ECLI:NL:RBAMS:2019:3718

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
13/654170-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake drugshandel en witwassen

Op 11 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne, MDMA en hasjiesj, alsook van het witwassen van een geldbedrag van € 48.305,00. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 maart 2019, waar de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, de vordering indiende. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.C. Polat, voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van de beginselen van een goede procesorde, specifiek met betrekking tot de weging van de drugs. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ernstige inbreuk op de procesorde en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk.

De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van cocaïne en MDMA op 18 november 2017, het voorhanden hebben van hasjiesj op dezelfde datum, en het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet in de gelegenheid was gesteld om de weging van de cocaïne te toetsen, wat leidde tot bewijsuitsluiting voor dat specifieke item. De verdachte werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van de cocaïne, maar schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van de hasjiesj en het witwassen van het geldbedrag.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen en de impact van een geweldsmisdrijf op zijn leven. De rechtbank besloot dat de verdachte onder toezicht van de reclassering moest blijven en een behandelverplichting moest aangaan.

Uitspraak

]RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/654170-17 en 15/004158-17(tul) (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.C. Polat naar voren hebben gebracht.

2.Voorvragen

2.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.1.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, kort samengevat, bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens het handelen in strijd met de beginselen van een goede procesorde waardoor verdachte een kans op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM is ontnomen.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdediging het recht op een contra-expertise bestaande uit (aanvullende) wegingen van de drugs is ontnomen. Het gaat daarbij in het bijzonder om itemnummer: 5486643, een doos met wit poeder (cocaïne) met een gewicht van 1,22 kilogram waarvan de weging op 22 januari 2018 heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft aangegeven dat hij twijfels heeft bij de juistheid van het gewicht, omdat bij een ander item (5486638) genoemd in de rij vlak boven dit item in een tabel met aangetroffen drugs aan de [adres 2] , exact hetzelfde gewicht vermeld staat. Ook gaat het bij het eerste item om een geopende doos en bij het tweede item om een ongeopend pakket. De indruk van de raadsman is dat het gewicht dus verkeerd is ingevoerd en de raadsman heeft verzocht om een nieuwe weging van itemnummer 5486643.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 28 februari 2018 heeft de officier van justitie aangegeven dat zij via de parketsecretaris heeft vernomen dat alle middelen zijn vernietigd . De raadsman is vervolgens in de gelegenheid gesteld bij de rechter-commissaris nieuwe onderzoekswensen in te dienen. Hierop zijn drie vragenrondes gevolgd waarin de raadsman concrete vragen aan de politie heeft gesteld omtrent het vervoer, de opslag en de weging van de drugs. Deze vragen zijn alle beantwoord door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Uit de hieromtrent opgemaakte aanvullende processen-verbaal valt het volgende op te maken.In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 17 mei 2018 wordt gerelateerd dat in het beslagsysteem van de politie het item administratief vernietigd is op 7 februari 2018, bij afgifte ter vernietiging bij het Regionaal Beslaghuis. Op dat moment kwam het in een onomkeerbaar proces terecht. Hiervoor gebruikt het beslaghuis een voor de politie ontoegankelijk volgsysteem. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] van 24 augustus 2018 blijkt dat het feitelijk wel mogelijk is om gedeponeerde drugs op te vragen voor andere doeleinden maar dat dit in de praktijk zover bekend nooit voorkomt. Verder blijkt dat [verbalisant 2] zijn aantekeningen over de weging op 22 januari 2018 heeft vernietigd (vóór een eerste verzoek van de advocaat hieromtrent). Ook blijkt uit het proces-verbaal dat ten aanzien van de drugs waarvoor op 7 februari 2018 de administratieve opdracht tot vernietiging is gegeven, deze pas op 17 april 2018 daadwerkelijk zijn vernietigd.
Wat de raadsman betreft wijst het voorgaande op doelbewust en met grove veronachtzaamheid handelen, waardoor de verdediging de mogelijkheid is ontnomen de hoeveelheden te betwisten. De rechtbank ziet met de raadsman dat door de nadien gebleken onjuiste informatie die is verstrekt omtrent de status van de drugs en de vernietiging daarvan, de verdediging de mogelijkheid van een feitelijk tegenonderzoek is ontnomen. Het gevolg dat de rechtbank hieraan verbindt, zal in de bewijsoverweging worden besproken. De rechtbank ziet in het dossier en de wijze waarop de politie heeft gehandeld geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is geweest van een dusdanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grove veronachtzaming tekort is gedaan aan de belangen van verdachte inhoudende een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is de sanctie van de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gereserveerd voor uitzonderlijke gevallen. Van een dergelijk uitzonderlijk geval is thans geen sprake. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging op 28 februari 2018 en 28 maart 2019 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne en MDMA op 18 november 2017
te Amsterdam;
2. het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hasjiesj op 18 november 2017 te
Amsterdam;
3. het witwassen van een geldbedrag van € 48.305,00 euro op 18 november 2017 te
Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt op basis van de stukken in het dossier bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden soft- en harddrugs en dat verdachte een bedrag van 48.305,00 euro heeft witgewassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Nu vanwege de vormverzuimen van de politie ten aanzien van de weging van de drugs en de tegenstrijdige informatie die daarover is verstrekt de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de processen-verbaal hieromtrent te toetsen heeft de raadsman bewijsuitsluiting bepleit ten aanzien van itemnummer 5486643, de 1,22 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne en itemnummer 5486652, de 46 blokken hasj (uit een Hema tas).
De raadsman heeft voorts gesteld dat de gewichten van 1,22 kilo en 10,85 kilo hem onwaarschijnlijk voorkomen omdat pakketten of pakjes drugs doorgaans een afgerond gewicht hebben van bijvoorbeeld 1 kilo.
De raadsman van verdachte heeft verder geen inhoudelijk verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs over het aanwezig hebben van de soft- en harddrugs en het witwassen van een bedrag van 48.305,00 euro.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het verweer van de raadsman tot bewijsuitsluiting deels toewijzen voor zover het betreft itemnummer 5486643, de 1,22 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld de juistheid van het gewicht van dit item middels contra-expertise te toetsen, terwijl dat – gelet op hetgeen daarover uiteindelijk naar voren is gekomen – feitelijk wel mogelijk was geweest levert dit een vormverzuim in de zin van artikel 359a lid 1 sub b Sv op, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de weging ten aanzien van itemnummer 5486643. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de 46 blokken hasj wordt het verweer van de raadsman verworpen. Zijn verzoek tot het opnieuw wegen van de drugs zag uitsluitend op itemnummer 5486643 (1,22 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne) en niet op de 46 blokken hasj (itemnummer 5486652). Daar waar de rechtbank heeft geconstateerd dat er zich ten aanzien van de 1,22 kilo van een materiaal bevattende cocaïne een vormverzuim heeft voorgedaan omdat de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld het gewicht van de 1,22 kilo (van een materiaal bevattende cocaïne) te toetsen geldt dat naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet voor de 10,85 kilo hasj. Op basis van de stukken in het dossier ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat het gewicht van 10,85 kilo niet juist is. De raadsman heeft dit niet aannemelijk gemaakt en hij heeft nimmer ten aanzien van deze hasj een contra-expertise in de vorm van een herweging aangevraagd.
Verdachte heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde eerst op zijn zwijgrecht beroepen. Op 6 maart 2018 heeft verdachte bij de politie een verklaring afgelegd waarin hij heeft aangegeven dat hij de drugs en het geld in bewaring had voor drugdealers bij wie hij een schuld had van ongeveer 6.000,00 euro. Door zijn huis beschikbaar te stellen aan zijn schuldeisers als een zogenaamde
stashplaats,kon hij per maand 1.000,00 euro van zijn schuld aflossen. Verdachte heeft verklaard niet in detail te willen treden over de betrokken personen die hem op 18 november 2018 in zijn woning hebben bezocht omdat hij bang is voor represailles van deze personen. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij wetenschap had van de harddrugs die in zijn woning lagen.
Gelet op de feiten en omstandigheden zoals die op basis van de stukken in het dossier naar voren komen en de eigen verklaring van verdachte over zijn wetenschap van de softdrugs en het geld in zijn woning, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid softdrugs en dat hij 48.305,00 euro heeft witgewassen. De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de harddrugs in zijn woning. De harddrugs zijn aangetroffen op diverse plaatsen in de woning waar verdachte verbleef en in de afgesloten en met een alarmsysteem beveiligde meterkast van die woning, waar zich onder andere een materiaal bevattende cocaïne bevond, is op een doos met paarse MDMA pillen een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Verdachte heeft voorts geen verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van de 48.305,00 euro. Nu niet gebleken is dat verdachte (legale) inkomsten heeft bekomen die een dergelijk bedrag kunnen verklaren en gelet op de hoeveelheden soft- en harddrugs die in zijn woning zijn aangetroffen, is de rechtbank daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is van enig misdrijf. Het dossier biedt onvoldoende basis voor de conclusie dat aannemelijk is dat het geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
Ten aanzien van het gewicht van de verschillende pakketten en blokken soft- en harddrugs is de rechtbank van oordeel dat deze niet onwaarschijnlijk zijn, nu uit het dossier blijkt dat de drugs gewogen zijn inclusief het verpakkingsmateriaal hetgeen verklaart waarom het gewicht iets meer is dan een afgerond gewicht van bijvoorbeeld exact 1 kilo. Vanwege de omstandigheid dat de weging van de drugs steeds inclusief verpakkingsmateriaal heeft plaatsgevonden, kunnen de ten laste gelegde gewichten uitgedrukt in (kilo)grammen niet worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 18 november 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA;
ten aanzien van feit 2:
hij op 18 november 2017 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid hasjiesj;
ten aanzien van feit 3 primair:
hij op 18 november 2017 te Amsterdam, een geldbedrag van 48.305,00 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist, dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en rekening te houden met het feit dat verdachte slachtoffer is geworden van een zeer heftig geweldsmisdrijf waardoor hij had kunnen overlijden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ongeveer een kilo cocaïne, een doos XTC pillen en een grote hoeveelheid hasj voorhanden gehad en een bedrag van 48.503,00 euro witgewassen. In de woning waar cliënt verbleef zijn ook (in een afgesloten koffer) een weegschaal een mixer en verpakkingsmateriaal ten behoeve van drugs aangetroffen. Voorts lagen er elf mobiele telefoons. De drugs en het geld lagen op verschillende plekken in het huis verstopt.
Dit alles in samenhang bezien wijst naar het oordeel van de rechtbank op betrokkenheid van verdachte bij drugshandel.
De rechtbank heeft enig begrip voor het standpunt van verdachte dat zijn leven mogelijk gevaar loopt als hij verklaart over de personen die betrokken zijn bij de drugs, het geld en het geweldsincident. Eén van hen is immers door de rechtbank veroordeeld voor een poging tot doodslag op verdachte. Echter, doordat verdachte zijn verklaring niet concretiseert maakt hij het de rechtbank onmogelijk zijn verhaal te verifiëren.
De rechtbank heeft het strafblad van verdachte gezien waaruit blijkt dat hij kort voor het incident in deze zaak onder andere onherroepelijk veroordeeld is tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand voor een soortgelijke zaak. De consequenties van deze straf hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te plegen. Thans verzoekt de officier van justitie de tenuitvoerlegging van deze straf.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsrapport van Fivoor van 14 maart 2019. Uit dit rapport blijkt dat verdachte financiële problemen heeft gekregen door zijn gok- en drugsverslaving en dat hij eerder heeft geprobeerd dit op illegale wijze op te lossen. Het trauma dat verdachte heeft gekregen door het steek- en schietincident lijkt een sterk recidive verminderende werking te hebben, wat door de Waag wordt onderschreven. Verdachte is de gevaren en consequenties van een crimineel bestaan gaan beseffen. Verdachte woont niet meer in Amsterdam, hij heeft momenteel twee banen, lost zijn schulden af, gebruikt geen drugs meer, gokt niet meer en zoekt steun vanuit zijn primair netwerk. Zolang hij dat besef vast blijft houden en zich op sociaal maatschappelijk- en verslavingsgebied geen noemenswaardige problemen voordoen, zal het recidiverisico laag blijven. De reclassering ziet momenteel geen aanknopingspunten voor strafrechtelijke interventies. Als extra pressiemiddel adviseert de reclassering om een (groot) voorwaardelijk strafdeel aan betrokkene op te leggen onder algemene voorwaarden. De reclassering verwacht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een contraproductief effect zal hebben en dat alle behaalde sociaal maatschappelijke doelen in het geding komen. De traumabehandeling van verdachte zal stagneren en het gevaar bestaat dat zijn klachten binnen detentie toenemen.
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, de ernst van de feiten en het gegeven dat verdachte zich kennelijk weinig heeft aangetrokken van zijn eerdere veroordeling vindt de rechtbank een aanzienlijke straf in beginsel op zijn plaats. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in grote mate rekening gehouden met het geweldsincident waarbij verdachte ernstig gewond is geraakt en waarvan hij nog dagelijks de negatieve psychische- en lichamelijke gevolgen ondervindt. Gelet op het unieke karakter van deze omstandigheid valt de straf daardoor lager uit dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen van tien maanden waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf van 240 uren op. Anders dan door de reclassering geadviseerd zal de rechtbank aan het voorwaardelijk deel van de straf, reclasseringstoezicht en een behandelverplichting koppelen. Gelet op het belang van de traumabehandeling van verdachte vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte deze behandeling in een drangkader voortzet en dat de reclassering daar toezicht op houdt.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 8 december 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/004158-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 mei 2017 van de politierechter van de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gelet op het advies van de reclassering en op wat de rechtbank hierboven heeft vastgesteld omtrent het belang van de voortzetting van de traumabehandeling van verdachte vindt de rechtbank het thans niet opportuun de tenuitvoerlegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te bevelen. Bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de traumabehandeling van verdachte stagneren en dit zal een contraproductief effect hebben op het leven van verdachte. Nu verdachte wel de algemene voorwaarde heeft overtreden ziet de rechtbank aanleiding, gelet op artikel 14f Sr, de proeftijd met 1 jaar te verlengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 1 van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 3 primair:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte 1], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
7 (zeven) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Reclasseringstoezicht
Veroordeelde blijft onder toezicht van GGZ Fivoor Leiden en moet zich houden aan de aanwijzingen en oproepen die hem door Fivoor gegeven worden zolang Fivoor dat noodzakelijk acht.
2. Behandelverplichting
Veroordeelde is verplicht mee te werken aan ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke forensische polikliniek, en hij moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
De rechtbank verlengt in de zaak met parketnummer 15/004158-17 de proeftijd met 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. S. Djebali en M.E.A. Nijssen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.