ECLI:NL:RBAMS:2019:397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
13/164662-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en onoplettendheid van bestuurder

Op 23 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 61-jarige man, die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeluk op 25 december 2016. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, werd beschuldigd van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, omdat hij een voetganger, die over een voetgangersoversteekplaats wilde oversteken, geen voorrang verleende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ter plaatse bekend was en dat het donker was op het moment van het ongeval. Tijdens de zitting op 9 januari 2019 heeft de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, gepleit voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W.A. Koers, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de verdachte zich niet aanmerkelijk onoplettend heeft gedragen, maar wel gevaar en hinder heeft veroorzaakt op de weg. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 60 uren opgelegd en een rijontzegging van drie maanden. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 1.720,45 betalen aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/164662-18 (Promis)
Datum uitspraak: 23 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. Nijkerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.A. Koers naar voren hebben gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring op zitting van [benadeelde partij 1] en de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] .

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Meteorenweg en/of de T-kruising tussen Meteorenweg en de Werktuigstraat ,
zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] is gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over Meteorenweg, komende uit de richting van de Meteorensingel en
gaande in de richting van de Stenendokweg
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is (vervolgens) links naar de Werktuigstraat afgeslagen,
verdachte heeft zich bij het afslaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is
zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de Werktuigstraat vrij was
van enig (kruisend) verkeer,
verdachte is een op de Werktuigstraat gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, en heeft
(vervolgens) een voetganger, te weten die [slachtoffer] , die doende was om die voetgangersoversteekplaats over te steken, geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan
en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen de voetganger, aangereden en en/of aangebotst, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer] is overleden;
(Artikel 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Meteorenweg en/of de T-kruising tussen Meteorenweg en de Werktuigstraat ,
zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden
veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over Meteorenweg, komende uit de richting van de Meteorensingel en
gaande in de richting van de Stenendokweg
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse (zeer) bekend was,
verdachte is (vervolgens) links naar de Werktuigstraat afgeslagen,
verdachte heeft zich bij het afslaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de Werktuigstraat vrij was
van enig (kruisend) verkeer,
verdachte is een op de Werktuigstraat gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, en heeft
(vervolgens) een voetganger, te weten die [slachtoffer] , die doende was om die voetgangersoversteekplaats over te steken, geen voorrang verleend althans niet voor laten gaan
en/of heeft verdachte (vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende afgeremd en/of is
verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken voor deze voetganger,
verdachte is (vervolgens) tegen de voetganger, die [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst.
(Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van aanmerkelijke schuld en daartoe het volgende aangevoerd. Het meest aannemelijke scenario is dat het slachtoffer over de voetgangersoversteekplaats is overgestoken en daar door verdachte is aangereden. Verdachte woont in de buurt van de Meteorenweg, was bekend in de buurt en wist dat zich op die plek een voetgangersoversteekplaats bevond. Verdachte had het slachtoffer kunnen zien lopen als hij goed had gekeken. Hij had het slachtoffer voorrang moeten verlenen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De VOA-rapporten van 2 februari 2017 en 19 september 2017 houden in de berekening geen rekening met de omstandigheid dat verdachte het voertuig na de aanrijding heeft verplaatst. De conclusies in het VOA-rapport van 21 maart 2018 zijn zeer discutabel, omdat op de satellietfoto van google maps handmatig punten zijn ingetekend, de rode punaise op diezelfde afbeelding staat ingetekend op een plek waaraan niet gerefereerd wordt in de tekst van het rapport en het event ‘crash’, dat volgens de opsteller van rapport waarschijnlijk is veroorzaakt door het inzetten van de noodremming, ruim 5,3 meter voor de voetgangersoversteekplaats heeft plaatsgevonden, terwijl de auto van verdachte 19,6 meter na de bocht tot stilstand is gekomen. De noodremming kan bovendien zijn ingezet na voltooiing van de bocht. Het is niet onaannemelijk dat het slachtoffer is overgestoken niet op de voetgangersoversteekplaats, maar via een snellere route door de bosjes. Verdachte heeft het slachtoffer niet gezien. De vraag is of dit een verkeersfout is en of dit gevaar en/of hinder heeft veroorzaakt. Volgens de jurisprudentie is het enkele over het hoofd zien niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke onvoorzichtigheid in de zin van artikel 6 WVW. Uit de jurisprudentie volgt eveneens dat één verkeersovertreding op zichzelf evenmin voldoende is voor het aannemen van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 25 december 2016 was verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken bij een ongeval [2] .
Verdachte heeft verklaard dat hij over de rijbaan van de Meteorenweg in Amsterdam reed, komende uit de richting van de Meteorensingel en gaande in de richting van de Stenendoksweg, en op de T-kruising Meteorenweg-Werktuigstraat linksaf de Werktuigstraat inreed. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de buurt van de Werktuigstraat woont en vaak langs de Werktuigstraat rijdt en dat hij wist dat op die plaats een voetgangersoversteekplaats was. [4] Volgens de verklaring van verdachte was het die avond donker. [5]
Het slachtoffer, [slachtoffer] , liep op de Stenendokweg in de richting van de voetgangersoversteekplaats die is gelegen aan de Werktuigstraat, nabij de T-kruising met de Meterorenweg. [6]
Verdachte is met de personenauto in aanrijding gekomen met het slachtoffer. [7] Het slachtoffer is als gevolg van de aanrijding overleden.
3.3.2
Oordeel over het feit
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in het algemeen niet is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, de factoren zoals hiervoor genoemd: het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op te leveren. Zo heeft de Hoge Raad overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat een verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien – hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte zijn rijgedrag daarom moet hebben kunnen afstemmen – niet kan volgen dat hij zich 'aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen' zoals bedoeld in artikel 6 WVW. [8]
Op welke plaats is verdachte aangereden?
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW zal de rechtbank zich eerst buigen over de vraag op welke locatie de aanrijding heeft plaatsgevonden.
Het slachtoffer liep op de Stenendokweg in de richting van de voetgangersoversteekplaats aan de Werktuigstraat, nabij de T-kruising met de Meterorenweg en was vermoedelijk op weg naar zijn woning in de [straatnaam] . In de Meteorenweg bevinden zich twee openingen in de bosjes: vanaf de paal bij de voetgangersoversteekplaats gerekend op 11,70 meter en 24 meter afstand.
De rechtbank overweegt dat door de officier van justitie en de verdediging twee scenario’s naar voren zijn gebracht. In het scenario dat volgens de officier van justitie het meest waarschijnlijk is, zou het slachtoffer zijn overgestoken over de voetgangersoversteekplaats en op de voetgangersoversteekplaats zijn aangereden door verdachte. De verdediging stelt dat het meer waarschijnlijk is dat het slachtoffer is aangereden voorbij de voetgangersoversteekplaats, nadat hij door een opening in de bosjes is overgestoken.
In de Suzuki van verdachte bevond zich een dongle, [9] een apparaat dat ritgegevens registreert. Uit onderzoek naar de gegevens op de dongle blijkt dat een ‘crash’ event is geregistreerd dat is gelegen op een afstand van 5,3 meter voor de voetgangersoversteekplaats. [10] Onduidelijk is echter met welke nauwkeurigheid deze metingen zijn gedaan. Op basis van het dossier kan evenmin worden vastgesteld of de aanduiding ‘crash’ ziet op het moment waarop verdachte een noodremming heeft ingezet.
Het slachtoffer kwam lopend vanuit de Stenendokweg. De meest logische route om zijn woning in de [straatnaam] te bereiken is via de voetgangersoversteekplaats op de Werktuigstraat. Er is op de zitting uitgebreid gesproken over de vraag of het mogelijk is dat het slachtoffer niet is overgestoken via de voetgangersoversteekplaats maar dat hij verder weg van de kruising is overgestoken, via de bosjes. Nog afgezien van dat dit niet een logische route was voor het slachtoffer om bij zijn woning te komen, is dit scenario naar het oordeel van de rechtbank evenmin aannemelijk gelet op de hoogte en breedte van deze bosjes. De rechtbank gaat daarom uit van het scenario waarin het slachtoffer overstak via de voetgangersoversteekplaats en dat hij daar vervolgens is aangereden.
Is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan het op de voetgangersoversteekplaats overstekende slachtoffer. Juist bij voetgangersoversteekplaatsen geldt dat verkeersdeelnemers extra oplettend moeten zijn voor overstekende voetgangers.
De rechtbank overweegt dat de situatie ter plaatse, ondanks dat het donker was, overzichtelijk en goed verlicht was. [11] Verdachte was ook zeer bekend met de verkeerssituatie. Hij woont in de buurt en rijdt er dagelijks langs van en naar zijn werk. Verdachte wist dat zich daar een voetgangersoversteekplaats bevond. Hij had dus extra oplettend kunnen en moeten zijn voor overstekende voetgangers. Het is in de gegeven omstandigheden onbegrijpelijk dat verdachte het slachtoffer niet heeft gezien. Verdachte heeft daar zelf ook geen aannemelijke verklaring voor. De rechtbank kan geen andere conclusie trekken dan dat sprake moet zijn geweest van een tijdelijk moment van onoplettendheid bij verdachte. Die omstandigheid op zichzelf is naar het oordeel van de rechtbank echter niet voldoende voor aanmerkelijke schuld zoals bedoeld in artikel 6 WVW. Van bijkomende omstandigheden of gedragingen van verdachte die tot dit oordeel zouden moeten leiden is niet gebleken. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken. Wel vindt de rechtbank dat verdachte door zijn onoplettendheid gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt, zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank acht overtreding van artikel 5 WVW dus bewezen..

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 3.3.1 en 3.3.2 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
op 25 december 2016 te Amsterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de Meteorenweg en de T-kruising tussen Meteorenweg en de Werktuigstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakten het verkeer op die weg werd gehinderd,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over Meteorenweg, komende uit de richting van de Meteorensingel en
gaande in de richting van de Stenendokweg
- terwijl het donker was,
- terwijl verdachte ter plaatse zeer bekend was,
verdachte is vervolgens links naar de Werktuigstraat afgeslagen,
verdachte heeft zich bij het afslaan niet voldoende vergewist dat de Werktuigstraat vrij was
van enig kruisend verkeer,
verdachte is een op de Werktuigstraat gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, en heeft
vervolgens een voetganger, te weten die [slachtoffer] , die doende was om die
voetgangersoversteekplaats over te steken, geen voorrang verleend,
verdachte is vervolgens tegen de voetganger, die [slachtoffer] , aangereden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, eveneens met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft bij het uitvoeren van zijn huidige werkzaamheden en bij het vinden van een toekomstige baan.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte een taakstraf van 60 uren opleggen en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het verkeersmisdrijf van artikel 6 WVW niet bewezen acht. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de verkeersovertreding van artikel 5 WVW.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW door het slachtoffer, dat bij de voetgangersoversteekplaats overstak, geen voorrang te verlenen. Hij heeft niet goed genoeg opgelet. Het slachtoffer is als gevolg van het onoplettende gedrag van verdachte overleden. De familie van het slachtoffer is hierdoor veel leed en verdriet aangedaan, zoals ook blijkt uit hun verklaringen op zitting.
Op de zitting is de rechtbank gebleken dat verdachte eveneens gebukt gaat onder het ongeval en de dood van het slachtoffer. Het is duidelijk dat verdachte dit ongeluk niet heeft gewild. De aanrijding en de verschrikkelijke gevolgen die dit voor het slachtoffer en zijn familie heeft gehad, is iets waar verdachte nog vaak aan terugdenkt en wat hij de rest van zijn leven met zich zal dragen. Verdachte is onder de behandeling van een psycholoog om dit te verwerken.
De rechtbank acht een taakstraf van 60 uren passend, met een rijontzegging voor de duur van drie maanden. De rechtbank acht het niet passend om een geheel voorwaardelijke rijontzegging aan verdachte op te leggen, zoals de raadsvrouw lijkt te hebben verzocht. Verdachte zal voor drie maanden een andere oplossing moeten vinden om naar zijn werk en andere afspraken te reizen.

8.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert
€ 1.720,45aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 11 februari 2017, tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald.
Ook moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, waarbij het toegewezen bedrag eveneens dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het subsidiaire feit:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
drie maanden.
Wijst de vordering van [benadeelde partij 2] , wonende te Den Haag, toe tot
€ 1.720,45 (duizendzevenhonderdtwintig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 17 februari 2017, tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen
€ 1.720,45 (duizendzevenhonderdtwintig euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 17 februari 2017, tot aan de dag dat het gehele bedrag is betaald, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 27 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2019.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2.
3.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 3.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 20 en 21.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 21.
6.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2 en 3.
7.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 3.
8.HR 28 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800.
9.VOA van 2 februari 2017, p. 36
10.Proces-verbaal analyse logbestanden van 21 maart 2018, p. 5.
11.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, p. 2.