In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lebo Vastgoed B.V. (eiseres) en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De zaak betreft de ontbinding van een huurovereenkomst en de vordering tot ontruiming van een woning. Eiseres vorderde dat gedaagden het gehuurde zouden ontruimen en dat [gedaagde sub 1] een contractuele boete van € 1.500,00 zou betalen wegens overtreding van het verbod op onderhuur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als partners in het gehuurde hebben samengewoond, maar dat er geen sprake was van onderhuur in de zin van de huurovereenkomst. De rechter oordeelde dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst niet toewijsbaar was, omdat de huurovereenkomst niet was geschonden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gevorderde boete niet toewijsbaar was, omdat de bepalingen in de huurovereenkomst onduidelijk waren. De vordering van Lebo werd afgewezen en Lebo werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagden.