ECLI:NL:RBAMS:2019:3507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
C/13/663749 / KG ZA 19-294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar pestgedrag en vordering tot medewerking aan stage tot registeraccountant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres bij dagvaarding], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De eiseres vorderde dat de SVB haar zou toestaan om de voor haar praktijkopleiding tot registeraccountant benodigde werkzaamheden te verrichten en dat er een onafhankelijk onderzoek zou worden ingesteld naar het pestgedrag dat zij op de werkvloer heeft ervaren. De eiseres stelde dat de SVB haar niet de juiste werkzaamheden toebedeelde, waardoor zij haar opleiding niet kon afronden. De SVB voerde aan dat de werkzaamheden van voldoende niveau waren en dat de eiseres zelf verantwoordelijk was voor het opstellen van haar stageplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de SVB niet onterecht had gehandeld en dat er geen spoedeisend belang was voor de vorderingen van de eiseres. De rechter wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, en de noodzaak voor een werkgever om adequaat te reageren op meldingen van ongewenst gedrag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/663749 / KG ZA 19-294 MvW/MvG
Vonnis in kort geding van 9 mei 2019
in de zaak van
[eiseres bij dagvaarding],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 17 april 2019,
advocaat mr. M.J.G.M. Lamers te Amsterdam,
tegen
het zelfstandig bestuursorgaan
SOCIALE VERZEKERINGSBANK,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. G. van Wankum te Amstelveen.
Partijen zullen hierna [eiseres bij dagvaarding] en de SVB worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 25 april 2019 heeft [eiseres bij dagvaarding] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De SVB heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiseres bij dagvaarding] met mr. Lamers,
aan de zijde van SVB: [naam 1] , [functie naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , allen HR-adviseurs, en mr. Van Wankum.

2.De feiten

2.1.
[eiseres bij dagvaarding] is sinds 1 mei 2010 in dienst van de SVB op basis van een arbeidsovereenkomst. Zij heeft de functie Integrale Auditor [eiseres bij dagvaarding] volgt de postacademische opleiding tot registeraccountant en zij vervult haar bedrijfsstage in het kader van deze opleiding bij de SVB.
2.2.
De SVB hanteert een gedragscode, genaamd ‘SVB Gedragscode en regels voor integriteit’ (hierna: de Gedragscode), waarin regels over integriteit zijn opgenomen. In de Gedragscode staat dat werknemers die worden geconfronteerd met ongewenst gedrag door collega’s, zich kunnen wenden tot de Commissie Integer Handelen (hierna: CIH), die als onafhankelijke commissie de melding in behandeling neemt en daar onderzoek naar zal verrichten.
2.3.
[eiseres bij dagvaarding] heeft in maart 2014 een melding gedaan bij [naam 5] , toenmalig [functie naam 1] , over pestgedrag door haar collega’s. Zij heeft haar meegedeeld dat roddels over haar de ronde doen dat zij bij een cursus van haar ex-werkgever zou zijn gedrogeerd en dat naaktfoto’s van haar zijn gemaakt die op de afdeling zouden circuleren.
2.4.
Op 18 maart 2014 heeft [eiseres bij dagvaarding] een gesprek gehad met [naam 5] en [naam 1] naar aanleiding van haar melding over het pestgedrag. In het verslag dat de SVB van dat gesprek heeft opgemaakt staat, voor zover van belang, het volgende:

(…) Verder is besproken dat [naam 5], vzr)
en [naam 1], vzr)
het ernstige beschuldigingen vinden, maar tevens dat [eiseres bij dagvaarding], vzr)
deze op dit moment niet hard kan maken en dat het uiten van deze beschuldigingen zonder bewijs niet professioneel is. [eiseres bij dagvaarding] geeft aan de betreffende personen alsnog te benaderen en dat terugkoppelt aan [naam 5] en [naam 1] . Overall is besproken dat deze ontwikkelingen vraagtekens zetten bij de professionaliteit van [eiseres bij dagvaarding] . Het feit dat ze vermoedens heeft en deze niet eerst met betrokkenen bespreekt, voordat zij [naam 5] heeft benaderd, het sturen van een SMS in plaats van bij iemand langslopen en het missen van zelfreflectie spelen daarbij een belangrijke rol. Een vervolgafspraak wordt gepland over circa twee weken, waarbij [eiseres bij dagvaarding] in de tussentijd de betreffende collega’s benadert.”
2.5.
[eiseres bij dagvaarding] heeft zich op 15 juli 2014 ziek gemeld.
2.6.
Op 22 februari 2016 is [eiseres bij dagvaarding] gestart met haar re-integratie door op tijdelijke basis bij de Afdeling Finance & Control werkzaamheden te verrichten.
2.7.
[eiseres bij dagvaarding] heeft zich medio juni 2016 volledig hersteld gemeld.
2.8.
Bij brief van 17 juni 2016 heeft de SVB aan de voormalig gemachtigde van [eiseres bij dagvaarding] meegedeeld dat zij volgens de bedrijfsarts nog niet volledig was hersteld en dat het opbouwschema van de bedrijfsarts gevolgd moest worden. Verder heeft de SVB, kort samengevat, meegedeeld dat [eiseres bij dagvaarding] zich ter zake het door haar ondervonden pestgedrag kan wenden tot de CIH en dat werkhervatting geen optie is zolang er geen gesprek is geweest tussen partijen.
2.9.
De SVB heeft [eiseres bij dagvaarding] op 9 augustus 2016 vrijgesteld van werkzaamheden.
2.10.
Op 22 december 2016 heeft de SVB een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter van deze rechtbank en verzocht de arbeidsovereenkomst met [eiseres bij dagvaarding] te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. [eiseres bij dagvaarding] heeft een (tegen)verzoek tot wedertewerkstelling en subsidiair tot toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding ingediend. De kantonrechter heeft in een beschikking van 17 februari 2017 (hierna: de Beschikking) het ontbindingsverzoek afgewezen en het tegenverzoek tot wedertewerkstelling van [eiseres bij dagvaarding] in haar functie van Integrale Auditor A, met alle daarbij behorende taken en bevoegdheden, op straffe van een dwangsom toegewezen. Verder is in de Beschikking, voor zover van belang, het volgende overwogen:

5. (…) Zowel ter zitting als in het gesprek van 18 maart 2014 neemt SVB – kort gezegd – het standpunt in dat [eiseres bij dagvaarding] haar (zware) beschuldigingen over pesten eerst moe(s)t bewijzen. Door dat niet te doen zou zij ernstig verwijtbaar hebben gehandeld. SVB miskent hiermee dat het aankaarten door [eiseres bij dagvaarding] van door haar ervaren ongewenst gedrag juist het startpunt had moeten zijn van nader onderzoek, waarbij SVB als werkgever vanuit een neutrale positie het voortouw had moeten nemen. Dit volgt ook uit de eigen gedragscode van SVB. Uitkomst van dergelijk onderzoek zou kunnen zijn dat daadwerkelijk van pestgedrag sprake is, maar ook dat [eiseres bij dagvaarding] zich het pestgedrag heeft ingebeeld, zoals SVB stelt. Waar het echter om gaat is dat daadwerkelijk actie wordt ondernomen en dat heeft SVB niet gedaan. Door zich passief op te stellen en steeds te benadrukken dat [eiseres bij dagvaarding] bepaalde stappen moest ondernemen en dat zij door dat niet te doen onprofessioneel handelde, was het juist SVB die verwijtbaar handelde. Ook [eiseres bij dagvaarding] had stappen moeten ondernemen, zij stelt dat ook gedaan te hebben maar SVB betwist dat. Gezien de houding die SVB van aanvang af heeft gehad, kan [eiseres bij dagvaarding] echter hoe dan ook onvoldoende verweten worden dat verder onderzoek niet van de grond is gekomen. (…)”
2.11.
[eiseres bij dagvaarding] is op 14 maart 2017 weer toegelaten tot haar werkzaamheden.
2.12.
Bij brief van 7 april 2017 heeft [eiseres bij dagvaarding] zich gewend tot de CIH. Zij heeft de CIH verzocht het roddelen, het pesten en de manier waarop SVB is omgegaan met haar melding te onderzoeken. Verder heeft zij de CIH verzocht ook een aantal andere klachten te onderzoeken.
2.13.
Als gevolg van een verkeersongeval is [eiseres bij dagvaarding] van 18 mei 2017 tot en met medio november 2017 volledig uitgevallen. Vanaf november 2017 is zij weer gedeeltelijk, maar tot het voorjaar van 2018 voor niet meer dan 40%, werkzaamheden gaan verrichten.
2.14.
Op 29 mei 2017 heeft [eiseres bij dagvaarding] de Beschikking door de deurwaarder laten betekenen aan de SVB, met de aanzegging om binnen twee dagen aan die Beschikking te voldoen.
2.15.
Bij brief van 31 mei 2017 heeft de SVB zich op het standpunt gesteld dat [eiseres bij dagvaarding] is toegelaten tot haar eigen functie van Integrale Auditor A en dat dus aan de veroordeling tot wedertewerkstelling is voldaan.
2.16.
De SVB heeft [eiseres bij dagvaarding] op 29 augustus 2017 gedagvaard in kort geding. Op 6 oktober 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een vonnis gewezen. In conventie is de executie van de Beschikking geschorst voor zover het de daarin opgelegde en volgens [eiseres bij dagvaarding] verbeurde dwangsommen betreft. De vordering in reconventie van [eiseres bij dagvaarding] om SVB te veroordelen uitvoering te geven aan de Beschikking voor wat betreft de daarin bevolen wedertewerkstelling op straffe van een hogere dwangsom dan die in de Beschikking was opgelegd, is afgewezen. Verder is in het vonnis, voor zover van belang, het volgende overwogen:

5.4. (…) Zo is gesteld noch gebleken dat [eiseres bij dagvaarding] bij de kantonrechter heeft geëist dat haar bij haar wedertewerkstelling precies dezelfde werkzaamheden worden aangeboden als zij voor haar uitval medio 2014 verrichtte. Die eis is, anders dan [eiseres bij dagvaarding] heeft gesteld, in de omstandigheden van het geval ook niet reëel, niet alleen omdat [eiseres bij dagvaarding] die werkzaamheden al lange tijd niet meer heeft uitgevoerd en de organisatie in de tussentijd is veranderd, maar ook omdat bij de SVB – naar [eiseres bij dagvaarding] niet heeft weersproken – deels projectmatig wordt gewerkt en geen enkele Integrale Auditor A ieder jaar precies dezelfde werkzaamheden verricht. Omgekeerd heeft de SVB binnen het profiel van de functie van Integrale Auditor A geen volledige vrijheid bij het opdragen van werkzaamheden aan [eiseres bij dagvaarding] in het kader van haar wedertewerkstelling. Een redelijke uitleg van de veroordeling brengt mee dat aan [eiseres bij dagvaarding] – bezien over een wat langere periode – een evenwichtig pakket van werkzaamheden moet worden aangeboden, bestaande uit soortgelijke werkzaamheden als de werkzaamheden die zij voor haar uitval verrichtte, rekening houdend met alle omstandigheden die in de tussentijd zijn veranderd, bijvoorbeeld als gevolg van eventuele reorganisaties, veranderde wetgeving of in de wijze van werken. (…)
2.17.
Op 8 januari 2018 heeft de CIH haar advies uitgebracht naar aanleiding van de melding van [eiseres bij dagvaarding] in april 2017. De CIH heeft het niet aannemelijk geacht dat pestgedrag jegens [eiseres bij dagvaarding] heeft plaatsgevonden en heeft ook geen schending vastgesteld van de integriteit van [eiseres bij dagvaarding] door medewerkers van de SVB. Verder staat in het advies, voor zover van belang, het volgende:

(…) De Melding ziet op een vermoeden van ongewenste omgangsvormen, specifiek pesten, en richt zich tegen de medewerkers van de directie Audit Dienst in de jaren 2013 en 2014 en specifiek tegen de volgende(10, vzr)
medewerkers van de Sociale Verzekeringsbank (hierna Betrokkenen):
-(…)
In de melding heeft Melder aangegeven dat de Melding ‘voornamelijk betrekking heeft op de periode begin 2014’. De Melding ziet op uiteenlopend pestgedrag door Betrokkenen jegens Melder in de periode eind 2013 tot heden, in het bijzonder een negental punten, te weten:
Overdracht van taken en verantwoordelijkheden van Melder door de heer [naam 1] aan collega’s zonder hierover afdoende te communiceren met Melder.
Fraude-aantijging door de heer (…) met betrekking tot gemaakte studie-uren door Melder tijdens een auditoverleg en de betrokkenheid van mevrouw (…) hierbij.
Onheuse bejegening van Melder door mevrouw [naam 5] in openbaarheid.
Roddels aangaande het gedrogeerd zijn van Melder bij haar vorige werkgever en het circuleren van naaktfoto’s van Melder, welke zijn oorsprong vinden bij de heer (…).
Gesprek aangaande de melding van de roddel betreffende het gedrogeerd zijn via SMS door Melder aan mevrouw [naam 5] en het daarop volgende gesprek tussen Melder, mevrouw [naam 5] en de heer [naam 1] .
Diverse kwetsende opmerkingen met betrekking tot de roddels bijpunt 4door mevrouw (…), mevrouw (…), de heer (…), de heer (…) en de heer (…).
Een intern onderzoek door directie Handhaving of een extern bureau naar Melder.
Schending van de vertrouwelijkheid richting Melder door mevrouw (…) in haar rol als vertrouwenspersoon.
Onheuse bejegening van Melder door mevrouw (…).
(…) De Melding heeft voornamelijk betrekking op de periode begin 2014, aldus Melder. Meldingen kunnen tot 24 maanden na het plaatsvinden van de schending aan de Commissie worden gedaan. (…) De Commissie heeft besloten (…) de melding ontvankelijk te verklaren en over te gaan tot een vooronderzoek. De zwaarwegende redenen hiervoor zijn de omvang van het gestelde pestgedrag en hetgeen besloten ligt in de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, d.d. 17 februari 2017 (…).
(…) Tijdens het vooronderzoek heeft de Commissie gesproken met Melder en zeven Betrokkenen. Op 19 juni 2017 heeft de Commissie op grond van hetgeen haar ter ore is gekomen tijdens deze gesprekken en de overlegde stukken besloten dat er een redelijke vermoeden van schending bestond. De Commissie is vervolgens overgegaan tot het onderzoek. Aan Melder en Betrokkenen is medegedeeld dat de Commissie afwijkt van de termijn van 12 weken voor het afgeven van het advies, (…). De zwaarwegende redenen hiervoor zijn de omvang van het dossier en de waarborging van zorgvuldigheid.
Het dossier waarop het advies van de Commissie is gebaseerd bestaat uit geaccordeerde verslagen van alle hoorzittingen die de Commissie in deze procedure heeft gehouden, correspondentie uit de in de melding genoemde periode, notulen van vergaderingen, een logboek van de re-integratie van Melder en andere relevante stukken.
De Commissie heeft tijdens het onderzoek zeven betrokkenen gehoord, te weten:
-(…)
De Commissie heeft veertien getuigen gehoord, te weten:
-(…)
Het merendeel van de getuigen was werkzaam bij de directie Audit Dienst in de periode van het in de Melding gestelde pesten en zij zijn door Melder genoemd als getuigen. (…)
De Commissie heeft op 16 november 2017 Melder de mogelijkheid gegeven om tijdens een hoorzitting te reageren op de bevindingen uit de hoorzittingen met Betrokkenen en Getuigen. Hier heeft Melder gebruik van gemaakt. Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft de Commissie besloten tot het aanvullend horen van de volgende personen:
-(…)
Alle bevindingen in acht nemend is de Commissie op 19 december 2017 unaniem tot haar advies gekomen.
Constateringen:
De Commissie heeft de Melding in zijn volledigheid onderzocht en constateert dat geen van de Betrokkene en Getuigen zich herkent in het omschreven pestgedrag.
(…)
Geen van de Betrokkenen en Getuigen herkentpunt 4betreffende de roddels aangaande het gedrogeerd zijn van Melder bij haar vorige werkgever en het circuleren van naaktfoto’s van Melder. Men geeft aan dat deze roddels er niet zijn c.q. waren en er geen naaktfoto’s circuleren c.q. circuleerden van Melder. De Commissie stelt vast dat het niet aannemelijk is dat deze roddels zijn verspreid binnen de directie Audit Dienst noch dat de heer (…) hierin een prominente rol zou hebben gespeeld. (…)
Samenstelling Commissie:
De samenstelling van de commissie is conform het Reglement als volgt:
  • mevrouw mr. (…), externe voorzitter, niet werkzaam bij SVB
  • de heer (…), directeur HR&F, lid
  • de heer (…), sectiemanager directie Handhaving, lid
  • de heer (…), namens de OR, lid
Conform het Reglement nemen leden van de Commissie niet deel aan de behandeling van een melding als daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn. De heer (…) en de heer (…) zijn, om de onpartijdigheid van de Commissie te waarborgen, vervangen. Beide leden zijn vervangen door de volgende personen:
  • de heer (…), directeur Juridische Zaken
  • mevrouw (…), adviseur Bureau Integriteit UWV, niet werkzaam bij de SVB.
Conform (…) het Reglement is er een deskundige op het gebied van de arbozorg als lid aan de Commissie toegevoegd. Dit betreft:
-
de heer drs. (…), gedragsdeskundige [naam adviesburo] , niet werkzaam bij de SVB.”
2.18.
In verband met een medische ingreep aan haar enkel is [eiseres bij dagvaarding] in maart 2018 tijdelijk volledig uitgevallen. Zij heeft vanaf april 2018 weer gedeeltelijk haar werkzaamheden hervat tot heden (40-60%).
2.19.
Bij e-mail van 9 juli 2018 heeft de SVB een getekende praktijkopleidingsovereenkomst en het Experience Verification Form aan [eiseres bij dagvaarding] gestuurd ten behoeve van haar opleiding tot registeraccountant.
2.20.
Bij e-mail van 14 juli 2018 heeft [naam 1] [eiseres bij dagvaarding] meegedeeld dat het hem bij nader inzien verstandiger lijkt, gelet op de geschiedenis die partijen hebben, dat hij niet haar praktijkbegeleider zal zijn.
2.21.
Bij e-mail van 27 juli 2018 heeft [eiseres bij dagvaarding] [naam 1] meegedeeld dat [naam 1 praktijkbegeleider] en [naam 2 praktijkbegeleider] haar praktijkbegeleiders zullen zijn, waarbij [naam 1 praktijkbegeleider] als formele praktijkbeleider zal optreden richting de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).
2.22.
Van oktober 2018 tot en met februari 2019 was [eiseres bij dagvaarding] vanwege een revalidatietraject niet in staat te starten met de bedrijfsstage ten behoeve van haar opleiding tot registeraccountant.
2.23.
Bij e-mail van 13 december 2018 van haar advocaat heeft [eiseres bij dagvaarding] de SVB meegedeeld dat het onderzoek van de CIH niet objectief is geweest en heeft zij de SVB verzocht haar medewerking te verlenen aan het inschakelen van een onafhankelijk onderzoeksbureau. Verder is meegedeeld dat de werkzaamheden die [eiseres bij dagvaarding] uitvoert niet passend zijn voor haar stage en dat zij al anderhalf jaar geen medewerking krijgt om te starten met haar stage, omdat zij geen planning en passende werkzaamheden krijgt en de stage-overeenkomst maandenlang niet werd ondertekend.
2.24.
In een e-mail van 8 april 2019 van [naam 1 praktijkbegeleider] aan [naam 1] staat, voor zover van belang, het volgende:

Afgelopen donderdag heb je mij gevraagd hoe het met de stage van [eiseres bij dagvaarding] gaat. (…) Wij hebben een planning opgesteld om zowel het jaarplan als het eerste semesterverslag tijdig te kunnen afronden. Verder hebben wij het gehad over de uit te voeren werkzaamheden. Voor het boekjaar 2019 zijn dit onder andere:
  • Coördinatie van de RM steekproef en verantwoording;
  • 1e review van de planningsfase (risico-analyse, auditplan e.d.)
  • Proces inkoop samen met IT vastleggen en vaststellen wanneer wij de extra werkzaamheden kunnen schrappen. (…)
We hebben dus prima afspraken gemaakt voor het vervolg van de stage. (…)
2.25.
In een e-mail van 11 april 2019 van [naam 1 praktijkbegeleider] aan [naam 1] staat, voor zover van belang, het volgende:

Zoals net besproken hieronder een korte weergave van mijn werkzaamheden mbt de stage van [eiseres bij dagvaarding] :
(…)
Zij heeft haar stage plan eind september aan mij gestuurd, deze was opgesteld obv de versie die al een keer met jou was besproken;
Aangescherpte richtlijnen voor de stage zorgde voor een aantal vragen en opmerkingen vanuit mijn kant.
Halverwege oktober (15-10) hebben [eiseres bij dagvaarding] en ik het plan besproken. Opmerkingen vanuit mijn kant meegegeven die [eiseres bij dagvaarding] zal gaan aanpassen.
Tevens toen besproken wat er gaat gebeuren als er een revalidatie traject wordt gestart. Omdat dan de uren onder de 20 per week komen en gezien de intensiviteit van het traject is besloten de startdatum van het 3e jaar uit te stellen tot na de revalidatie. Ik heb van mijn kant aangegeven dat een startdatum in feb en maart niet handig is gezien de piekdrukte, zij was het hiermee eens.
Bovenstaande heeft geresulteerd in een verwachte start datum van 1 april. Onze afspraken zijn hierop gericht om dit te kunnen halen.
Deze week het plan weer besproken aan de hand van de nieuwe vereisten, volgende week staat het vervolg hiervan op de planning.”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres bij dagvaarding] vordert samengevat - om SVB, op straffe van verbeurte van dwangsommen, te veroordelen:
om ervoor te zorgen dat [eiseres bij dagvaarding] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de voor haar praktijkopleiding nodige werkzaamheden kan verrichten totdat de stage is goedgekeurd en [eiseres bij dagvaarding] is ingeschreven als registeraccountant in de registers,
om binnen 24 uur na dit vonnis een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar de pesterijen die [eiseres bij dagvaarding] zijn overkomen.
Verder vordert zij betaling van € 3.066,- aan buitengerechtelijke incassokosten en betaling van de proces- en nakosten van dit geding.
Subsidiair wordt gevorderd een beslissing te nemen die in goede justitie passend wordt geacht.
3.2.
[eiseres bij dagvaarding] heeft hiertoe, kort gezegd, gesteld dat zij werkzaamheden krijgt toebedeeld die ver onder haar niveau liggen en dat zij daardoor niet in de gelegenheid wordt gesteld om haar opleiding tot registeraccountant af te ronden. Zij heeft van maart 2017 tot en met september 2018 geen medewerking gekregen van de SVB en anderhalf jaar lang geen planning gehad, terwijl die nodig is voor het opstellen van het stageplan.
[eiseres bij dagvaarding] kan zich niet vinden in het advies van de CIH. Zij stelt dat de CIH zich niet heeft gehouden aan haar eigen regels, het onderzoek niet transparant is uitgevoerd en de leden van de CIH niet onafhankelijk waren. De getuigen zijn niet in het bijzijn van [eiseres bij dagvaarding] en onder ede gehoord, zodat de inhoud van de verklaringen niet controleerbaar is en naar alle waarschijnlijkheid in strijd met de waarheid.
3.3.
SVB heeft, samengevat, aangevoerd dat de werkzaamheden die zij [eiseres bij dagvaarding] laat verrichten van voldoende niveau zijn en conform de richtlijnen van de NBA. Met deze werkzaamheden kan zij de praktijkstage succesvol voltooien. Van [eiseres bij dagvaarding] wordt een pro-actieve houding en initiatief verwacht. Het opstellen van het stageplan is ook de verantwoordelijkheid van [eiseres bij dagvaarding] zelf en niet enkel de verantwoordelijkheid van de SVB. Zij heeft bij haar vordering geen spoedeisend belang. Verder stelt de SVB dat de CIH een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De CIH bestond uit zes leden, van wie drie externe leden, zodat sprake is geweest van een onafhankelijk onderzoek. Een nieuw onderzoek zou een herhaling van zetten zijn en [eiseres bij dagvaarding] heeft ook geen spoedeisend belang daarbij.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De SVB heeft aangevoerd dat [eiseres bij dagvaarding] geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Dit verweer faalt. Indien wordt geconcludeerd dat de werkzaamheden van [eiseres bij dagvaarding] niet van voldoende niveau zijn om de praktijkopleiding af te ronden en/of de SVB een onafhankelijk onderzoek zal moeten laten verrichten, dan heeft [eiseres bij dagvaarding] er belang bij dat dit zo spoedig mogelijk gebeurt.
4.2.
Een werkgever heeft op grond van artikel 3 Arbowet de verplichting om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van haar werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Op grond van lid 2 van dat artikel, in combinatie met artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek (BW) dient een werkgever een beleid te voeren dat gericht is op voorkoming dan wel beperking van psychosociale arbeidsbelasting. Op grond van genoemde artikelen is een werkgever gehouden om maatregelen te treffen indien hij vermoedt, bijvoorbeeld na een klacht van een werknemer, dat sprake is van ongewenste omgangsvormen of grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer.
4.3.
De voorzieningenrechter is net als de kantonrechter van oordeel dat het op de weg van de SVB had gelegen om een onderzoek te starten naar aanleiding van de melding van [eiseres bij dagvaarding] in maart 2014 over het pestgedrag. Inmiddels is er het onderzoek van de CIH. Of de SVB thans nog moet worden veroordeeld om (opnieuw) een onderzoek te gelasten, zoals door [eiseres bij dagvaarding] gevorderd, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de CIH onafhankelijk is geweest en haar advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen.
4.4.
Om de onpartijdigheid van de CIH te waarborgen zijn voorafgaand aan het onderzoek twee leden vervangen. De uiteindelijke samenstelling van de CIH bestond onder meer uit drie externe leden, die niet in dienst zijn van de SVB. Ter zitting heeft [eiseres bij dagvaarding] desgevraagd meegedeeld de leden van de CIH niet te kennen. Gelet op de samenstelling van de CIH is er geen aanleiding te veronderstellen dat zij niet onafhankelijk is. Concrete feiten of omstandigheden heeft [eiseres bij dagvaarding] in dit verband ook niet naar voren gebracht. Ten aanzien van het onderzoek wordt voorshands geoordeeld dat dit zorgvuldig tot stand is gekomen. Uit het advies blijkt immers dat de CIH een uitgebreid feitenonderzoek heeft gedaan. Zij heeft zeven betrokkenen en veertien getuigen gehoord. De CIH heeft [eiseres bij dagvaarding] de mogelijkheid gegeven om tijdens een hoorzitting te reageren op de bevindingen uit de hoorzittingen met de betrokkenen en getuigen, waarvan zij ook gebruik heeft gemaakt. Aannemelijk is dan ook dat de CIH in redelijkheid tot haar unanieme conclusie, dat geen sprake is geweest van pestgedrag en schending van de integriteit door medewerkers van de SVB, kon komen. Derhalve kan niet gezegd worden dat de SVB ten onrechte het advies van de CIH heeft gevolgd en heeft gemeend dat de kwestie met het advies was afgedaan. De vordering van [eiseres bij dagvaarding] de SVB te veroordelen om een onderzoek te gelasten zal op grond van het voorgaande worden afgewezen.
4.5.
Overigens heeft [eiseres bij dagvaarding] desgevraagd ter zitting meegedeeld dat haar belang bij het onderzoek is, om erachter te komen of er naaktfoto’s van haar zijn gemaakt en zo ja, om te voorkomen dat deze gaan circuleren. Kennelijk is zij er zelf niet zeker van dat dergelijke foto’s bestaan en bovendien zijn de foto’s, voor zover deze bestaan, de afgelopen vijf jaar niet opgedoken, zodat het de vraag is welk belang [eiseres bij dagvaarding] nog heeft bij een volgend onderzoek.
4.6.
Over de vordering [eiseres bij dagvaarding] toe te laten tot de voor haar praktijkopleiding nodige werkzaamheden wordt het volgende overwogen. De verstandhouding tussen partijen is niet goed en de onderlinge communicatie verloopt stroef. Partijen menen dat het aan de ander is te wijten dat het lang heeft geduurd voordat [eiseres bij dagvaarding] kon beginnen met de praktijkstage ten behoeve van de opleiding tot registeraccountant. [eiseres bij dagvaarding] stelt dat de SVB heeft nagelaten tijdig een planning te maken en haar geen werkzaamheden van voldoende niveau aanbiedt. De SVB heeft daartegen aangevoerd dat de werkzaamheden wel van voldoende niveau zijn en conform de richtlijnen van de NBA. Bovendien is [eiseres bij dagvaarding] voor een lange periode (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest en heeft zij zelf geen verantwoordelijkheid genomen bij de totstandkoming van de planning, aldus de SVB.
4.7.
Dat de aanvang van de praktijkstage vertraging heeft opgelopen valt te verklaren uit de arbeidsongeschiktheid van [eiseres bij dagvaarding] . Vanaf mei 2017 is zij onafgebroken gedeeltelijk dan wel volledig arbeidsongeschikt geweest als gevolg van een verkeersongeval en een medische ingreep aan haar enkel. In verband met een revalidatietraject is in oktober 2018 in goed overleg tussen [eiseres bij dagvaarding] en [naam 1 praktijkbegeleider] besloten in april 2019 te starten met de praktijkstage.
4.8.
Dat [eiseres bij dagvaarding] werkzaamheden verricht die onder haar niveau liggen en zij daardoor niet in de gelegenheid wordt gesteld om haar opleiding tot registeraccountant af te ronden is door de SVB gemotiveerd betwist. Zonder nadere bewijsvoering – waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent – kan niet worden vastgesteld of daarvan sprake is. [eiseres bij dagvaarding] heeft bovendien ter zitting desgevraagd meegedeeld dat de stage thans loopt en haar samenwerking met [naam 1 praktijkbegeleider] , die niet bij de voorgeschiedenis betrokken is geweest, goed is. Hij heeft [eiseres bij dagvaarding] meegedeeld dat wat hem betreft onderhavig kort geding geen invloed zal hebben op hun samenwerking. Uit de e-mails van [naam 1 praktijkbegeleider] van april 2019 blijkt verder dat er een planning is opgesteld om zowel het jaarplan als het eerste semesterverslag tijdig te kunnen afronden. [eiseres bij dagvaarding] is bang dat de SVB slechts tijdelijk meewerkt in het kader van dit kort geding en dat zij haar in de toekomst zal gaan tegenwerken. Voor die vrees bestaan thans onvoldoende aanknopingspunten, gelet op de positieve houding van [naam 1 praktijkbegeleider] . De veronderstelling van [eiseres bij dagvaarding] dat het toch door toedoen van de SVB mis zal gaan is onvoldoende om de SVB te veroordelen haar in staat te stellen de voor haar praktijkopleiding nodige werkzaamheden te laten verrichten. Deze vordering zal worden afgewezen.
4.9.
Uiteraard rust op de SVB een verplichting om [eiseres bij dagvaarding] werkzaamheden van voldoende niveau aan te blijven bieden, zodat zij haar stage kan afronden. Er wordt van de SVB verwacht dat zij dat zal blijven doen.
4.10.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ook worden afgewezen.
4.11.
[eiseres bij dagvaarding] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SVB worden begroot op € 1.992,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres bij dagvaarding] in de proceskosten, aan de zijde van de SVB tot op heden begroot op € 2.972,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter civiel, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG