ECLI:NL:RBAMS:2019:4003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
13/728043-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mensenhandel, gewoontewitwassen en mishandeling met betrekking tot een relatie tussen verdachte en slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, gewoontewitwassen en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 januari 2014 en 22 december 2016 het slachtoffer, met wie hij een relatie had, heeft uitgebuit door haar te dwingen als escort te werken. Het slachtoffer heeft een deel van haar verdiensten aan de verdachte afgestaan, die deze gebruikte voor zijn luxe levensstijl. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte dat er geen sprake was van uitbuiting en dat de relatie normaal was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer onder druk heeft gezet en dreigementen heeft geuit om haar te dwingen tot het verrichten van escortwerkzaamheden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mensenhandel en gewoontewitwassen, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 31.763,39 aan het slachtoffer te betalen, ter compensatie van de geleden schade door de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728043-17 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van
1 september 2013 tot en met 22 december 2016 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, bedreiging en mishandeling ten aanzien van [aangeefster] , dat hij zich ten aanzien van haar verdiensten heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen en dat hij een aan haar toebehorend horloge heeft vernield.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat de dagvaarding partieel nietig moet
worden verklaard ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit. Er zijn geen geldbedragen vermeld en evenmin is vermeld waaraan het geld is uitgegeven en wanneer dit is gebeurd. De vraag is daarom wat verdachte precies wordt verweten. De omschrijving voldoet in zoverre dus niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In dat verband verwijst de raadsvrouw naar een uitspraak van deze rechtbank van 16 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:816).
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding geldig is, ook met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit. Uit de tenlastelegging en de inhoud van het dossier blijkt voldoende waartegen verdachte zich moet verdedigen. Duidelijk is dat de verdenking van gewoontewitwassen ziet op de verdiensten van aangeefster uit haar escortwerkzaamheden, die zij - zoals de verdenking onder 1. luidt – aan verdachte zou hebben afgedragen omdat zij door hem werd uitgebuit. De dagvaarding is daarmee niet in strijd met artikel 261 Sv.
3.2
Overige voorvragen
De rechtbank is verder van oordeel dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zakelijk weergegeven aangevoerd dat de onder 1. tot en met 5. ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Verdachte heeft aangeefster uitgebuit door haar escortwerkzaamheden te laten verrichten en haar een deel van haar inkomsten aan hem te laten afdragen. Als zij daarmee wilde stoppen dreigde hij seksfilmpjes of -foto’s van haar te versturen aan haar vrienden en kennissen. Het door uitbuiting verkregen geld heeft hij vervolgens gebruikt voor zijn eigen doeleinden en levensonderhoud. Ook heeft verdachte aangeefster bedreigd door tegen haar te zeggen dat hij haar zussen met zoutzuur zou overgieten. Tenslotte heeft verdachte aangeefster mishandeld en heeft hij een horloge van haar kapot gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, tot vrijspraak geconcludeerd ten aanzien van de onder 1. tot en met 4. ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 5. heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat terughoudend moet worden omgegaan met de verklaringen van aangeefster, omdat zij herhaaldelijk heeft gesteld dat zij niet kan liegen, maar uit het dossier volgt dat zij dat wel degelijk kan. Dit volgt ook uit de verklaringen van verdachte die heeft aangegeven dat aangeefster over veel zaken niet eerlijk is geweest. De betrouwbaarheid van haar belastende verklaringen staat derhalve ter discussie.
Verder betwist de raadsvrouw dat sprake is geweest van uitbuiting. Tussen verdachte en aangeefster was sprake van een normale liefdesrelatie en niet van het veinzen van zo’n relatie. De relatie was niet altijd goed en verdachte heeft zich niet steeds als een goede partner gedragen, maar hij was geïnteresseerd in en betrokken bij aangeefster. Het was bepaald niet zo dat er door verdachte een doelbewuste verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Aangeefster zelf wilde verdachte helpen en is niet louter en alleen op initiatief van verdachte met escortwerkzaamheden gestart. Zij had al eerder haar belangstelling daarvoor geuit. Verdachte bemoeide zich tot op zekere hoogte met de escortwerkzaamheden van aangeefster, maar niet in die mate dat zij niet vrij was in haar keuzes. Dat verdachte aangeefster af en toe naar haar klanten bracht en haar vervolgens heeft opgehaald, gebeurde op haar verzoek. Verder was hij op de hoogte van haar boekingen, maar dit had niet met controle, maar uitsluitend met het waarborgen van de veiligheid van aangeefster te maken. Verdachte heeft aangeefster dus niet met het oogmerk van uitbuiting vervoerd of overgebracht. Evenmin heeft hij haar met dat oogmerk gehuisvest. Aangeefster wilde zelf bij verdachte gaan wonen omdat er in [plaats 1] meer werk te vinden was dan in de regio waar zij op dat moment woonde en zij was vrij om elders te gaan wonen. Ten slotte heeft verdachte niet gedreigd met het openbaar maken van seksueel getinte filmpjes of foto’s om op die manier aangeefster te bewegen als escort te (blijven) werken en geld aan hem af te dragen. Hiervoor is geen bewijs voorhanden. Verdachte heeft, één keer toen hij ruzie met aangeefster had, omdat zij drugs had gebruikt op een feest, een screenshot van een zeer intiem filmpje van aangeefster naar haar zus gestuurd. Uit WhatsApp-gesprekken blijkt ook dat aangeefster zelfstandig kon beslissen over haar werkzaamheden en of zij deze wilde blijven verrichten.
Omdat er geen sprake is van uitbuiting, kan volgens de raadsvrouw ook niet worden bewezen dat verdachte daar voordeel uit heeft getrokken dan wel aangeefster heeft bewogen om hem te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen. In het licht van het vorenstaande is daarom ook geen sprake geweest van witwassen.
Ten slotte is er geen bewijs voor de verweten mishandeling van aangeefster door verdachte. Er is naast de aangifte geen ander bewijs die haar aangifte ondersteunt. Bovendien heeft zij ook hier tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zij zou door verdachte op haar hoofd zijn geslagen, terwijl zij vervolgens bij de politie heeft verklaard dat zij door verdachte nooit in haar gezicht werd geslagen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1. (achtste feitelijkheid), 3. en 5. ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 1. (achtste feitelijkheid), 3. (de bedreiging) en 5. (de vernieling van het horloge) is ten laste gelegd. Aangeefster heeft weliswaar over deze punten verklaard, maar naar het oordeel van de rechtbank is er met betrekking tot deze feiten onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen te vinden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Ten aanzien van de bedreiging van verdachte haar familie iets aan te doen, zoals het overgieten met zoutzuur, is de rechtbank van oordeel dat dit enkel is gebaseerd op de verklaring van aangeefster. Het feit dat de voormalige werkgever van verdachte een zelfde vergelijkbare dreigement heeft gemeld bij de politie doet daar niet aan af.
Verdachte heeft ten aanzien van de vernieling van het horloge enkel verklaard dat hij de tassen van aangeefster naar buiten heeft gegooid, maar niet dat hij specifiek een horloge heeft weggegooid respectievelijk vernield. Overig bewijs ten aanzien van de vernieling van het horloge ontbreekt. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
Aangeefster heeft meerdere gedetailleerde verklaringen afgelegd, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris. Haar eerste verklaring dateert van 22 december 2016, haar laatste verklaring van 5 juni 2018. De rechtbank constateert dat deze verklaringen, ondanks het tijdsverloop, consistent zijn en slechts op ondergeschikte punten van elkaar afwijken. Voorts vinden haar verklaringen – wat betreft de andere feiten dan hiervoor onder 4.3.1 bedoeld - steun in de overige bewijsmiddelen.
Aangeefster heeft - kort samengevat - verklaard dat zij verdachte omstreeks september 2013 heeft leren kennen, toen hij nog een relatie met [persoon 1] had. Eind september 2013, kregen aangeefster en verdachte al een relatie met elkaar. Aangeefster heeft kort daarna aan verdachte verteld dat bij haar ASS (Autisme Spectrum Stoornis), in het bijzonder pdd-nos, was vastgesteld. Dit is een aandoening die tot gevolg heeft dat zij veel kan hebben, snel boos kan worden, maar ook snel over haar boosheid heen kan stappen, waardoor zij kwetsbaar is voor misbruik.
Nadat aangeefster en verdachte een relatie kregen werd het haar al snel duidelijk dat verdachte geld nodig had omdat hij schulden had die hij niet met zijn inkomsten, kennelijk mede gegeven zijn uitgavenpatroon, zelf kon aflossen.
Aangeefster is in eerste instantie vanuit haar studiefinanciering meer gaan lenen bij [instantie] . Het geld dat zij hiermee verkreeg heeft zij grotendeels aan verdachte gegeven. Toen deze inkomstenbron opdroogde, had verdachte nog steeds geld nodig. Aangeefster is daarop als escort gaan werken om het benodigde geld te verdienen. Zij heeft dit gedaan omdat zij erg verliefd op verdachte was en er alles aan wilde doen om hem te helpen met zijn schulden. Verdachte dreigde bovendien de relatie met aangeefster te beëindigen als zij geen/niet voldoende escortwerkzaamheden zou verrichten en niet voldoende zou verdienen om hem financieel te ondersteunen. Hij schermde met andere meisjes die meer konden bieden dan aangeefster en had tijdens de relatie met aangeefster meerdere relaties met andere, soms zeer jonge, vrouwen. Aangeefster moest zich voor verdachte bewijzen, alleen dan maakte zij een kans bij hem. Zij moest van hem afvallen tot 52 kilogram om er beter uit te zien als escort en om meer bij verdachte in de smaak te vallen. Aangeefster verhuisde van [plaats 2] naar [plaats 1] en ging bij verdachte wonen omdat in Amsterdam meer kans op werk was.
Verdachte heeft aangeefster na verloop van tijd onder druk gezet om zich, mede gezien zijn toenemende financiële behoefte, bij een tweede escortbureau in te schrijven dan wel via [bureau] te gaan werken. Als aangeefster geen geld zou verdienen dan zou hij het door een andere vrouw laten doen om op die manier geld te verwerven. Verder heeft verdachte aangeefster gedreigd om een seksueel getint filmpje aan al haar contactpersonen te sturen als zij zich niet beschikbaar stelde op de website van de escortservice.
Aangeefster gaf 45% van haar netto-inkomsten uit escortwerkzaamheden aan verdachte en zij betaalde van haar deel daarnaast nog voor de benzine voor het brengen en halen, dagelijkse boodschappen, reparatie aan zijn auto, injecties met anabolen voor verdachte en benodigdheden voor haar werk in de escort zoals duurdere lingerie. Zij heeft op 12 april 2013 gesolliciteerd bij het escortbureau en heeft van 7 juni 2014 tot en met 28 oktober 2016 boekingen gehad via dit bureau. Hierna heeft de eigenaresse van het escortbureau, [persoon 2] , de samenwerking met aangeefster beëindigd in verband met haar beperkte beschikbaarheid.
Op 22 december 2016 is de relatie tussen aangeefster en verdachte definitief tot een einde gekomen toen verdachte aangeefster tijdens een heftige ruzie, waarbij de hulp van de politie werd ingeroepen, heeft mishandeld door haar keel dicht te knijpen en haar op haar hoofd te slaan. Verdachte heeft aangeefster met haar spullen het huis uitgegooid.
De verklaring van aangeefster vindt ondersteuning in andere bewijsmiddelen.
In de eerste plaats in de verklaringen van verdachte zelf. Hij heeft bevestigd dat hij een relatie met aangeefster heeft gehad, dat hij bekend was met haar stoornis, dat zij in de prostitutie heeft gewerkt en dat zij een aanzienlijk deel van haar verdiensten aan hem afdroeg. Tevens heeft hij verklaard dat aangeefster boodschappen deed voor hen beiden en zij geld voor benzine gaf. Ten slotte heeft verdachte erkend dat hij aangeefster agressief heeft bejegend en heeft gedreigd voor haar compromitterende filmpjes en foto’s te verspreiden onder haar familie, vrienden en kennissen.
De verklaring van aangeefster vindt ook steun in de verklaringen die de getuigen [persoon 1] , [getuige 1] en [getuige 2] hebben afgelegd over hun relaties met verdachte - deels ten tijde van de relatie van verdachte met aangeefster. Zij verklaren over zijn agressieve en dwingende gedrag jegens hen en soms tegen familieleden van deze vrouwen. Dat verdachte slechts werd gedreven door lustgevoelens is - wat daarvan zij - in het licht van de geregistreerde gesprekken niet aannemelijk en deze relaties werden, naar het oordeel van de rechtbank ook instrumenteel door verdachte ingezet.
Verder vinden de verklaringen van aangeefster in hoge mate steun in de diverse WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster en verdachte.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij aangeefster niet heeft uitgebuit, dat zij een gewone liefdesrelatie hadden en dat de dreigementen met compromitterende beelden en de dreiging om de relatie te beëindigen niet werden geuit om aangeefster te dwingen om escortwerkzaamheden te (blijven) verrichten en geld af te dragen, tegen deze achtergrond niet geloofwaardig en strijdig met de bewijsmiddelen.
Zo blijkt uit WhatsApp-conversaties tussen aangeefster en verdachte, dat hij vaak dringend geld nodig had om zijn luxe levensstijl te bekostigen, dat hij aangeefster sterk onder druk zette om meer te (gaan) werken, door zich bij een tweede escortbureau in te schrijven of via [bureau] te gaan werken, en dat hij er mee dreigde de relatie te beëindigen en/of andere meisjes voor hem te laten werken. Daarnaast heeft verdachte compromitterende filmpjes van aangeefster gemaakt die hij dreigde aan haar familie en (facebook)vrienden te sturen, als zij niet aan zijn wensen voldeed. Hij heeft zelfs eenmaal daadwerkelijk (een begin van) uitvoering aan dit dreigement gegeven door een screenshot uit één van de filmpjes aan de zus van aangeefster te zenden. De zus heeft verklaard dat zij aangeefster heeft herkend.
Mensenhandel, artikel 273f, lid 1, sub 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, aangeefster heeft geworven, vervoerd, overgebracht en opgenomen.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van de omstandigheid dat aangeefster tot over haar oren verliefd op hem was en in verband met een Autisme Spectrum Stoornis minder goed in staat was om haar grenzen aan te geven. Zij is voor verdachte vanuit [plaats 2] naar [plaats 1] verhuisd. Aangeefster was zo verliefd op hem, dat zij bereid was om buitengewoon ver te gaan, en haar grenzen regelmatig te overschrijden, om verdachte niet te verliezen. Hij heeft daarvan gebruik gemaakt door haar aan te zetten om escortwerkzaamheden te verrichten teneinde een bron van inkomsten voor zichzelf te creëren. Aangeefster woonde bij verdachte en zijn moeder in huis, verdachte bracht haar naar een deel van haar geboekte klanten en hij hield actief toezicht op haar werkzaamheden en verdiensten als escort. Aangeefster moest een vast percentage van 45% van haar netto-inkomsten afstaan. Van de overige 55% betaalde zij bovendien nog gezamenlijke kosten als boodschappen en benzine voor de auto waarin verdachte reed. Ten slotte betaalde zij ook voor de wekelijkse regelmatige injecties met anabolen voor verdachte.
Verder heeft hij compromitterende beelden gemaakt van de hiervoor genoemde seksuele handelingen die aangeefster bij hem verrichtte en haar gedreigd deze beelden aan familie, vrienden en kennissen te zenden. Uit de inhoud van de WhatsApp gesprekken blijkt dat ook deze dreigementen met compromitterende beelden wel degelijk werden geuit om aangeefster te dwingen om escortwerkzaamheden te (blijven) verrichten en geld aan verdachte af te dragen. Van enige reële inspanning door verdachte die het afstaan van enig bedrag zou kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Daarmee staat naar het oordeel rechtbank het oogmerk van uitbuiting vast.
Artikel 273f, lid 1, sub 4
Verdachte heeft door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van de kwetsbare positie waarin aangeefster verkeerde, haar ertoe gebracht om in te stemmen met het verrichten van escortwerkzaamheden. Zoals hiervoor reeds ter sprake is gekomen, had verdachte daarbij het oogmerk om aangeefster uit te buiten. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Artikel 273f, lid 1, sub 6
Aangeefster heeft in de periode dat zij als escort heeft gewerkt steeds 45% van haar verdiensten aan verdachte afgegeven. Verdachte gebruikte dit geld voor zijn levensonderhoud, in het bijzonder dure merkkleding en schoenen, alsmede anaboleninjecties en voor zijn training benodigde middelen als eiwitten. Voor zijn luxe levensstijl was verdachte aangewezen op de verdiensten van aangeefster. Verdachte is door dit geld verrijkt, hij heeft in die periode geen noemenswaardig eigen inkomen gegenereerd. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster.
Artikel 273f, lid 1, sub 9
Verdachte en aangeefster zijn overeengekomen dat aangeefster 45% van haar in de prostitutie verdiende geld aan hem zou afgeven. Aangeefster ging hiermee akkoord omdat zij enorm verliefd op verdachte was en zij (in eerste instantie) meende dat hij dit geld nodig had om zijn problematische schulden af te lossen. Nadien is aangeefster akkoord gegaan met afgifte van haar verdiensten omdat zij bang was dat verdachte de relatie met haar zou beëindigen dan wel compromitterende filmpjes en foto’s van haar aan familie, vrienden en kennissen zou sturen. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging acht de rechtbank daarom bewezen.
Bewezen verklaarde periode
Uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster al snel na aanvang van de relatie geld aan verdachte begon over te maken ten behoeve van zijn schulden. Het betrof toen nog haar studiefinanciering. De rechtbank acht, gelet op de verklaringen van aangeefster, alsmede de verklaringen van de getuigen [persoon 1] en [getuige 1] , bewezen dat verdachte betrekkelijk snel na aanvang van de relatie aangeefster is gaan voorbereiden op het verrichten van escortwerkzaamheden, onder meer door haar te laten afslanken. Om die reden houdt de rechtbank als beginmoment van de bewezen verklaarde periode 1 januari 2014 aan.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte zich in de periode 1 januari 2014 tot en met 22 december 2016 heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, zoals ten laste gelegd onder feit 1.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 december 2016 in Nederland een ander te weten [aangeefster] (geboren [geboortedatum] )
(sub 1)
door dreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht en opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [aangeefster] ,
en
(sub 4)
die [aangeefster] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: escortwerkzaamheden)
dan wel
onder de voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte wist dat die [aangeefster] zich daardoor beschikbaar stelde tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: escortwerkzaamheden),
en
(sub 6)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [aangeefster]
en
(sub 9)
die [aangeefster] met één of meer van de voornoemde middelen heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [aangeefster] met of voor een derde
immers heeft/is hij, verdachte, ten aanzien van die [aangeefster] (terwijl hij wist dat die [aangeefster] verschillende stoornissen en/of psychische problemen had)
- met die [aangeefster] een liefdesrelatie aangegaan en
- met gebruikmaking van haar gevoelens voor hem, verdachte, die [aangeefster] gevraagd en/of ertoe
aangezet en/of gebracht tot het (blijven) verrichten van escortwerkzaamheden en
- die [aangeefster] onder druk gezet en (zodoende) toe aangezet en gebracht om
escortwerkzaamheden uit te voeren en uit te blijven voeren en
- die [aangeefster] naar haar escort-afspraken gebracht en
- die [aangeefster] gecontroleerd door die [aangeefster] hem te laten doorgeven wanneer zij escort-klanten
had en voor hoe lang zij was geboekt en
- die [aangeefster] (een deel van) haar verdiensten uit escortwerkzaamheden af laten staan en
- gedreigd met het openbaar maken van (door hem, verdachte, gemaakte) seksfilmpjes en/of
seksueel getinte foto's van die [aangeefster] ;
2.
op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2014 tot en met 22 december 2016 in
Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, in genoemde periode bij wijze van gewoonte, een of meer (contante) geldbedrag(en), te weten:
- een groot deel van de verdiensten uit de door [aangeefster] verrichte
escortwerkzaamheden,
verworven en voorhanden gehad en omgezet terwijl hij wist dat die geldbedrag(en)
- onmiddellijk - afkomstig waren uit misdrijf;
4.
(gevoegde zaak 13/703405-16)
omstreeks 22 december 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [aangeefster]
- meermalen (met kracht) met zijn, verdachtes, hand(en) de keel van voornoemde [aangeefster] heeft
(vast) gegrepen en
- meermalen (met kracht) met zijn, verdachtes, hand(en) de keel van voornoemde [aangeefster] heeft
dicht geknepen en dicht geknepen gehouden en
- voornoemde [aangeefster] meermalen (met kracht) op het gezicht hoofd heeft geslagen,
waardoor voornoemde [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1. tot en met 5. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte na het verbreken van de banden met aangeefster voortdurend heeft gewerkt en getraind. Hij heeft zich onlangs ingeschreven bij de Universiteit van [plaats 1] en zal begin september 2019 weer gaan studeren. De aanhoudingen op respectievelijk 22 december 2016 en 12 juli 2017 hebben hem wakker geschud. Verdachte heeft het strafdossier gelezen en is ontzettend geschrokken van de persoon die hij toentertijd was. Hij heeft contact met een psycholoog en is inmiddels in therapie. Niet alleen met het oog op zijn depressie, maar ook om te voorkomen dat hij in de toekomst in bepaalde patronen vervalt. Verdachte heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij zich schaamt voor de wijze waarop hij aangeefster binnen hun relatie heeft behandeld. Om die reden wordt verzocht om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verdachte een taakstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals
daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aangeefster, die lijdt aan een Autisme Spectrum Stoornis met als gevolg dat zij minder goed in staat is om haar grenzen te bewaken, is in 2013 in contact gekomen met verdachte. Zij werd dolverliefd op hem. Uit liefde voor verdachte is aangeefster escortwerkzaamheden gaan verrichten en heeft zij een substantieel deel van haar inkomsten aan verdachte afgedragen. Zij verkeerde in de veronderstelling dat zij hem daarmee hielp om zijn schulden af te lossen. Gaandeweg werd duidelijk dat het geld, in ieder geval 45% van haar inkomen en bijkomende kosten, zoals bijvoorbeeld geld voor de gezamenlijke boodschappen en benzine, vooral werd gebruikt om de (dure) levensstijl van verdachte te financieren. Het geld werd aangewend voor dure kleren en schoenen voor verdachte, zijn auto en injecties met anabolen. Als aangeefster niet voldoende werkte en inkomen had, sprak verdachte haar daarop aan en zette hij haar onder druk om meer te werken. Ook dreigde hij in dat verband om compromitterende foto’s en filmpjes die hij van aangeefster had gemaakt en waarop zij seksuele handelingen verrichtte, aan haar familie, vrienden en kennissen te zenden. Om dit dreigement kracht bij te zetten heeft hij daadwerkelijk een keer een screenshot van een filmpje aan de zus van aangeefster gezonden.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een man wiens behoeften - of het nu om geld, goederen of seks gaat – steeds op de eerste plaats komen. Teneinde aan deze behoeften te voldoen is hij op nietsontziende, autoritaire en dwingende wijze te werk gegaan en heeft hij de grenzen van aangeefster, en daarmee haar lichamelijke en geestelijke integriteit, op grove wijze geschonden.
In december 2016, inmiddels meerdere jaren na het aangaan van de relatie en de daaropvolgende start van de uitbuiting, is de relatie definitief beëindigd, nadat verdachte geweld jegens aangeefster heeft gebruikt door haar keel dicht te knijpen en op haar hoofd te slaan en haar het huis van zijn moeder uit te gooien.
Het gedrag van verdachte heeft vergaande gevolgen gehad voor het welzijn van aangeefster. Zij heeft zich onder behandeling moeten laten stellen bij een psycholoog en er is een posttraumatische stressstoornis bij haar gediagnosticeerd. Zij heeft therapie, waaronder EMDR therapie, gevolgd. Zij heeft tot op heden grote moeite met het vertrouwen van andere mensen, in het bijzonder mannen. Alhoewel het inmiddels wat beter met haar gaat, ligt een terugval altijd op de loer. Aangeefster blijft intussen met (de relatie met) verdachte geconfronteerd worden omdat zij nog steeds bezig is om de schulden die zij ten behoeve van hem heeft gemaakt af te lossen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij gelden aan haar teug wil betalen. Hiervan is niets gebleken en er is daartoe geen enkel initiatief getoond.
Uit de Pro Justitia-rapportage die op 21 september 2017 door de psycholoog drs. R.S. Turk is opgemaakt blijkt dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht. Hij is in staat bewuste afwegingen en keuzes te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en acht daartoe het volgende redengevend.
De rechtbank is er niet gerust op dat de verdachte tot daadwerkelijke inkeer is gekomen. Nadat hij in december 2016 is verhoord ten aanzien van de mishandeling van aangeefster en hij in juli 2017 kort gedetineerd was wegens de verdenking van mensenhandel, heeft hij - na de schorsing van zijn detentie op 20 juli 2017 - pas in het najaar van 2018, mogelijk in het zicht van een aanstaande zitting, contact opgenomen met Inforsa om aan zijn problemen te werken. Verdachte stelt dat hij, behoudens zijn depressie, geen problemen heeft, anders dan zijn agressie waar ook over wordt gesproken bij Inforsa. Het aanbod ter terechtzitting van de officier van justitie om aan een hernieuwd psychologisch onderzoek mee te werken in het kader van een passende strafeis heeft verdachte afgeslagen. Hij wilde slechts ten dele aan een nieuw onderzoek meewerken en was nog steeds niet bereid om referenten te laten raadplegen. De rechtbank heeft er daarom ook van afgezien een nader onderzoek op termen van de verdachte te entameren.
Verdachte heeft niet daadwerkelijk onderbouwd dat hij een regulier inkomen heeft en wat zijn feitelijke dagbesteding is. Evenmin heeft hij onderbouwd dat hij, zoals ter terechtzitting door hem gesteld, komend studiejaar twee studies - politicologie en/of sociologie - aan de Universiteit van [plaats 1] zal gaan volgen. De rechtbank is niet overtuigd geraakt van de intrinsieke motivatie van verdachte, te meer omdat hij hetgeen is gebeurd ontkent en bagatelliseert doordat hij enkel erkent dat hij een slechte partner voor aangeefster is geweest en wel eens agressief was. Dat hij zich schaamt voor de wijze waarop hij zich opstelde jegens aangeefster komt nauwelijks geloofwaardig over.
De rechtbank acht, alles overziende, een geringere voorwaardelijke straf dan door de officier van justitie is gevorderd passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank gelet op het voorgaande aan het voorwaardelijke deel van de straf dat zij passend en geboden acht de bijzondere voorwaarde verbinden, dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele manier contact met aangeefster mag opnemen. De rechtbank beveelt dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar zal zijn omdat zij er ernstig rekening mee moet houden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam aan van een persoon.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 25.100,22 aan materiële schadevergoeding en
€ 15.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist door verdachte. Hij stelt dat er geen sprake van uitbuiting was en indien de rechtbank van oordeel is dat dit wel het geval is, is de berekening van de hoogte van het bedrag te ingewikkeld en dient aangeefster niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 16.763,39 (zestienduizend zevenhonderdendrieënzestig euro en negenendertig cent) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag bestaat uit het deel van de verdiensten uit escortwerkzaamheden die aangeefster heeft afgestaan, reiskosten en de eigen bijdrage in haar ziektekosten.
De rechtbank kent de gemaakte kosten voor de terugbetaling van de studiefinanciering en het Michael Kors horloge niet toe. De eerstgenoemde bedragen houden geen verband met de bewezen verklaarde feiten, die immers enkel de escortwerkzaamheden betreffen, terwijl niet bewezen is verklaard dat het horloge door verdachte is vernield.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De benadeelde partij heeft voldoende concrete en objectieve gegevens aangevoerd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan;
  • er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer;
  • er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De verdediging heeft aangevoerd dat de berekening van de hoogte van het bedrag te ingewikkeld is voor in de strafprocedure en dat aangeefster daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Indien de rechtbank meent dat het wel mogelijk is om de immateriële schade vast te stellen dan dient het geëiste bedrag fors te worden gematigd, aldus de verdediging.
De rechtbank acht de vordering inzake de immateriële schade die aangeefster heeft geleden echter wel ontvankelijk. De behandeling van de vordering levert voor dit deel geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op 15.000,- (vijftienduizend euro). Voor matiging van dit bedrag ziet de rechtbank onvoldoende grond.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1. bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 31.763,39 (éénendertigduizend zevenhonderdendrieënzestig euro en negenendertig cent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 14e, 36f (oud), 57, 273f, 300 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 3. en 5. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1., 2. en 4. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
Mensenhandel;
2.
Gewoontewitwassen; en
4.
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde mag gedurende de gehele proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [aangeefster] .
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is.
Gelast de teruggave aan [persoon 3] van:
1. STK Personenauto [kentekennummer]
BMW 5 ER REIHE 2004 Kl: zwart
5348990
Wijst de vordering van [aangeefster] toe tot van € 31.763,39 (éénendertigduizend zevenhonderdendrieënzestig euro en negenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] , van € 31.763,39 (éénendertigduizend zevenhonderdendrieënzestig euro en negenendertig cent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 193 (honderdendrieënnegentig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2019.