In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 2 mei 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van (medeplegen van) (schuld)witwassen van verschillende geldbedragen, waaronder € 975,- en € 96.170,-, die op 31 januari 2017 in Diemen zouden zijn aangetroffen. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie, mr. Z. Trokic, en de raadsman, mr. N.C.J. Meijering, hun standpunten naar voren gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij een doorzoeking van de woning van de verdachte grote geldbedragen zijn aangetroffen, maar dat de verdachte verklaarde dat het geld afkomstig was van zijn familie uit Albanië en bedoeld was voor een operatie.
De rechtbank heeft het standpunt van de officier van justitie en de verdediging overwogen. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte vrijgesproken moet worden, omdat de legale herkomst van het geld niet met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten. De verdediging heeft deze conclusie ondersteund door te wijzen op de verifieerbare verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen die zijn verhaal onderbouwen. De rechtbank heeft het toetsingskader voor witwassen toegepast en geconcludeerd dat er geen directe link kan worden gelegd tussen het geld en een specifiek misdrijf.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het geld van enig misdrijf afkomstig is. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging van witwassen. De in beslag genomen voorwerpen worden teruggegeven aan de verdachte, terwijl andere voorwerpen bewaard moeten worden ten behoeve van de rechthebbende. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 mei 2019.