3.3.2Feiten en omstandigheden
Uit de wettige bewijsmiddelen welke zijn opgenomen in de bijlage bij dit vonnis, blijken naar het oordeel van de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 december 2018 doet aangever [naam aangever 1] namens Ritel B.V. aangifte van diefstal van 29 mobiele telefoons uit een vrachtwagen van Zuidwest Logistiek B.V. op de Houtmarkt in Breda. De mobiele telefoons zaten in een rolcontainer, die uit de vrachtwagen is weggenomen. De diefstal moet tussen 10:15 uur en 10:30 uur hebben plaatsgevonden. De totale waarde van de weggenomen goederen, inclusief rolcontainer, bedraagt € 18.264,51.
Uit camerabeelden op en rondom de Houtmarkt in Breda blijkt dat om 10:12 uur een vrachtwagen met daarop de tekst Zuidwest Logistiek B.V. de laad- en losplaats de Houtmarkt oprijdt. Net daarna komt een witte bestelbus Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] uit de richting van de Houtmarkt rijden. De Citroën Berlingo draait 180 graden waardoor deze weer in de richting van de Houtmarkt staat. De bestuurder stapt uit en loopt in de richting van de Houtmarkt. Deze man wordt omschreven als blank, tussen de 40-50 jaar oud met een licht gezet postuur. De man draagt een bril, een donkere pet en jas. De bijrijder stapt ook uit en loopt in de richting van de Karnemelkstraat. De bijrijder wordt omschreven als een man met een blanke huidskleur, tussen 25-35 jaar oud en draagt een grijs vest en een donkere broek.
Om 10:27 uur komt de bestuurder vanuit de richting van de Houtmarkt teruglopen, hij stapt in de Citroën Berlingo en rijdt in de richting van de Houtmarkt. Om 10:28 uur loopt de bijrijder op het voetgangerspad van de Houtmarkt. Deze man beweegt een rolcontainer met zich. De man loopt de Halstraat in. De Citroën Berlingo rijdt ook de Halstraat in. Om 10:32 uur stalt de bijrijder de rolcontainer in de Halstraat en hij stapt in de Citroën Berlingo. Om 10:36 uur rijdt de Citroën Berlingo de Sint Janstraat in en komt daar tot stilstand. Om 10:39 uur lopen beide mannen richting de rolcontainer op de Halstraat. Met de rolcontainer lopen zij richting de Sint Janstraat. Om 10:41 uur lopen de twee mannen met de rolcontainer in de Sint Jansstraat. Zij zetten de rolcontainer weg nabij een pand dat in de steigers staat. Om 10:52 uur komt de bestuurder in beeld met een oranjekleurig zeil. De bestuurder en de bijrijder leggen het zeil vervolgens samen over de rolcontainer. De rolcontainer staat tot 12:20 uur in de Sint Jansstraat. Wanneer de camera om 13:50 uur terugdraait, is de rolcontainer weg.
De rolcontainer waarmee de verdachten op de beelden te zien zijn, wordt door de contactpersoon van Ritel B.V. herkend als de weggenomen rolcontainer.
De persoon met het grijze vest, de bijrijder, wordt door vier verbalisanten herkend als verdachte. Zij herkennen hem aan zijn uiterlijke gezichtskenmerken en zijn manier van lopen. De bestuurder wordt door één verbalisant herkend als de medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] .
De Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] staat sinds 19 maart 2018 op naam van de medeverdachte [medeverdachte] .
Op 12 december 2018 wordt er geobserveerd aan de [adres 1] te [plaats ] , het adres van medeverdachte [medeverdachte] . Om 9:05 uur komt een man in donkere kleding uit dit huis en stapt aan de bijrijderskant in een witte Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] . De man wordt herkend als medeverdachte [medeverdachte] . De bestuurder van de Citroën Berlingo wordt herkend als verdachte. De bestelbus rijdt direct naar Rotterdam. Om 9:54 uur wordt de Citroën Berlingo geparkeerd op het Rodezand in Rotterdam. [verdachte] stapt uit, pakt een steekkarretje uit de achterzijde van de Citroën Berlingo en loopt naar een witte vrachtauto met kenteken [kenteken] . De laadklep van die vrachtwagen wordt geopend. Wanneer de laadklep is geopend stapt [verdachte] in de vrachtwagen en bekijkt de lading. Verdachte loopt op dat moment langs de vrachtauto en bekijkt de omgeving aandachtig. Vervolgens staat [verdachte] weer naast de auto en de laadklep gaat dicht. [verdachte] loopt met de steekkar terug naar de Citroën Berlingo. Ook verdachte komt terug naar de Citroën Berlingo en samen rijden ze weg.
Verdachte heeft bekend dat hij in de vrachtwagen is geklommen met de intentie daaruit een goed weg te nemen.
Op 5 februari 2019 is de Citroën Berlingo doorzocht. Hierbij is onder meer een steekkar in beslag genomen.
Aangever [naam aangever 2] doet namens United Parcel Service Nederland B.V. aangifte van diefstal van een pakket van afzender Swatch group export uit een bestelauto op 17 december 2018. Getuige [naam getuige 1] heeft gezien dat een jongen met een grijs vest en een petje naar de UPS auto liep en via de zijdeur de laadruimte inliep en vervolgens met een doos onder zijn arm de laadruimte uitkwam. De jongen liep naar een witte Citroën Berlingo. Getuige [naam getuige 2] heeft gezien dat één van de jongens het UPS voertuig uitliep met een doos. Deze jongen liep naar een witte Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] en hij stapte in aan de bijrijderszijde. De bestuurder die in het voertuig blijft zitten is een oudere man met kort haar en hij draagt een brilletje. [naam getuige 2] kent het duo, omdat hij hen iedere dag ziet en zij pakketjes stelen.
Het voertuig met kenteken [kenteken] is op diezelfde dag door middel van camera’s gevolgd in Amsterdam. Om 9:52 uur rijdt het voertuig in de richting van de P.C. Hooftstraat. Om 10:21 uur rijdt het voertuig door de ANPR te Hoofddorp en om 10:35 uur krijgen verbalisanten de auto ter hoogte van Leiderdorp in beeld, zij hebben de auto een stopteken gegeven. De bestuurder van het voertuig blijkt te zijn [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] te ’s- [geboorteplaats] . De bijrijder blijkt verdachte te zijn. In de bestelbus wordt een doos met daarin twintig Swatch horloges aangetroffen.
Aangever [naam aangever 3] heeft namens Logistiekcentrum Stad Alkmaar B.V. aangifte gedaan van diefstal van twee Dyson stofzuigers uit een vrachtauto met kenteken [kenteken] op 3 januari 2019. De weggenomen stofzuigers hebben een waarde van € 858,00.
Op 3 januari 2019 wordt de witte Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] geobserveerd. De personen in de auto worden herkend als [medeverdachte] (bestuurder) en verdachte (bijrijder). Om 9:44 uur stopt het voertuig op het Koningsplein in Amsterdam. De twee mannen stappen uit en lopen in de richting van vrachtwagen en bestelbusjes. Kort hierna loopt verdachte bij een vrachtwagen met kenteken [kenteken] weg met twee kartonnen dozen in zijn handen.
Verdachte heeft bekend dat hij de stofzuigers heeft weggenomen uit de vrachtwagen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde:
De rechtbank komt tot de bewezenverklaring van voornoemde feiten door de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de verschillende feiten als zogenoemd schakelbewijs te gebruiken. Volgens de doctrine en de jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank vindt het schakelbewijs in de eerste plaats in de werkwijze die verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] telkens heeft gehanteerd (modus operandi). Deze is terug te vinden in de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden en komt op de volgende essentiële punten in voorkomende gevallen overeen:
- Verdachte rijdt steeds samen met [medeverdachte] in de witte Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] , die op naam staat van [medeverdachte] , vanuit Den Haag/Rijswijk naar het centrum van een andere stad. [medeverdachte] is altijd de bestuurder, verdachte is telkens de bijrijder;
- Verdachte en [medeverdachte] rijden rond op zoek naar onbemande vrachtwagens of bestelbusjes;
- Verdachte betreed telkens de laadruimte van een vrachtwagen/bestelbus, pakt daar lading uit en verlaat de laadruimte. In de tussentijd houdt [medeverdachte] de omgeving in de gaten.
Daarnaast wijst de rechtbank op het korte tijdsbestek waarin de diefstallen hebben plaatsgevonden, te weten binnen een periode van ongeveer twee maanden.
Verdachte heeft het plegen van de feiten 2 en 4 bekend. Nu zowel ten aanzien van deze feiten als ten aanzien van de feiten die verdachte heeft ontkend (feiten 1 en 3), dezelfde modus operandi is gebruikt zoals hierboven is geschetst, acht de rechtbank ook deze feiten bewezen. Daar komt ten aanzien van feit 3 nog het volgende bij. Zoals hiervoor al overwogen, is uit het dossier gebleken dat [medeverdachte] en verdachte kort na de diefstal zijn aangetroffen in het betrokken voertuig met daarin de weggenomen doos. Verdachte heeft daarvoor geen aannemelijke verklaring gegeven. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat indien een gestolen goed binnen korte tijd na een diefstal wordt aangetroffen bij een verdachte, ervan uit mag worden gegaan dat deze verdachte dat goed heeft weggenomen, tenzij hij een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van het gestolen goed. Dit heeft verdachte niet gedaan. Verdachte en de medeverdachte verklaren wel dat er niemand anders bij hen is ingestapt en dat niemand anders een doos in de auto heeft gezet.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de diefstallen met behulp van een vals kostuum of een valse sleutel zijn begaan.
Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank de herkenningen van verdachte door de verbalisanten voldoende betrouwbaar. Uit de processen-verbaal van bevindingen in de zaken 1 en 2 volgt dat de verbalisanten verdachte op de camerabeelden herkenden, omdat zij allen eerder met hem in contact zijn geweest. De verbalisanten herkennen verdachte uit deze eerdere contacten en niet van, zoals door de raadsvrouw aangevoerd, vergelijkingen met andere foto’s. Tevens volgt uit het processen-verbaal dat de verbalisanten verdachte herkennen aan zijn uiterlijke kenmerken. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om de waarneming van de verbalisanten in twijfel te trekken, zullen ook deze herkenningen voor het bewijs worden gebruikt.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van medeplegen indien is komen vast te staan dat bij het begaan van strafbare feiten sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de ten
laste gelegde feiten het volgende af.
Verdachte is steeds samen met [medeverdachte] , in het voertuig op naam van [medeverdachte] , van Den Haag of Rijswijk naar een andere stad gereden. In dit voertuig worden tevens gestolen goederen en een steekkar aangetroffen. Bovendien is het verdachte die telkens in een vrachtwagen klimt en daar goederen wegneemt. Daarbij heeft [medeverdachte] zowel ten tijde van de diefstallen als daarna een belangrijke rol. Na de wegnemingshandeling van feit 1 bestaat deze rol uit het samen met [verdachte] afdekken van de weggenomen rolcontainer met een zeil dat door [medeverdachte] lijkt te worden verzorgd. Ten aanzien van de feiten 2 en 4 blijkt dat [medeverdachte] de omgeving in de gaten houdt terwijl verdachte een laadruimte van een vrachtwagen betreedt.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de wegnemingshandeling, is er evident sprake van een zeer bewuste en nauwe samenwerking tussen beide verdachten en is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde steeds van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het onder de feiten 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde medeplegen bewezen.
In zaak 4 heeft de rechtbank geconstateerd dat in het proces-verbaal van bevindingen van 15 januari en in het ongetekende proces-verbaal van bevindingen van 4 januari 2019 wordt geverbaliseerd omtrent gedragingen op 4 januari 2019, terwijl de aangifte van 15 januari 2019 en in de getuigenverklaring van [naam getuige 3] 3 januari wordt genoemd. Nu in deze stukken omtrent dezelfde gebeurtenissen wordt geverbaliseerd gaat de rechtbank er van uit dat er sprake is van kennelijke vergissing. De verdachte wordt hiermee niet in zijn verdediging geschaad, omdat door de omschrijving van de handelingen duidelijk is waar het over ging.