ECLI:NL:RBAMS:2019:3744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2019
Publicatiedatum
24 mei 2019
Zaaknummer
C/13/660457 / HA RK 19-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor in geschil over managementovereenkomsten en achterstallige managementfees

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2019 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoekster, VWH, heeft dit verzoek ingediend in het kader van een geschil met de verweerders, waaronder Goose Craft B.V. en Smashbox B.V., over de betaling van achterstallige managementfees. VWH stelt dat er ongeschreven managementovereenkomsten zijn gesloten met de verweerders, maar dat deze zijn beëindigd zonder inachtneming van een opzegtermijn. De verweerders hebben betwist dat VWH belang heeft bij het verzoek, en stellen dat de bewijslevering in de bodemprocedure moet plaatsvinden. De rechtbank oordeelt dat VWH voldoende belang heeft bij het getuigenverhoor, omdat dit kan helpen om duidelijkheid te verkrijgen over de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de managementfees en de opzegtermijn. De rechtbank wijst het verzoek toe en beveelt het houden van een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot verschillende getuigen. De beslissing is genomen door rechter P.J. van Eekeren, bijgestaan door griffier H.D. Coumou.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/660457 / HA RK 19-12
Beschikking van 23 mei 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. J.G. Crozier te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOSE CRAFT B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SMASHBOX B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HADICO B.V.,
alle gevestigd te Amsterdam,
4.
[verweerder sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
verweerders,
advocaat mr. S. van Zwam te Amsterdam.
Partijen zullen hierna VWH en verweerders worden genoemd. Verweerders worden afzonderlijk aangeduid als Goose Craft, Smashbox, Hadico en [verweerder sub 4] .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen ter griffie op 16 januari 2019,
  • het verweerschrift met bijlagen,
  • de beschikking van 14 februari 2019 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van behandeling van een verzoekschrift van 15 april 2019 met de daarin vermelde (proces)stukken,
  • de brief van 23 april 2019 van verweerders met opmerkingen over het proces-verbaal.

2.De feiten

2.1.
Goose Craft is een onderneming die zich voornamelijk bezig houdt met de verkoop van lederwaren (met name leren jassen en schoenen) onder de merknaam GOOSECRAFT. Zij heeft drie aandeelhouders, te weten Hadico (54%), VWH (36%) en [naam aandeelhouder 3] (10%).
2.2.
Smashbox is een onderneming die zich bezig houdt met de distributie van verschillende, voornamelijk Italiaanse, modemerken. De aandeelhouders van Smashbox zijn Hadico (45,1%), VWH (45,1%) en de heer [getuige 3] (9,8%).
2.3.
VWH en Goose Craft hebben een ongeschreven managementovereenkomst gesloten. Krachtens deze overeenkomst was [verzoekster] (directeur van VWH) sinds 2005 key medewerker van Goose Craft, waarvoor VWH maandelijks een managementfee ontving. Sinds medio maart 2018 is deze managementfee verlaagd dan wel niet uitbetaald. Op 3 augustus 2018 heeft Goose Craft de managementovereenkomst opgezegd.
2.4.
Smasbox had eveneens met VWH een ongeschreven managementovereenkomst. Ook op grond van deze overeenkomst ontving VWH maandelijks een management fee, die sinds medio september 2015 is verlaagd dan wel niet is uitbetaald. Op 3 augustus 2018 is VWH door de algemene vergadering van aandeelhouders met onmiddellijke ingang ontslagen.
2.5.
Bij dagvaarding van 30 juli 2018 heeft VWH bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevorderd dat Goose Craft en Smashbox zouden worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige managementfees. Bij kortgedingvonnis van 30 augustus 2018 is deze vordering afgewezen.

3.Het verzoek en de verweren

3.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. In een bodemprocedure wil VWH vorderingen instellen die erop zijn gericht dat Goose Craft en Smashbox zullen worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige managementfees. Volgens VWH hebben partijen geen resultaatsafhankelijke, variabele beloningsafspraken gemaakt en konden Goose Craft en Smashbox niet eenzijdig de managementfees verlagen. Evenmin konden zij de managementovereenkomst beëindigen zonder een opzegtermijn in acht te nemen, aldus VWH. Met het getuigenverhoor wenst VWH duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen partijen ten aanzien van de managementfees en de opzegtermijn bij de ongeschreven managementovereenkomsten hebben afgesproken.
3.2.
Verweerders hebben zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat VWH geen belang heeft bij haar verzoek. Volgens hen tracht VWH met het voorlopig getuigenverhoor de bewijsfase op voorhand te doorlopen, terwijl voor een dergelijk verstrekkende bewijslevering het horen van getuigen in de bodemprocedure het geëigende middel is. Verder zijn de standpunten reeds bekend en kunnen de door VWH verzochte getuigen geen duidelijkheid geven over de rechtspositie van VWH. Daarbij heeft VWH haar belang bij het voorlopig getuigenverhoor onvoldoende onderbouwd. De door haar gestelde hoofdvordering is dermate zwak dat zij geen belang heeft bij een onderzoek naar de feiten daaromtrent. Tot slot maakt VWH met haar verzoek misbruik van bevoegdheid. Deze afzonderlijke procedure vormt een dermate zware belasting voor verweerders als kleine ondernemingen dat dit verzoek redelijkerwijs niet kan worden gehonoreerd, aldus steeds verweerders.
3.3.
Op stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is dat de rechter in beginsel op de voet van artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), gelezen in samenhang met artikel 166 Rv, een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er vooral toe verzoeker bij een eventueel naderhand aanhangig te maken bodemprocedure de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
4.2.
Op grond van artikel 187 lid 3 aanhef en sub b Rv dient het verzoekschrift de feiten of rechten in te houden die men wil bewijzen. Bij een verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor moet de verzoeker het feitelijke gebeuren waarover hij getuigen wil horen, zodanig omschrijven dat voor de rechter die op het verzoek moet beslissen, voor de rechter voor wie het verhoor wordt gehouden, alsmede voor de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Niet is vereist dat de verzoeker reeds in het verzoekschrift nauwkeurig te kennen geeft welke feiten en stellingen hij aan zijn voorgenomen vordering ten grondslag wil leggen en omtrent welke feiten hij getuigen wil horen.
4.3.
Het verzoek van VWH voldoet aan het voorgaande. Het geschil tussen partijen richt zich op de vraag wat zij hebben afgesproken met betrekking tot de managementfees en de opzegtermijn. Nu partijen de managementovereenkomst niet op schrift hebben gesteld, zijn voornamelijk getuigenverklaringen het geëigende middel om duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen partijen precies zijn overeengekomen. Anders dan verweerders hebben gesteld, is dergelijke bewijsgaring niet enkel voorbehouden voor de bodemprocedure. Een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor strekt er immers juist toe de verzoekende partij bewijs te verschaffen van feiten en omstandigheden die zij in een eventueel te beginnen procedure zou hebben te bewijzen. Zoals hiervoor onder 4.1. is opgenomen, kan op die wijze op voorhand worden bekeken wat over het geschilpunt zal kunnen worden beslist en verschaft het daarmee inzicht in de procespositie van de verzoekende partij. VWH heeft dan ook belang bij het door haar verzochte getuigenverhoor. Het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 maart 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW0944) waarnaar verweerders verwijzen ziet op een geheel andere situatie dan de onderhavige en is derhalve niet relevant.
4.4.
VWH heeft verzocht [verweerder sub 4] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] en [verzoekster] te doen horen als getuige. Anders dan verweerders hebben gesteld brengt de omstandigheid dat [verweerder sub 4] , [getuige 2] en [getuige 4] reeds op de zitting tijdens de kortgedingprocedure hun standpunt naar voren hebben gebracht, niet zonder meer met zich dat het niet zinvol zou zijn hen alsnog te horen. Deze getuigen zijn immers tijdens deze zitting slechts kort aan het woord geweest en niet – onder ede – over het tussen partijen bestaande geschil uitvoerig ondervraagd.
Verweerders hebben verder aangevoerd dat de getuigen [getuige 5] en [getuige 6] slechts controllers zijn en niets zullen kunnen verklaren, aangezien zij niet betrokken zijn geweest bij het aangaan van de managementovereenkomsten. VWH heeft daarop te kennen gegeven dat [getuige 5] en [getuige 6] enkele keren bij een managementoverleg aanwezig zijn geweest, hetgeen door verweerders ook is erkend. Ook zijn zij volgens VWH als controllers betrokken geweest bij de berekening van de hoogte van de managementfees. Gelet hierop heeft VWH voldoende onderbouwd dat zij belang heeft bij het horen van deze getuigen.
In deze procedure kan niet op voorhand worden vooruitgelopen op hetgeen deze getuigen zullen verklaren noch op de vraag of dat relevant zal zijn. Dit betekent tevens dat in dit stadium niet kan worden geconcludeerd dat de positie van VWH dermate zwak is dat zij geen belang heeft bij haar verzoek. Daarover dient in een eventuele bodemprocedure verder te worden gedebatteerd.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft VWH voldoende belang bij het door haar verzochte getuigenverhoor. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan evenwel, ook als het verder aan de eisen voor toewijzing voldoet, onder meer worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt. Daarvan kan sprake zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toelaten. Misbruik van bevoegdheid wordt echter slechts in uitzonderlijke gevallen aangenomen. Aan dit (strenge) criterium is – anders dan verweerders hebben gesteld – in de onderhavige zaak niet voldaan. De door verweerders naar voren gebrachte omstandigheid dat het voorlopig getuigenverhoor een aanzienlijke belasting op hen als kleine ondernemers is en één (bodem)procedure beter te behappen is, is – gezien het door VWH naar voren gebrachte belang als vooromschreven – onvoldoende om misbruik van bevoegdheid te kunnen vaststellen.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek, dat op de wet is gegrond, zal worden toegewezen.
4.7.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.8.
Verweerders hebben verzocht VWH in de proceskosten te veroordelen, maar nu het verzoek van VWH grotendeels wordt toegewezen, bestaat daarvoor geen grond.
4.9.
Aangezien de advocaten van partijen een afschrift van deze beschikking ontvangen, is VWH niet gehouden de andere partijen op voet van artikel 190 Rv een afschrift van deze beschikking te zenden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor met betrekking tot de volgende getuigen:
  • [verweerder sub 4] , wonende te [woonplaats] ,
  • [getuige 2] , wonende te [woonplaats] ,
  • [getuige 3] , wonende te [woonplaats] ,
  • [getuige 4] , wonende te [woonplaats] ,
  • [getuige 5] , wonende te [woonplaats] ,
  • [getuige 6] , wonende te [woonplaats] ,
  • [verzoekster] , wonende te [woonplaats] ,
5.2.
benoemt een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank tot rechter-commissaris,
5.3.
bepaalt dat de zaak zal worden aangehouden tot
donderdag 13 juni 2019teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata en die van de op te roepen getuigen voor de komende zes maanden door te geven aan de griffier van deze rechtbank (t.a.v. rekestenadministratie van de Afdeling privaatrecht, team Handelszaken), waarna een datum voor verhoor zal worden bepaald,
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. van Eekeren, rechter, bijgestaan door mr. H.D. Coumou, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2019.