ECLI:NL:RBAMS:2019:3806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
13/751242-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 23 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 27 maart 2019 en betreft een vrijheidsstraf van drie jaren en drie maanden, waarvan nog zes maanden en twee dagen dienen te worden uitgezeten. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1976, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was gedetineerd in een Nederlandse inrichting.

De behandeling van de vordering vond plaats op 9 mei 2019, waarbij de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon heeft vastgesteld en de relevante feiten heeft onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is opgeroepen voor de zittingen die hebben geleid tot het vonnis en arrest in Polen. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn.

De rechtbank heeft op basis van de Overleveringswet (OLW) en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751242-19
RK nummer: 19/1961
Datum uitspraak: 23 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juni 2018 door
the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 9 mei 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the Regional Court in Radom of
9 December 2011 issued in the case ref. II K 52/11(het vonnis in eerste aanleg),
as amended by a judgment of the Court of Appeal in Lublin of 6 June 2012 in the case ref. II Aka 114/12(het arrest in hoger beroep)
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaren en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zes maanden en twee dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Het vonnis en het arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 9 december 2011 (II K 52/11) heeft geleid. Over het arrest van 6 juni 2012 (II Aka 114/12) bevat het EAB geen informatie.
Naar aanleiding van door het Internationaal Rechtshulp Centrum te Amsterdam gestelde vragen heeft de
Regional Court in Radom, 2nd Criminal Divisionop 26 april 2019 het volgende
e-mailbericht gestuurd:
During the appeal hearing before the Court of Appeal in Lublin, the case was considered on the merits.
The case was considered by the Court of Appeal in Lublin at the hearing on 31 May 2012 and the judgment was announced on 6 June 2012. [opgeëiste persoon] was absent at the hearings on 31 May 2012 and 6 June 2012.He had been duly informed about the hearing of 31 May 2012, and his defense counsel attended the hearing. [opgeëiste persoon] was notified by means of a written notice, which he had collected in person, but at the time he was in jail as a person subject to temporary arrest for the purpose of these proceedings.​
Bij e-mailbericht van 8 mei 2019 heeft de
Regional Court in Radom, 2nd Criminal Divisiondeze informatie als volgt aangevuld:
(…) [opgeëiste persoon] received the notice of an appeal hearing, which had been held on 31 May 2012, and personally confirmed receipt thereof on 4 May 2012 while being in Radom Custody Suite.
Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat het arrest van 6 juni 2012 het “vonnis” is als bedoeld in artikel 12 OLW en dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW, aangezien de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is opgeroepen voor de zitting die tot het arrest van 6 juni 2012 heeft geleid. De in artikel 12 bedoelde weigeringsgrond is daarom niet van toepassing.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1:
poging tot zware mishandeling
en
bedreiging met zware mishandeling;
feit 2:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 285 en 302 Wetboek van Strafrecht, 8 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Radom(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en V.V. Essenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 23 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.