ECLI:NL:RBAMS:2019:3804
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vordering ex artikel 23 Overleveringswet na intrekking Europees aanhoudingsbevel
Op 9 mei 2019 deed de Rechtbank Amsterdam uitspraak in een zaak betreffende de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering was gericht op de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat op 24 januari 2019 was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, en betrekking had op de opgeëiste persoon, geboren in 1983 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 12 april 2019, waar de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes aanwezig was, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A.H. van Huijgevoort. De zaak werd aangehouden om de raadsman in de gelegenheid te stellen bewijsstukken aan te leveren die een alibi voor de opgeëiste persoon zouden kunnen onderbouwen. Tijdens de zitting van 9 mei 2019 werd de behandeling voortgezet, maar de opgeëiste persoon en zijn raadsman waren niet verschenen. Dit kwam doordat de officier van justitie had gemeld dat het EAB was ingetrokken door de Belgische onderzoeksrechter.
De rechtbank heeft vervolgens de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB was ingetrokken. Gezien deze intrekking verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering. De rechtbank besloot tevens dat de geschorste overleveringsdetentie was beëindigd. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mrs. M.C.M. Hamer en V.V. Essenburg, rechters, in aanwezigheid van griffier N.M. van Trijp. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.