ECLI:NL:RBAMS:2019:3538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
C/13/655616 / FA RK 18-6547
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming erkenning met overweging voor het kind

Op 17 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang van een minderjarige. De man, verzoeker, heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn dochter, geboren op 7 mei 2007, en om gezamenlijk ouderlijk gezag en een zorgregeling vast te stellen. De moeder, verwerende partij, heeft zich tegen dit verzoek verzet, stellende dat erkenning de belangen van de minderjarige en haarzelf zou schaden. De rechtbank heeft de minderjarige gehoord en vastgesteld dat zij geen contact met haar vader wenst. De bijzondere curator heeft geadviseerd het verzoek van de man af te wijzen, omdat erkenning niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man de biologische vader is en dat het in het belang van de minderjarige is dat zij erkend wordt. De rechtbank heeft het verzoek van de man toegewezen, maar de beslissing over gezag en omgang aangehouden om een traject bij Altra te volgen, gericht op contactherstel tussen de man en de minderjarige. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief verloopt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/655616 / FA RK 18-6547 (LH MW)
Beschikking van 17 mei 2019 betreffende vervangende toestemming tot erkenning, gezag en omgang
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M.J. Verdult te Rotterdam,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. R. Kuijer te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
Mr. L. Scheffer,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzondere curator,
als advocaat voor zichzelf verschijnende.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de man, ingekomen op 10 oktober 2018;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 15 april 2019;
  • de schriftelijke reactie van de bijzondere curator van 7 mei 2019.
De minderjarige is op 7 mei 2019 gehoord door de kinderrechter.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 8 mei 2019.
Ter zitting zijn verschenen:
  • de man en namens zijn advocaat, mr. M. Kroonen;
  • de moeder en haar advocaat;
  • de bijzondere curator en
  • namens de Raad, A. Witting.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] is uit de moeder geboren:
[minderjarige](hierna: [minderjarige] ).
De moeder is van rechtswege belast met de uitoefening van het gezag. De man heeft de Kaapverdische nationaliteit. De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 januari 2019 is mr. L. Scheffer benoemd tot bijzondere curator over [minderjarige] .

3.Het verzoek

De man verzoekt de rechtbank vervangende toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) om [minderjarige] te erkennen. Hij verzoekt tevens met het gezamenlijk ouderlijk gezag te worden belast en een zorgregeling vast te stellen, die inhoudt dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.30 uur tot zondag 17.30 uur bij de man verblijft, waarbij het halen en brengen van [minderjarige] door de ouders wordt gedeeld, in die zin dat de man [minderjarige] op vrijdag bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] op zondag bij de man ophaalt.
De relatie van partijen is omstreeks april 2011 geëindigd. [minderjarige] verbleef in eerste instantie eenmaal per veertien dagen bij de man; ook haalde de man haar iedere dinsdag op van school. De moeder heeft in juli 2015, omstreeks de periode dat de man een nieuwe relatie kreeg, het contact stopgezet. De man kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het feit dat hij een nieuwe relatie kreeg, hieraan ten grondslag ligt.
De man heeft in maart 2018 telefonisch contact met de moeder opgenomen met als doel het contact tussen hem en [minderjarige] te herstellen. Dit is op niets uitgelopen. Volgens de moeder zou [minderjarige] geen contact met hem willen. De man mist zijn dochter intens en wenst dat het contact op korte termijn wordt hersteld. De man beschikt inmiddels over een telefoonnummer van [minderjarige] . De man probeert al enige maanden in contact te komen met [minderjarige] , maar moet constateren dat zij nauwelijks op berichten van de man reageert. Nu er al geruime tijd geen sprake is geweest van contact kan de man zich voorstellen dat het voor [minderjarige] prettig is als de contacten stapsgewijs worden opgebouwd. De man is daartoe dan ook bereid.
De man is de verwekker van [minderjarige] en acht het in het belang van [minderjarige] dat zijn rol als vader geformaliseerd wordt. [minderjarige] kent de man en zij weet dat hij haar vader is. Volgens de man worden de belangen van [minderjarige] en het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] door een erkenning niet geschaad.
De man wenst als vader betrokken te worden bij de beslissingen die genomen moeten worden over [minderjarige] , net zoals dat ten tijde van de relatie tussen partijen altijd het geval is geweest. De man voelt zich inmiddels behoorlijk buiten spel gezet. Zo is de moeder zonder kennisgeving naar [woonplaats] verhuisd, zodat hij niet eens meer wist waar zijn dochter woonde.
De man heeft ter zitting toegelicht dat hij zich er in kan vinden dat voor [minderjarige] , zoals door de rechter voorgesteld, zelf een bijzondere curator ingevolge artikel 1:250 BW zal worden benoemd, doch niet dat dit mr. Scheffer zal zijn. Volgens de man gaat de bijzondere curator wel heel makkelijk mee in hetgeen de moeder zegt. De man betwist dat hij zich jarenlang zou hebben schuldig gemaakt aan stalking en aan geestelijke mishandeling, zoals de moeder aan de bijzondere curator heeft medegedeeld.

4.Het verweer

De moeder verweert zich tegen de verzoeken van de man.
Volgens de moeder worden haar belangen bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] en de belangen [minderjarige] in geval van erkenning geschaad. Er is nadat de relatie tussen partijen was geëindigd, op initiatief van de moeder enige tijd een omgangsregeling geweest. Deze is de man niet behoorlijk nagekomen. Na het verbreken van de relatie heeft de man de moeder vele jaren op bijzonder ernstige wijze gestalkt. Ook heeft hij gedreigd [minderjarige] weg te halen. De moeder en [minderjarige] gaan sindsdien gebukt onder een stroom van psychische agressie en intimidatie. Na die tijd heeft de man in het geheel vele jaren niets of nauwelijks iets van zich laten horen. De moeder heeft [minderjarige] nooit gezegd dat zij niet naar de man mag. [minderjarige] wil zelf niet en de moeder wil [minderjarige] niet het gevoel geven dat zij haar niet steunt. Zij wil [minderjarige] daarom niet dwingen. De moeder vreest dat de vervangende toestemming erkenning tot een herleving van de bedreigingen, intimidatie en spanningen zal leiden. [minderjarige] staat zeer afwijzend tegenover het verzoek van de man. [minderjarige] is bijzonder boos op en teleurgesteld in de man omdat hij haar ondanks zijn belofte toch onder druk zet.
De moeder vreest dat de man bij gezamenlijk gezag via [minderjarige] zal proberen weer meer invloed op haar leven te kunnen uitoefenen. Ook [minderjarige] wenst niet dat de man mede met het gezag wordt belast.
De moeder heeft ter zitting aangegeven zich er in te kunnen vinden dat voor [minderjarige] zelf een bijzondere curator ingevolge artikel 1:250 BW zal worden benoemd. Volgens de moeder kan zich erin vinden als dit mr. Scheffer is.

5.Het standpunt van de bijzondere curator

De bijzondere curator acht – in geval van ongewijzigd omstandigheden – erkenning niet in het belang van [minderjarige] en adviseert het verzoek van de man ten aanzien van de erkenning af te wijzen. Mocht de zaak worden aangehouden om eventuele mogelijkheden tot omgang te bezien, dan meent de bijzondere curator dat het verzoek ten aanzien van de erkenning in afwachting van de ontwikkelingen moet worden aangehouden.
Volgens de bijzondere curator is nu de man de Kaapverdische nationaliteit heeft, het Kaapverdische recht van toepassing op het verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning. Ingevolge Kaapverdische recht is de man bevoegd [minderjarige] te erkennen, nu zij buiten echt geboren is en zij nog geen juridische vader heeft. Het staat voldoende vast dat de man de biologische vader is van [minderjarige] .
Het is echter de uitdrukkelijke wens van [minderjarige] om zo min mogelijk contact met de man te hebben. De moeder en [minderjarige] lijken van de inmengingen van de man in hun leven last te hebben. Er is een gerede kans dat [minderjarige] wordt belemmerd in haar sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling in geval van erkenning en ook de ongestoorde verhouding tussen [minderjarige] en de moeder komt dan in het gedrang. Daarbij komt dat [minderjarige] aangeeft graag door haar stiefvader erkend te worden, terwijl een erkenning van de man dat zou beletten.
De bijzondere curator acht zich, zij is jurist, in deze zaak niet aangewezen om tevens als zogenaamde bijzondere curator op grond van artikel 1:250 BW op te treden.

6.De beoordeling

[minderjarige] heeft in het kinderverhoor naar voren gebracht dat zij een goede band met haar moeder en haar stiefvader heeft. Met haar vader heeft zij geen band. [minderjarige] wil geen contact met haar vader en wil niet dat hij haar erkent. Zij wil dat hij haar met rust laat. [minderjarige] heeft liever dat haar stiefvader op haar geboorteakte komt te staan.
De Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het wellicht goed is als [minderjarige] zelf met een bijzondere curator gaat praten. Als de man als vader op de geboorteakte komt te staan, hangt het er vanaf hoe hier mee wordt omgegaan en welk gewicht dit krijgt, of dit belastend zal zijn voor [minderjarige] . Het is in zijn algemeenheid belangrijk dat een kind contact heeft met de vader. In dit geval is al heel lang geen contact tussen de [minderjarige] en de man, wellicht is een traject ‘Samen Hier’ van Altra een optie.
Vervangende toestemming erkenning
Volgens artikel 10:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is op onderhavig verzoek, nu de man enkel de Kaapverdische nationaliteit bezit, het Kaapverdische recht van toepassing.
Op de toestemming van de moeder is volgens lid 3 van dit artikel, nu zij de Nederlandse nationaliteit heeft, Nederlands recht van toepassing.
Volgens het Kaapverdische Burgerlijk Wetboek kan een man, een kind dat buiten huwelijk geboren is, erkennen en is erkenning door gerechtelijke vaststelling mogelijk.
Het verzoek tot vervangende toestemming erkenning is gegrond op artikel 1:204 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens dit artikel kan een verwekker van een kind vervangende toestemming voor de erkenning worden verleend. Volgens lid 3 van dit artikel kan een verzoek alleen worden afgewezen als erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind zal schaden, dan wel dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang zal komen. Niet is tussen partijen in geschil dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . Het is de rechtbank niet gebleken dat aan de criteria voor afwijzing van het verzoek van de erkenning wordt voldaan. Het is de rechtbank duidelijk dat [minderjarige] een hechte band heeft met de moeder. Hoewel de bijzondere curator risico’s ziet voor de ongestoorde relatie tussen de moeder en [minderjarige] , zal de rechtbank het verzoek van de man niettemin toewijzen. De moeder verwijst naar het verleden met bedreigingen, spanningen en intimidatie – hetgeen overigens door de man is betwist – maar heeft niet gesteld dat deze situatie zich nu nog steeds voordoet. Het enkele feit dat er een kans bestaat tot herleving van de door de moeder gestelde situatie, is onvoldoende. Het is voor een kind belangrijk dat het een juridische vader heeft en bij voorkeur is dit de biologische vader. Pas als deze geheel uit beeld zou zijn, of als deze zou zijn overleden, kan een erkenning door een niet biologische vader aan de orde zijn. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat zij wordt erkend door de man en dat de juridische situatie zal overeenstemmen met de feitelijke. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
Voor [minderjarige]
Jouw echte vader heeft gevraagd of hij jou mag erkennen. Dit kan hij aan de rechter vragen, omdat hij jouw echte vader is. De rechter weet dat jij niet wil dat je wordt erkend door je echte vader. De rechter denkt alleen dat de band tussen jou en jouw moeder zo goed en sterk is, dat deze band niet zal veranderen als jouw vader je erkent. De rechter zal daarom toch, ook al wil jij dat liever niet, beslissen dat jouw echte vader je mag erkennen. Dit betekent dat jouw echte vader, als hij jou met de toestemming van de rechter officieel gaat erkennen, ook officieel je vader zal zijn en dat zijn naam op jouw geboorteakte zal komen te staan. Jouw echte vader heeft op zitting gezegd dat hij het fijn vindt dat jij zo’n goede band hebt met jouw stiefvader en dat hij hier niet tussen zal komen.
Het is de rechtbank duidelijk dat [minderjarige] al jarenlang geen contact heeft met de man, zij geen contact met de man wenst, maar ook dat [minderjarige] wordt belast door de huidige situatie. Het is de rechtbank ook duidelijk dat partijen van mening verschillen over wat er in het verleden is gebeurd. Volgens de moeder heeft zij het contact tussen [minderjarige] en de man in het verleden zoveel mogelijk gestimuleerd. In de beleving van de man is dit anders. De moeder heeft ter zitting toegelicht dat [minderjarige] regelmatig nachtmerries heeft. De moeder heeft hierover reeds contact gezocht met het OKT.
De rechtbank vindt het positief dat de man en de moeder ter zitting hebben aangegeven bereid te zijn een traject bij Altra te willen volgen. De moeder heeft al contact met het OKT en de rechtbank acht het wenselijk dat de man hierin in het belang van [minderjarige] zal worden betrokken.
Voor [minderjarige]
Jij hebt je echte vader al heel lang niet gezien en hebt gezegd dat je geen contact met hem wil. Het is voor jou allemaal ingewikkeld. Jouw moeder en echte vader hebben besloten om samen met iemand te gaan praten om te kijken hoe zij het voor jou wat makkelijker kunnen maken.
De rechtbank, zal conform hetgeen partijen daarover ter zitting hebben aangegeven, de beslissing met betrekking tot het gezag en de omgang aanhouden, teneinde partijen en [minderjarige] in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan het volgende traject:
EEN TRAJECT HULP BIJ SCHEIDING BIJ ALTRA
Het traject bij Altra richt zich op de vraag of contactherstel tussen [minderjarige] en de man mogelijk is en zo ja, op de begeleiding bij dit herstel.
De rechtbank verzoekt ALTRA om uiterlijk op 30 maart 2020, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop van het traject in te dienen.
De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage deze doorzenden aan de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarop binnen een termijn van twee weken te reageren en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat zal de rechtbank de eindrapportage of het bericht over het niet positief verlopen hulptraject doorzenden naar de Raad voor de Kinderbescherming regio Amsterdam (hierna: de Raad). Aan de hand hiervan zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage dan wel het bericht de rechtbank hierover te informeren en, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen.
De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst de voornoemde informatie van de Raad doorzenden aan de advocaten van partijen.
De onderhavige beschikking geldt reeds als opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten naar het gezag en de omgang indien het traject niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
De rechtbank ziet, nu [minderjarige] in het traject van Altra/het OKT betrokken wordt, geen aanleiding om al nu een bijzondere curator ingevolge artikel 1:250 BW te benoemen. Dat zou later nog wel tot de mogelijkheden kunnen behoren, maar anders komen er nu voor [minderjarige] wel erg veel hulpverleners in beeld.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
geeft de man toestemming als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek om
[minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
te erkennen;
7.2.
draagt de griffier op, nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats] ;
7.3.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator beëindigd, tenzij tegen de afstammingsuitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld;
7.4.
bepaalt dat de behandeling omtrent het gezag en de omgang
pro formawordt voortgezet op 11 mei 2020;
7.5.
verzoekt de hulpverlenende instantie
uiterlijk op 30 maart 2020,of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage of het bericht over het verloop van het traject aan de rechtbank over te leggen;
7.6.
stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op 28 april 2020te reageren op deze eindrapportage of dit bericht en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten;
7.7.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is en de rechtbank daarover binnen twee weken te informeren, en indien dat het geval is een onderzoek te verrichten naar het gezag en de omgang en daarover bij de rechtbank een rapport in te dienen.
7.8. -
houdt de beslissing ten aanzien van het gezag en de omgang aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. van der Heijden, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.W. van der Weel, griffier, op 17 mei 2019. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).