overwegingen, onder verwijzing naar de onder 2 weergegeven gespreksverslagen, blijkt dat partijen intensief overleg hebben gehad over alle aspecten van de opslagverhogingen en de gevolgen daarvan voor Ratio. Op basis hiervan kan weliswaar geconcludeerd worden dat de belangen van Ratio in de afweging door de Bank niet doorslaggevend zijn geacht, maar niet dat de belangen van Ratio niet (voldoende) zijn geïnventariseerd door de Bank. Ratio heeft in dit licht bezien onvoldoende aangevoerd voor haar stelling, zodat deze faalt.
ad c) de bepaling van de individuele opslag
4.11.
Ratio stelt, betwist door de Bank, dat de Bank ten onrechte niet heeft onderbouwd op welke manier de opslagverhoging bij Ratio is vastgesteld.
Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de Bank telkens aan Ratio op een voldoende begrijpelijke en inzichtelijke wijze inzicht heeft gegeven in de diverse redenen voor en componenten van de opslagverhogingen. Ratio had op basis hiervan voldoende aanknopingspunten om de juistheid van de analyse ter discussie te stellen, en heeft dit in de gesprekken met de Bank ook gedaan blijkens de overgelegde stukken.
Voor zover Ratio beoogt te stellen dat de Bank haar nog nader in detail had moeten informeren op welke berekening haar opslagverhoging is gebaseerd, wordt zij hierin niet gevolgd. Partijen zijn geen recht op inzage in deze berekening of in het door de Bank gehanteerde rekenmodel overeengekomen. Van de Bank kan niet in het kader van haar zorgplicht verlangd worden dat zij de toepassing van deze ongeclausuleerde contractuele opslagverhogingsbevoegdheid dermate gedetailleerd toelicht dat de berekening daarvan volledig kenbaar en volledig controleerbaar wordt (vgl. ECLI:NL:RBROT:2016: 5153, ECLI:RBAMS:2016:5825).
ad d) de mogelijkheid tot opzegging van de financiering
4.12.
Ratio stelt dat de Bank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat Ratio in 2009, 2013 en in 2016 geen redelijke kans had om haar vastgoedportefeuille te herfinancieren.
Zoals onweersproken aangevoerd door de Bank was het krediet in rekening-courant wederzijds te allen tijde opzegbaar. Ook staat vast dat niet de Bank, maar Ratio in 2016, in vervolg op de derde opslagverhoging, het krediet heeft beëindigd. De Bank heeft ter zitting erkend dat herfinanciering in de toenmalige economische situatie moeilijk was, maar betwist dat dit onmogelijk was. Ratio was contractueel en feitelijk in de gelegenheid het krediet te beëindigen en de openstaande debetstand elders te herfinancieren, aldus de Bank.
Ratio voert ter onderbouwing van haar stelling aan dat er slechts 5, 6 en 18 weken lag tussen het moment van aankondigen en de realisatie van de opslagverhogingen. Zoals aangevoerd door de Bank, is evenwel niet gesteld noch gebleken dat Ratio voorafgaand aan haar vertrek in 2016 op enig moment het gesprek is aangegaan met de Bank over een concreet voornemen tot beëindiging. Als Ratio dit wél had gedaan, zou de Bank, in de wetenschap dat dit redelijkerwijs niet van de ene op de andere dag kan plaatsvinden, Ratio daarvoor een termijn hebben gegeven van ongeveer een half jaar, teneinde een andere financier te vinden, waarna vervolgens aflossing van het krediet uit de herfinanciering had kunnen plaatsvinden, aldus steeds – en onweersproken – de Bank.
Dat Ratio, zoals zij stelt, bij aanvang van het krediet een afsluitprovisie heeft betaald aan de Bank van € 105.000, partijen afspraken hadden gemaakt over een jaarlijkse inperking van 4% en daarmee een financieringsrelatie beoogden voor een periode van 20 jaar, betekent – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – in de gegeven omstandigheden niet dat Ratio daardoor zodanig beperkt werd dat zij niet weg kon bij de Bank.
Ratio was, zoals zij zelf ook stelt, een gezonde kredietrelatie en het krediet was volledig hypothecair gedekt. Zoals onweersproken is aangevoerd door de Bank, bleef Ratio ook na de diverse opslagverhogingen ongewijzigd onder het krediet trekken tot haar vertrek. Daarbij is niet gesteld of gebleken dat zij door de opslagverhogingen en daarmee verhoogde rentelasten in zwaar weer terecht is gekomen.
Ratio heeft derhalve tegenover de betwisting door de Bank te weinig concrete feiten en omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling die in de kern luidt dat zij, doordat zij niet in staat was elders tot herfinanciering over te gaan, in een zodanige positie terecht is gekomen dat de Bank in haar individuele geval af had moeten zien van deze opslagverhogingen. Deze stelling wordt daarom verworpen. Bij deze stand van zaken wordt niet toegekomen aan bewijsvoering.
conclusie subsidiaire grondslag
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat de stelling van Ratio dat de Bank bij het gebruikmaken van haar opslagverhogingsbevoegdheid haar in de algemene voorwaarden omschreven zorgplicht jegens Ratio heeft geschonden, faalt. Ratio heeft in het licht van de betwisting door de Bank onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat de Bank hierbij niet naar beste vermogen rekening heeft gehouden met de belangen van Ratio dan wel anderszins niet de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Dat de belangenafweging van de Bank ten nadele van Ratio is uitgevallen in die zin dat de rentelasten van Ratio zijn verhoogd, maakt dat in de gegeven situatie niet anders. Hier is dus geen sprake van een zorgplichtschending die kan worden meegewogen, als bedoeld in 4.3., ter beoordeling van het beroep van Ratio op artikel 6:248 lid 2 BW.
Ratio stelt ter staving van haar beroep hierop voorts dat sprake is geweest van willekeur en oneigenlijke motieven aan de zijde van de Bank bij de opslagverhogingen en dat het verbeteren van de winstpositie van de Bank de enige reden daarvoor was. Uit het voorgaande volgt dat ook deze stellingname moet worden verworpen.
Derhalve kan niet gezegd worden dat de handelwijze van de Bank naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW.
de meer subsidiaire grondslag
4.14.
De meer subsidiaire grondslag, het beroep op onrechtmatige daad, treft in het kielzog hiervan hetzelfde lot. Dat de Bank onzorgvuldig heeft gehandeld, zoals Ratio ook binnen dit kader stelt, kan op grond van het voorgaande niet worden gezegd. Ratio heeft voor haar beroep op deze grondslag geen nadere onderbouwing gegeven.
slotsom
4.15.
De slotsom van dit alles is dat de vordering van Ratio zal worden afgewezen. Bij die stand van zaken behoeft het verjaringsverweer van de Bank geen bespreking.
4.16.
Ratio zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Bank worden begroot op:
- griffierecht 626
- salaris advocaat
1.086(2 punten × tarief € 543)
Totaal € 1.712
De nakosten zijn toewijsbaar als na te noemen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Ratio in de proceskosten, aan de zijde van de Bank tot op heden begroot op € 1.712,
5.3.
veroordeelt Ratio in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ratio niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. van Eekeren en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2019.