ECLI:NL:RBAMS:2019:3741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
C/13/640468 / HA ZA 17-1363
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de bewijsopdracht van een verzekeraar bij echtscheiding en overlijdensrisicoverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 mei 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres en ASR Levensverzekering N.V., als rechtsopvolger van Generali Nederland N.V. Eiseres had een overlijdensrisicoverzekering afgesloten, maar heeft niet gemeld dat zij en haar partner ten tijde van de aanvraag gescheiden waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar mededelingsplicht had geschonden. Generali werd opgedragen te bewijzen dat, indien zij op de hoogte was geweest van de echtscheiding, zij de verzekering niet zou hebben afgesloten. Tijdens de enquête werd een getuige gehoord die bevestigde dat Generali nader onderzoek zou hebben gedaan naar de financiële situatie van de verzekerde als zij op de hoogte was geweest van de echtscheiding. De rechtbank concludeerde dat Generali in haar bewijsopdracht was geslaagd en dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering niet zou hebben gesloten. Eiseres's vorderingen werden afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/640468 / HA ZA 17-1363
Vonnis van 8 mei 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.J. Leijssen te Enschede,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
als rechtsopvolger onder algemene titel van
GENERALI NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Diemen,
gedaagde,
advocaat mr. S.Y.Th. Meijer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Generali worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 oktober 2018 (hierna: het tussenvonnis) met de daarin vermelde (proces)stukken,
  • de akte uitlating bewijslevering van Generali met producties,
  • de brief van 18 januari 2019 van [eiseres] met producties,
  • het productieoverzicht van 29 januari 2019 van Generali met producties,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 januari 2019,
  • de conclusie na enquête van [eiseres] met producties,
  • de conclusie na enquête van Generali.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden door niet aan Generali te melden dat zij en [naam 1] ten tijde van het indienen van de tweede aanvraag waren gescheiden (zie rechtsoverweging 4.8. van het tussenvonnis). Vervolgens heeft de rechtbank Generali opgedragen te bewijzen dat zij als redelijk handelend verzekeraar, indien zij had geweten van de echtscheiding tussen [eiseres] en [naam 1] , met [eiseres] geen overlijdensrisicoverzekering op het leven van [naam 1] zou hebben gesloten (zie rechtsoverweging 4.13 van het tussenvonnis en de onder 5.1. van het tussenvonnis opgenomen beslissing).
2.2.
In enquête heeft Generali hiertoe de getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) doen horen. Verder heeft zij een aantal stukken overgelegd. Ook [eiseres] heeft een aantal stukken in het geding gebracht.
Bindende eindbeslissing
2.3.
[eiseres] heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het tussenvonnis en de bewijsopdracht op onjuiste juridische en feitelijke uitgangspunten berusten. Volgens haar heeft de rechtbank ten onrechte aangenomen dat eerst vanaf een verzekerde som van € 1,8 miljoen onderzoek naar de financiën zou worden gedaan, aangezien is gebleken dat een dergelijk onderzoek in de regel al vanaf een verzekerde som van € 500.000,- wordt gedaan. Verder was geen sprake van een standaardbegunstiging en is het onjuist dat premiesplitsing alleen van belang is bij een huwelijkse staat. Premiesplitsing is juist aan de orde als er geen gemeenschap van goederen is en in de regel zijn de meeste mensen in gemeenschap van goederen getrouwd. Het sluiten van de verzekering hing niet af van de omstandigheid of [eiseres] en [naam 1] waren getrouwd. Gelet hierop heeft [eiseres] geen mededelingslicht veronachtzaamd, aldus steeds [eiseres] .
2.4.
Volgens vaste rechtspraak is de rechter, die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist, in beginsel in het verdere verloop van het geding daaraan gebonden. De eisen van een goede procesorde kunnen echter meebrengen dat een rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een dictum vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich daarover uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, om te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
De rechtbank ziet in hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd geen aanleiding om op enige in het tussenvonnis genomen eindbeslissing, waaronder de gegeven bewijsopdracht, terug te komen. Niet is gebleken dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Dat, zoals [eiseres] stelt, geen sprake was van een standaardbegunstiging valt niet in te zien. Uit het door [eiseres] en [naam 1] ondertekende formulier blijkt dat zij hebben gekozen voor een verzekering met standaardbegunstiging en dat bij de aanvraag is verzocht om premiesplitsing (zie rechtsoverweging 2.5. van het tussenvonnis). Verder is tussen partijen niet in geschil dat [naam 1] heeft verzocht het verzekerde bedrag van € 1,8 miljoen met € 5,- te verlagen, zodat geen financieel onderzoek zou worden verricht. Dat Generali dit onderzoek heeft nagelaten, terwijl het verzekerde bedrag van € 1,8 miljoen is gehandhaafd, doet daaraan geen afbreuk. Bovendien heeft [eiseres] niet toegelicht in welk opzicht deze door de rechtbank vastgestelde omstandigheden van invloed zijn geweest op de bindende eindbeslissing dat [eiseres] haar mededelingsplicht heeft geschonden en op de aan Generali verstrekte bewijsopdracht. Voor zover [eiseres] de in het tussenvonnis genomen beslissingen wenst aan te vechten, zal zij dit in hoger beroep dienen te doen.
Bewijsopdracht
2.5.
Generali heeft in het kader van haar bewijsopdracht in enquête [naam getuige] als getuige doen horen. Uit de verklaring van [naam getuige] , klantadviseur bij ASR Levensverzekering N.V., blijkt dat Generali zeker nader onderzoek zou hebben gedaan als zij op de hoogte was geweest van de echtscheiding die zich tussen het moment van de eerste en tweede aanvraag voor de overlijdensrisicoverzekering had voorgedaan. Generali zou volgens hem hebben nagevraagd of het verzekerde belang nog steeds hetzelfde was als bij de geaccepteerde aanvraag. [naam getuige] heeft daarbij toegelicht dat slechts een verzekering wordt aangeboden als er een verzekerbaar belang is. Dit kan zowel een verzorgings- als een zakelijk belang zijn. Het gaat er daarbij om dat een verzekeringnemer in geval van uitkering onder de verzekering niet in een veel betere financiële positie dient te geraken. Tegen de achtergrond van de verzorgingsgedachte, die aan de aanvraag van [eiseres] ten grondslag lag, is het volgens [naam getuige] relevant te weten hoe de financiële situatie van de ex-echtelieden na de echtscheiding eruit zag, zeker waar het hier gaat om een verzekerd bedrag dat meer dan € 500.000,- bedraagt. Bij dit alles geldt dat het door hem omschreven acceptatiebeleid van Generali complex is. De regels zijn niet in beton gegoten en staan daarom niet op schrift. Het betreft maatwerk waarbij Generali steeds kijkt of het financiële belang kan worden aangetoond in relatie tot het verzekerde bedrag, aldus steeds [naam getuige] .
2.6.
Op grond van de verklaring van [naam getuige] neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat bij een verzekering als hier aan de orde een logisch verband dient te bestaan tussen de verzekerde som en de financiële situatie van de verzekerde om aan te kunnen nemen dat sprake is van een verzekerbaar belang. Dit wordt ook niet weerlegd door de door [eiseres] overgelegde bewijsstukken. Uit de door [eiseres] overgelegde opinie van [naam deskundige] (hierna: [naam deskundige] ) blijkt dat het voor de hand ligt dat een levensverzekeraar na de beoordeling van het aanvraagformulier de verzekeringnemer vraagt of deze een (materieel) belang heeft bij het overlijden van de verzekerde. Ook de hoogte van het verzekerd kapitaal op een overlijdensrisicoverzekering kan voor de levensverzekeraar aanleiding zijn om daarover vragen te stellen. Vragen over het inkomen van de verzekerde kunnen relevant zijn als de aan de begunstigde toekomende uitkering uit de overlijdensrisicoverzekering (mede) is bedoeld om het wegvallen van het inkomen van de verzekerde respectievelijk diens verdiencapaciteit te compenseren, aldus steeds [naam deskundige] .
2.7.
In de onderhavige zaak is tussen partijen niet in geschil dat [eiseres] en [naam 1] waren gescheiden vanwege financiële redenen en hun affectieve relatie na de scheiding hebben voortgezet. Ook staat vast dat van een zeer hoog verzekerd kapitaal sprake was. Nu kan worden aangenomen dat bij de beoordeling van een aanvraag van een verzekering het verzekerbaar belang relevant is, is de rechtbank van oordeel dat juist onder deze omstandigheden een redelijk handelend verzekeraar nader financieel onderzoek zou hebben uitgevoerd. De omstandigheid dat – zoals [eiseres] heeft gesteld – Generali de verzekering met een verzekerde som van € 1,8 miljoen heeft geaccepteerd zonder nader financieel onderzoek te verrichten, terwijl uit de verklaring van [naam getuige] blijkt dat dat onderzoek reeds bij een verzekerde som van € 500.000,- is aangewezen, doet aan dit oordeel niet af. Het nalaten van Generali om in dit specifieke geval in eerste instantie nader financieel onderzoek te verrichten, betekent niet dat een redelijk handelend verzekeraar, nadat bekend was geworden dat [eiseres] en [naam 1] vanwege financiële redenen waren gescheiden, geen nader financieel onderzoek zou hebben gedaan. [eiseres] heeft verder nog naar voren gebracht dat nergens in de voorwaarden van het acceptatiebeleid van Generali staat vermeld dat onderzoek zou worden gedaan naar de financiële positie van de verzekerde. Het enkele ontbreken van een schriftelijk acceptatiebeleid op dit punt kan [eiseres] echter niet baten. Zoals reeds hiervoor is overwogen dient bij het afsluiten van een levensverzekering te worden beoordeeld of er een verzekerbaar belang is. In het licht daarvan is ook de financiële positie van verzekerde logischerwijs relevant.
2.8.
Een dergelijk nader onderzoek naar de financiële positie van [naam 1] zou – zoals door Generali voldoende is aangetoond – ertoe hebben geleid dat zou zijn geconcludeerd dat geen sprake was van een verzekerbaar belang. [eiseres] heeft weliswaar stukken in het geding gebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat [naam 1] een inkomen genereerde, maar die stukken dateren uit 2008 en 2009. De aanvraag voor de verzekering en de echtscheiding vonden echter in 2010 plaats. Nu uit de verklaring van [naam getuige] blijkt dat juist voor de beoordeling van het verzekerbaar belang dient te worden gekeken naar de financiële situatie van [naam 1] ná de echtscheiding, zijn deze door [eiseres] overgelegde gegevens niet relevant. Niet gebleken is dat [naam 1] in 2010 over een (relevant) inkomen beschikte. Integendeel, uit de door Generali overgelegde jaarrekeningen van twee ondernemingen van [naam 1] kan worden afgeleid dat die in zwaar weer verkeerden. In beide ondernemingen was sprake van een situatie waarbij er hoge kortlopende schulden waren, terwijl er bijna geen liquide middelen waren. Hierbij is eveneens van belang dat aangenomen mag worden dat financiële problemen ten grondslag lagen aan de echtscheiding, die immers louter om financiële redenen had plaatsgevonden, en dat bij de echtscheiding vervolgens alle zakelijke belangen aan [naam 1] waren toebedeeld en de privébelangen aan [eiseres] . Onder deze omstandigheden zou naar het oordeel van de rechtbank een redelijk handelend verzekeraar geen overlijdensrisicoverzekering op het leven van [naam 1] hebben gesloten.
2.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat Generali is geslaagd in haar bewijsopdracht dat een redelijk handelend verzekeraar, indien hij had geweten van de echtscheiding tussen [eiseres] en [naam 1] , met [eiseres] geen overlijdensrisicoverzekering op het leven van [naam 1] zou hebben gesloten. Dit betekent dat, zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, het beroep van [eiseres] op artikel 7:930 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek doel treft en de vorderingen zullen worden afgewezen (zie rechtsoverweging 4.14. van het tussenvonnis). Hetgeen Generali overigens nog heeft aangevoerd ten aanzien van een aantal door [eiseres] overgelegde producties behoeft bij deze stand van zaken geen nadere bespreking.
Proceskosten
2.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Generali worden begroot op:
- griffierecht € 3.894,-
- salaris advocaat € 13.496,- (3,5 punten × tarief € 3.856,-)+
totaal € 17.390,-
2.11.
Verder zal [eiseres] worden veroordeeld in de nakosten voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Generali tot op heden begroot op € 17.390,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.4.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2019.