ECLI:NL:RBAMS:2019:3554

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13/731022-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een geldbedrag van € 21.500,- door verdachte in Amsterdam

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van een geldbedrag van € 21.500,-. De verdachte werd ervan beschuldigd zich in de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 april 2017 schuldig te hebben gemaakt aan (medeplegen van) (schuld)witwassen. Tijdens de zitting op 2 mei 2019 heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie mr. Z. Trokic en de raadsman mr. M. van Stratum aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen tegen hem.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren dat het geld waarmee de huur van de woning werd betaald mogelijk verband hield met de handel in verdovende middelen. De verdachte had een laag inkomen en er was weinig geld op zijn bankrekeningen, wat het vermoeden van witwassen versterkte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld een legale herkomst had. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het witwassen van het geldbedrag, maar sprak hem vrij van het medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit samen met anderen had gedaan.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 2.000,-, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte kunnen worden teruggegeven, omdat er geen relatie met de gepleegde strafbare feiten kon worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/731022-18 (Promis)
Datum uitspraak: 16 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op de zitting van 2 mei 2019 is de zaak tegen verdachte inhoudelijk door de rechtbank behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Trokic en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. M. van Stratum, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort samengevat – van beschuldigd dat hij zich in de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 april 2017 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) (schuld)witwassen van in totaal € 21.500,-.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding nietig is omdat tegen de achtergrond van het dossier onduidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. Het is onduidelijk waar het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag en de in de tenlastelegging genoemde periode vandaan komt en waaruit de verweten witwashandelingen bestaan.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte – gelet op het huurcontract, de facturen en de vragen die aan hem zijn gesteld bij het verhoor – heel goed begrijpt waarvoor hij zich ter terechtzitting moet verantwoorden.
Artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) vereist dat de dagvaarding een opgave behelst van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd, waar ter plaatse en onder welke omstandigheden het feit zou zijn begaan. Dit betekent dat de beschuldiging voldoende bepaald dient te zijn zodat het voor de verdachte duidelijk is waar de beschuldiging zich op richt en hij zich daartegen kan verdedigen. De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet ongebruikelijk dat in een strafdossier in een zogenaamd proces-verbaal relaas een opgave wordt gedaan van de verdenking(en) jegens een verdachte, die vaak direct herleidbaar zijn tot de tenlastelegging. Dat is in deze zaak niet zo. Hoewel de samenstelling en hoogte van het bedrag van € 21.500,- niet in een oogopslag uit het dossier volgt, bevat het dossier wel een huurovereenkomst en facturen, waarbij een huur staat vermeld van € 2.150,- per maand. Uit deze stukken blijkt ook waar de in de tenlastelegging genoemde periode vandaan komt, aangezien de huurovereenkomst is ingegaan op 1 juli 2016 en de politie op 9 mei 2017 de woning is binnengetreden. De huur van € 2.150,- en de (huur)periode van 10 maanden levert bij elkaar opgeteld het bedrag van € 21.500,- op. Tijdens het politieverhoor zijn aan verdachte vragen gesteld over het huurcontract, de facturen en hoe hij de huur kan betalen. Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank het voor verdachte voldoende duidelijk waar de beschuldiging zich op richt. Het verweer wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In het kader van een onderzoek naar spookburgers is op 9 mei 2017 door verbalisanten aangebeld bij een appartement op de [adres 2] , omdat het pand naar voren kwam in een ander onderzoek waarin tijdens een observatie werd gezien dat er een levering van verdovende middelen plaatsvond. Bij de doorzoeking van het pand zijn onder meer een huurovereenkomst op naam van verdachte en facturen aangetroffen waarop stond vermeld dat de huur ‘cash’ werd betaald. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het feit bewezen kan worden. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de huurder is van de woning. Uit het dossier blijkt ook dat de huurovereenkomst op zijn naam staat en dat de huur contant is betaald. De huur van de woning is € 2.150,- per maand, terwijl verdachte nauwelijks inkomsten heeft en weinig geld op zijn bankrekeningen heeft staan. Op basis hiervan kan het niet anders dan dat het geld waarmee de huur werd betaald van enig misdrijf afkomstig is. Het opzettelijk voorhanden hebben en het overdragen van in totaal € 21.500,- kan dus bewezen worden.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte het feit tezamen met (een) ander(en) heeft gepleegd, verdachte moet dus worden vrijgesproken van het medeplegen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat namelijk geen bewijs voor een aanwijsbaar gronddelict en verdachte is niet in beeld gekomen in het kader van ongebruikelijke transacties bij de FIU (financial intelligence unit). Verder kan niet worden vastgesteld dat verdachte de woning heeft gehuurd. Dat de medeverdachten de naam van verdachte als hoofdhuurder hebben genoemd is onvoldoende, omdat de juistheid van die verklaringen nooit feitelijk is vastgesteld. Weliswaar is een huurcontract op naam van verdachte aangetroffen, maar de verdediging betwist dat het zijn handtekening is die op het huurcontract staat. Ook kan niet worden vastgesteld dat hij ‘cash’ de huur heeft betaald. Kortom, de criminele herkomst van het genoemde geldbedrag is onvoldoende komen vast te staan, danwel de wetenschap van verdachte over de criminele herkomst is niet gebleken. Verdachte heeft evenmin het bedrag als medepleger voorhanden gehad.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader bij witwassen
Voor een veroordeling voor witwassen is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Als er geen directe link kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
  • Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit vermoeden kan voortvloeien uit een zogeheten witwastypologie.
  • Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
  • Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Het toetsingskader toegepast op deze zaak
Hoewel er aanwijzingen bestaan dat het geld waarmee de huur is betaald mogelijk verband houdt met (de handel in) verdovende middelen, kan uit het dossier onvoldoende worden afgeleid dat er een direct verband is met enig misdrijf. Omdat er geen direct verband kan worden gelegd met een specifiek misdrijf, gebruikt de rechtbank het hierboven genoemde toetsingskader. De feiten en omstandigheden in deze zaak zijn als volgt.
Bij de doorzoeking van de woning zijn een huurovereenkomst en meerdere facturen aangetroffen. In de huurovereenkomst staat vermeld dat verdachte de woning huurde per 1 juli 2016 voor het bedrag van € 2.150,- per maand. In het dossier zitten ook facturen (gericht aan verdachte) waarop staat vermeld dat de huur twee keer ‘cash’ is betaald op 1 februari 2017 en 1 maart 2017. Verder zijn onder meer een sealapparaat, sealzakken, huishoudfolie, latex handschoenen, meerdere telefoons en meerdere rollen tape aangetroffen, waarvan bekend is dat deze bij het verpakken van verdovende middelen worden gebruikt. Uit onderzoek naar de financiën van verdachte blijkt dat hij een laag inkomen heeft en dat hij weinig geld op zijn bankrekeningen heeft staan.
De raadsman heeft betwist dat verdachte de huurder is en dat de handtekening op de huurovereenkomst van verdachte is. De rechtbank heeft de handtekening op de huurovereenkomst vergeleken met de handtekening van verdachte in het politieverhoor en stelt vast dat op voorhand niet kan worden gezegd dat sprake is van verschillende handtekeningen. Daarbij komt dat medeverdachte [medeverdachte] en [persoon] tegen de politie hebben verklaard dat verdachte de hoofdhuurder is en dat zij hem contant de huur hebben betaald. De politie heeft ook nog gebeld met een persoon die zich heeft voorgesteld als verdachte. Gelet op deze omstandigheden gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat verdachte de huurder is van de woning. Dat de verbalisanten twijfelden of zij verdachte aan de telefoon hadden doet hier niets aan af. De raadsman heeft ook betwist dat huurpenningen contant zijn betaald, maar de rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan wat op de facturen staat vermeld. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte (in ieder geval twee keer) de huurpenningen contant heeft betaald.
Gelet op het hoge bedrag aan huur, het contant betalen van de huur en het ontbreken van (zichtbare) legale financiën die kunnen verklaren dat verdachte een huur van € 2.150,- kan betalen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Ook wat er verder in de woning is aangetroffen draagt bij aan dit vermoeden.
Nu sprake is van een vermoeden van witwassen is het aan de verdachte om met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen over de herkomst van het geld. Verdachte heeft daarover echter geen verklaring afgelegd. De ontkenning bij monde van zijn raadsman kan ook niet als zijn verklaring worden gezien. Zonder de verklaring van verdachte zijn er geen aanknopingspunten voor een nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de herkomst van het geld. Het kan dus niet anders dan dat de huursom die van 1 juli 2016 t/m 30 april 2017 door verdachte maandelijks werd betaald – middellijk of onmiddellijk – van enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist. Het overdragen en voorhanden hebben van € 21.500,- (10 keer de huur van € 2.150,-) wordt dan ook bewezen verklaard.
Partiële vrijspraak van het medeplegen
Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat verdachte tezamen met anderen het geldbedrag van € 21.500,- heeft witgewassen. Verdachte wordt vrijgesproken van het deel van de tenlastelegging dat ziet op medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2016 tot en met 30 april 2017 te Amsterdam, geldbedragen van in totaal 21.500 euro voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 21.500,-. Door zo te handelen heeft verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Tevens is gekeken naar het strafblad van verdachte van 8 april 2019 waaruit blijkt dat verdachte nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). [1] Het oriëntatiepunt voor fraude (waar het delict witwassen onder valt) vermeldt bij een bedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- een gevangenisstraf van tussen de 2 en 5 maanden.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak binnen een redelijke termijn is afgedaan. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Hoewel de termijn van twee jaar niet is overschreden had de zaak al eerder kunnen worden afgedaan omdat het geen ingewikkelde zaak is en het onderzoek in mei 2018 al was afgerond. Gelet op het tijdsverloop vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend, maar zal de rechtbank kiezen voor de strafmodaliteit van een geldboete en een voorwaardelijke straf.
Alle omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank uitkomt op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 2.000,- (subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis).

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 zaktelefoon, merk: Samsung, vallende onder goednummer 5466195;
  • 1 zaktelefoon, merk: Nokia, vallende onder goednummer 5466197.
Teruggave aan verdachte
De in de beslaglijst opgenomen goederen kunnen worden teruggegeven aan verdachte. Een relatie met de door verdachte gepleegde strafbare feiten kan niet worden vastgesteld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 (dertig) dagen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1 zaktelefoon, merk: Samsung, vallende onder goednummer 5466195;
  • 1 zaktelefoon, merk: Nokia, vallende onder goednummer 5466197.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2019.
[...]

Voetnoten

1.De oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om de rechter een handvat te bieden en bij te dragen aan gelijke straffen in gelijke gevallen. De rechter is er niet aan gebonden.