ECLI:NL:RBAMS:2019:4097

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
11 juni 2019
Zaaknummer
13/741201-18, 13/689265-17 en 13/123110-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van Tbs-maatregel met dwangverpleging na woningoverval door jeugdige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een jeugdige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld, vernieling en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek op de terechtzittingen van 3 januari, 5 maart en 23 mei 2019. De officier van justitie, mr. R.A. Kloos, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. M.G. van Wijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een ander, op 23 september 2018 in Amsterdam een woningoverval heeft gepleegd waarbij geweld is gebruikt tegen het slachtoffer. De verdachte heeft bekend dat hij de woning is binnengedrongen, het slachtoffer heeft vastgebonden en goederen heeft weggenomen. Daarnaast heeft hij samen met zijn stiefvader een vernieling gepleegd en een nepvuurwapen voorhanden gehad. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs aangenomen, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de vernieling van een ruit, omdat niet kon worden bewezen dat hij daar een bijdrage aan heeft geleverd.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en andere psychische problemen, wat heeft geleid tot de beslissing om de Tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen. De rechtbank heeft daarbij de ernst van de feiten, de jonge leeftijd van de verdachte en het hoge recidiverisico in overweging genomen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de Tbs-maatregel is opgelegd om de verdachte de kans te geven aan zijn problematiek te werken en herhaling van geweldsdelicten te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741201-18 en 13/689265-17 (Promis) en 13/123110-17 (TUL)
Datum uitspraak: 6 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 januari 2019, 5 maart 2019 en 23 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.G. van Wijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. medeplegen van) diefstal met geweld van een televisie, bankpas, sleutels, vest, laptoptas en/of een laptop, toebehorende aan [slachtoffer 1] , op 23 september 2018;
2. ( medeplegen van) vernieling van een anti-inbraakstrip van een deur en/of een ruit van een pand, toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en zonen, op 18 augustus 2017; en
3. voorhanden hebben van een nepvuurwapen op 18 augustus 2017.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de overige stukken uit het dossier. Ten aanzien van feit 2 heeft hij nog aangevoerd dat verdachte de vernieling samen met zijn stiefvader heeft gepleegd. Verdachte wist wat er ging gebeuren en had daarom ook de opzet op het plegen van de gehele vernieling.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd, aangezien verdachte de feiten heeft bekend. Wel heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de vernieling van de ruit, omdat verdachte heeft verklaard dat hij een koevoet had meegebracht voor het openen van de deur. Hij wist niet dat zijn stiefvader ook een ruit zou inslaan. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte daarover met zijn stiefvader heeft gesproken. Voor het medeplegen van de vernieling van de ruit is dus onvoldoende bewijs en dat maakt dat verdachte van dat onderdeel moet worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte samen met zijn stiefvader de ruit heeft vernield. Die ruit is namelijk door de stiefvader ingeslagen. Niet is gebleken dat verdachte daarover met zijn stiefvader heeft gesproken of dat hij wist dat zijn stiefvader die ruit zou inslaan. Laat staan dat verdachte aan die vernieling een bijdrage heeft geleverd. Verdachte zal daarom ten aanzien van feit 2 van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en dat hij met een ander goederen heeft weggenomen uit de woning van die [slachtoffer 1] . Ook heeft verdachte bekend dat hij samen met zijn stiefvader de anti-inbraakstrip heeft vernield en dat hij op enig moment een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals beschreven in rubriek 4. Nu verdachte de feiten heeft bekend en de raadsman hiervoor geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
1. De bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting.
Ten aanzien van feit 1
2. Een proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] met nummer PL1300-2018193562-1 van 24 september 2018 (inclusief bijlage goederen en fotobijlagen), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 1 e.v.
3. Een proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 1] met nummer PL1300-2018193562-32 van 28 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pag. 69 e.v.
4. Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van de GGD Amsterdam van 26 september 2018, opgemaakt door H. Hoitzing, forensisch arts, doorgenummerde pag. 72 e.v.
Ten aanzien van feit 2
5. Een proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] met nummer PL1300-2017176395-27 van 25 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pag. 4 e.v.
Ten aanzien van feit 3
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017176395-13 van 18 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pag. 11.
7. Een proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer 2017176395 van 18 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde [naam persoon] , doorgenummerde pag. 26 e.v.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
onder 1
op 23 september 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen een televisie (merk Samsung) en een bankpas (Rabobank) en sleutels en een laptoptas en een laptop (merk Packardbell), toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededader bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] hebben aangebeld en [slachtoffer 1] in zijn woning naar de slaapkamer hebben meegesleurd en op het bed hebben vastgehouden en met een touw en met zijn riem hebben vastgebonden en een handdoek in de mond van [slachtoffer 1] hebben gestopt en een sjaal om het gezicht van [slachtoffer 1] hebben gebonden en [slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het gezicht en tegen de schouders, hebben geslagen en/of gestompt.
onder 2
op 18 augustus 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk een anti-inbraakstrip van een voordeur van een pand gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededader, heeft vernield door die anti-inbraakstrip los te breken/te verbuigen.
onder 3
op 18 augustus 2017 te Amsterdam, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nepvuurwapen, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft hij geëist dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: Tbs-maatregel) met dwangverpleging zal worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf van 10 maanden op te leggen in combinatie met een Tbs-maatregel met voorwaarden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een woningoverval. Daarnaast heeft hij samen met zijn stiefvader een vernieling gepleegd en een nepvuurwapen voorhanden gehad. Het zwaartepunt van de zaak ligt bij de woningoverval. Verdachte is samen met een ander naar het huis van het slachtoffer gegaan. Volgens verdachte kwam hij alleen om zijn spullen op te halen. Het slachtoffer is namelijk een kennis van hem, met wie hij eerder omging. Eenmaal in de woning aangekomen wordt het slachtoffer uit het niets aangevallen. Verdachte bindt hem met meegebracht touw vast aan handen en voeten, stopt een handdoek in zijn mond en bindt een sjaal om zijn gezicht. Hierdoor kan het slachtoffer moeilijk adem halen en wordt van hem een weerloos slachtoffer gemaakt. Vervolgens heeft verdachte erop losgeslagen. De reden voor het geweld zouden foto’s van de familie van verdachte zijn, die verdachte aantreft in de woning van het slachtoffer. De reactie van verdachte op het aantreffen van de foto’s acht de rechtbank onbegrijpelijk. Vervolgens nemen verdachte en zijn mededader goederen van het slachtoffer mee en laten zij het slachtoffer aan zijn lot over. Het gedrag van verdachte komt volledig willekeurig en impulsief over, wat het extra beangstigend maakt. Het dossier wekt bovendien de indruk dat het slachtoffer doodsbang is voor verdachte nu hij eerder door hem is mishandeld en dat verdachte hem in het verleden onder bedreiging voor hem heeft laten stelen. Het gedrag van verdachte is bijzonder zorgwekkend. Dit gedrag komt ook naar voren als verdachte wordt gehoord over de feiten. Hij lacht als hij bij de politie wordt geconfronteerd met het geweld dat hij tegen het slachtoffer heeft gebruikt.
Ook in de Pro Justitia rapportages van 17 en 21 december 2018 komt naar voren dat verdachte plezier lijkt te beleven aan zijn criminele activiteiten. Hij geniet openlijk van zijn handelen naar het slachtoffer en het spreken daarover. De psychiater concludeert dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, daarnaast heeft hij een aandacht en deficiëntie-/hyperactiviteit stoornis. Ook kampt hij met een verstandelijke beperking en heeft hij een stoornis in middelengebruik. De psychiater adviseert om de feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt op dit moment zeer hoog ingeschat. Verdachte heeft eerder aangetoond dat hij zich moeilijk aan vrijwillige voorwaarden kan houden. Toch adviseert de psychiater om aan verdachte een Tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. De psycholoog komt tot dezelfde conclusies wat betreft stoornissen en toerekenbaarheid. Ook hij adviseert de oplegging van een Tbs-maatregel met voorwaarden, nu in vrijwillig kader en binnen de bijzondere voorwaarden alles al is geprobeerd. De psycholoog acht noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld voor zijn hechtingsproblematiek en dat hij vaardigheden aanleert op het gebied van zelfredzaamheid. Een behandeling is alleen mogelijk als verdachte voldoende veiligheid ervaart om zijn opgeblazen, criminele masker te laten vallen. Op dit moment wordt de kans op herhaling van agressiedelicten zeer hoog ingeschat. Verdachte verheerlijkt immers geweld en criminaliteit en lijkt op die momenten onvoldoende na te denken over de gevolgen voor eventuele slachtoffers.
De reclassering acht bij rapport van 24 april 2019 een Tbs-maatregel met voorwaarden niet uitvoerbaar. Zij zien te weinig mogelijkheden om met voorwaarden de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen. Ook heeft verdachte eerder aangegeven niet mee te willen werken aan een klinische behandeling. Tot op heden is het verdachte niet gelukt om een klinische opname tot een goed einde te laten komen. Op dit moment gaat het goed met verdachte, hij maakt een gemotiveerde indruk en wil aan zijn gedrag werken. De verandering in de houding van verdachte wordt echter onvoldoende ingebed geacht. Verdachte doet het beter nu hij in een gesloten setting zit. Door de reclassering wordt daarom een Tbs-maatregel met dwangkader geadviseerd. Op de zitting is door de reclasseringsmedewerkers nog toegelicht dat zij ook een dwangkader adviseren om de kans op mislukking en teleurstelling bij verdachte te verkleinen. Verder wordt wenselijk geacht dat verdachte in het geval van een Tbs-maatregel met dwangkader verder weg wordt gehouden van zijn moeder en zusje, omdat zij de kans op impulsgedrag bij verdachte vergroten. Met een Tbs-maatregel krijgt verdachte de kans om aan zijn eigen problematiek te werken. Tot slot is door de reclasseringsmedewerker aangegeven dat de psychiater met name door de jonge leeftijd van verdachte kwam tot het advies van de Tbs-maatregel met voorwaarden, in plaats van de maatregel met een dwangkader.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 17 april 2019. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. Dit weegt in het nadeel van verdachte mee bij de strafoplegging. Ook is gebleken dat verdachte na het plegen van de vernieling en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen in een andere zaak is veroordeeld. Dat betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het hiervoor overwogene, voldoende naar voren is gekomen dat verdachte behandeling nodig heeft in de vorm van een Tbs-maatregel. Verdachte heeft zelf ook te kennen gegeven dat hij hulp wil krijgen. Hij zou op een dag een normaal leven willen leiden, met een eigen woning en een normale baan. De rechtbank acht die kans het grootst op het moment dat hij in een dwangkader wordt behandeld. Verdachte kan in een dwangkader optimaal worden behandeld voor zijn stoornissen en werken aan een veilige terugkeer in de samenleving. Ook wordt daarmee de kans verkleind op mislukking en teleurstelling bij verdachte. Verder kan hem positief en sociaal gedrag worden aangeleerd, in plaats van zijn huidige criminele gedrag. De rechtbank zal dus het advies van de reclassering volgen en aan verdachte een Tbs-maatregel met dwangverpleging opleggen. De jonge leeftijd van verdachte vormt hiervoor geen beletsel. Ook is aan de vereisten van de oplegging van een Tbs-maatregel voldaan. Zo volgt uit de rapporten van de deskundigen dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde woningoverval, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast betreft dit feit een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Dit komt doordat is gebleken dat minder ingrijpende maatregelen niet effectief zijn geweest, zoals ook is aangegeven door de deskundigen, terwijl sprake is van een zeer hoog recidiverisico. Behandeling is daardoor noodzakelijk en vereist is om herhaling van een geweldsdelict te voorkomen. De rechtbank overweegt dat de Tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, namelijk de als feit 1 tenlastegelegde woningoverval. De Tbs-maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar. Verder zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest. In beginsel is een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt bij dergelijke ernstige feiten. In dit geval wordt echter een lagere gevangenisstraf passend geacht, gelet op de maatregel die ook zal worden opgelegd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 3 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/123110‑17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 19 september 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 4 weken jeugddetentie met aftrek, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de hiervoor genoemde proeftijd aan nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Dit is in beginsel een reden om de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie niet passend is, nu aan verdachte een maatregel zal worden opgelegd. De vordering wordt daarom afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 47, 57, 63, 37a, 37b, 38e, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
onder 1:
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
onder 2:
Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
onder 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat de veroordeelde
ter beschikkingwordt gesteld en beveelt dat hij van
overheidswegewordt verpleegd.
Wijst de vordering tot
tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/123110-17
af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.A. Nijssen, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2019.
[---]