ECLI:NL:RBAMS:2019:418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
24 januari 2019
Zaaknummer
C/13/643699 / HA ZA 18-183
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding sloopwaarde na brand van voormalig horecapand door zorginstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Pluryn Hoenderloo Groep en haar verzekeraars, AIG Europe Limited en Chubb European Group Limited, evenals haar assurantietussenpersoon, Meeùs Assurantiën B.V. De zaak betreft de vergoeding van schade na de verwoesting van een pand door brand. Pluryn, die het pand had aangekocht met de intentie tot herontwikkeling, vorderde een schadevergoeding op basis van de herbouwwaarde van het pand, terwijl de verzekeraars en de assurantietussenpersoon stelden dat de sloopwaarde van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat Pluryn voor de brand het voornemen had om het pand af te breken, wat betekent dat de sloopwaarde van toepassing was. De rechtbank wees de vorderingen van Pluryn af, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden voor de herbouwwaarde en de verkoopwaarde. Tevens werd geoordeeld dat Meeùs niet tekort was geschoten in haar zorgplicht, aangezien Pluryn geen schade had geleden die een hogere uitkering rechtvaardigde. Pluryn werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/643699 / HA ZA 18-183
Vonnis van 23 januari 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING PLURYN HOENDERLOO GROEP,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
advocaat mr. S.D. Worotikan te Heerlen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEEÙS ASSURANTIËN B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIG EUROPE LIMITED,
met haar bijkantoor gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam,
3. de rechtspersoon naar het buitenlands recht
CHUBB EUROPEAN GROUP LIMITED,
met haar bijkantoor gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Pluryn, Meeùs, AIG en Chubb genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 september 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Pluryn beheert en exploiteert (zorg)instellingen op verschillende locaties in Nederland.
2.2.
Pluryn heeft in 2011 een pand aan de Hoofdweg 64 te Klarenbeek aangekocht (hierna: het pand). Het pand stond op dat moment leeg en was voorheen in gebruik geweest als hotel/restaurant onder de naam “Dennenlust”. De locatie had als bestemming “Horeca”.
2.3.
Pluryn heeft het pand via de voormalige assurantietussenpersoon aangemeld op haar toen lopende brandverzekering bij Donatus. Op het voorgedrukte aanmeldingsformulier voor het pand heeft Pluryn ingevuld, voor zover van belang:
“(…)
Herbouwwaarde: € 1.000.000,00. (…)
Waarde inventaris: nvt – staat leeg (…)
Eventuele aanvullende opmerkingen: pand zal gedeeltelijk of in zijn geheel gesloopt gaan worden binnen 1½ maand. Bestemming nog onduidelijk.(…)”
2.4.
In verband met een opzegging van de brandverzekering door Donatus heeft Pluryn eind 2015 haar assurantietussenpersoon Meeùs opdracht gegeven een nieuwe brandverzekering te sluiten.
2.5.
Op 1 januari 2016 heeft Pluryn via Meeùs een verzekering tegen brandschade gesloten met AIG en Chubb (hierna: de verzekeringsovereenkomst). Op het polisblad wordt als totaal verzekerd bedrag vermeld € 878.427.729,00, waarvan € 335.452.200,00 als verzekerde waarde voor circa 250 gebouwen. Als bijlage is een lijst met risico-adressen aan het polisblad gehecht, waarbij het adres van het pand (Hoofdweg 64 te Klarenbeek) is opgenomen met daarachter een totaalbedrag van € 1.115.400, bestaande uit € 1.042.900,00 onder het kopje “index BDB 105 Gebouw 2016” en € 72.500 onder het kopje “index 141 inventaris 2016”. Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Nederlandse Beursvoorwaarden voor Zaak- en Bedrijfsschadeverzekering (NBZB 2006) van toepassing (hierna: de beursvoorwaarden). De beursvoorwaarden bevatten, voor zover van belang, de volgende bepalingen (onderstreept is in de oorspronkelijke tekst italic):
“Artikel 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN(…)
1.1
Herbouwwaarde
Het bedrag dat benodigd is voor herbouw van het verzekerdegebouw- op dezelfde locatie en naar - constructie en indeling gelijkwaardig - onmiddellijk na de gebeurtenis.
(…)
1.2
Sloopwaarde
Het bedrag dat zou kunnen worden verkregen voor de nog bruikbare respectievelijk waardevolle onderdelen van hetgebouw, verminderd met de kosten van het laten afbreken, wegruimen, afvoeren, storten en vernietigen.
(…)
1.22
Verkoopwaarde
Het bedrag dat bij verkoop in het normale verkeer en uitgaande van dezelfde bestemming van hetgebouw- met uitzondering van de grond - verkregen zou kunnen worden.
(…)
Artikel 9 SCHADE EN OMVANG VAN DE VERGOEDING
9.1
De verplichting vanverzekeraarstot schade-uitkering bestaat uit:(…)
9.2
Bij de bepaling van de waarde van de verzekerdegevaarsobjectenonmiddellijk voor de gebeurtenis wordt uitgegaan van de waardegrondslag zoals hieronder genoemd, terwijl bij de vaststelling van de waarde onmiddellijk na de gebeurtenis met deze waardegrondslag rekening zal worden gehouden.
9.2.1
In geval van verzekering op basis van een geldige voortaxatie: het bedrag van de voortaxatie.
9.2.2
Indien er geen geldige voortaxatie is, in geval van verzekering van:
9.2.2.1gebouwen:
- deherbouwwaardeindien:

verzekerdebinnen 12 maanden na de schadedatum meedeelt dat tot herstel respectievelijk herbouw, al dan niet op dezelfde plaats wordt overgegaan.
Het herstel/de herbouw moet binnen 24 maanden na de schadedatum zijn aangevangen;

deze lager is dan deverkoopwaarde;

op hetgebouween herbouwplicht rust.
- deverkoopwaardeindien:

hetgebouwter verkoop stond aangeboden;

hetgebouwdoor de bevoegde autoriteiten onbewoonbaar of onbruikbaar was verklaard;

hetgebouwvoor langer dan 9 maanden leeg stond of buiten gebruik was;

hetgebouwgeheel of gedeeltelijk langer dan 3 maanden is gekraakt;

verzekerdeniet binnen 12 maanden na de schadedatum heeft medegedeeld dat tot herstel respectievelijk herbouw wordt overgegaan, dan wel indien het herstel/de herbouw niet binnen 24 maanden na de schadedatum is aangevangen.
Indien verzekerde evenwel binnen 12 maanden na de schadedatum meedeelt dat tot herstel respectievelijk herbouw zal worden overgaan: deherbouwwaarde, mits met het herstel/de herbouw binnen 24 maanden na de schadedatum is aangevangen.
- desloopwaardeindien:

verzekerdevóór de schade al het voornemen had het gebouw af te breken;

hetgebouwbestemd was voor afbraak of onteigening.
9.2.2.2 (…)”
2.6.
Op 19 juli 2016 hebben Pluryn als verkoper en Ontwikkelingsmaatschappij Apeldoorn B.V. (hierna: OMA) als koper een koopovereenkomst met een allonge ondertekend voor de verkoop van de locatie waar het pand op staat. In de koopovereenkomst wordt als koopsom genoemd € 240.000,00 en wordt uitgegaan van een verkoop van de locatie vrij van opstallen. OMA was voornemens op de locatie een 3-laags woonzorgcomplex met ten minste 24 wooneenheden te ontwikkelen en te realiseren. Levering van de locatie heeft niet plaatsgevonden.
2.7.
Op 5 september 2016 is het pand door brand verwoest. Op het moment van de brand was het pand niet in gebruik en waren de ramen en deuren dichtgetimmerd met houten platen. Bij e-mail van 5 september 2016 heeft [naam 1] van Pluryn [naam 2] van Meeùs geïnformeerd over de brand. In deze e-mail is opgenomen, voor zover van belang:
“Beste [naam 2] ,
Ik heb vernomen dat er brand is geweest bij Dennenlust in Klarenbeek. Het betreft een slooppand waar Pluryn eigenaar van is.
(…)”
2.8.
In dagblad De Stentor is op 5 september 2016 een artikel verschenen over de brand waarin is opgenomen, voor zover van belang:
“Slooppand Dennenlust Klarenbeek door brand verwoest
(…)
Het is de bedoeling dat voormalig hotel en restaurant Dennenlust in Klarenbeek tegen de vlakte gaat. Het dichtgetimmerde pand op de hoek van de Hoofdweg en de Broekstraat is de inwoners al jaren een ‘doorn in het oog’.
(…)”
2.9.
Meeùs, AIG en Chubb waren voorafgaand aan de brand niet op de hoogte van het feit dat het pand niet in gebruik was en dat het een voormalig horecapand was.
2.10.
Pluryn heeft de resten van het pand opgeruimd en de locatie verkoopgereed gemaakt.
2.11.
Pluryn heeft van AIG en Chubb een coulance-uitkering onder de verzekeringsovereenkomst ontvangen van € 15.500,00 (de vermeerderde sloopwaarde van
€ 18.000,00 minus het eigen risico).

3.Het geschil

3.1.
Pluryn vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (i) voor recht te verklaren dat Meeùs tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, (ii) Meeùs te veroordelen om aan Pluryn de door haar geleden schade te vergoeden, (iii) voor recht te verklaren dat Pluryn niet gehouden is aan de taxatie zoals opgesteld door Crawford & Company en (iv) voor recht te verklaren dat Pluryn alsnog aanspraak kan maken bij AIG en Chubb op vergoeding van primair de herbouwaarde en inventaris ad € 1.115.400,00 en subsidiair de bindend vast te stellen verkoopwaarde, steeds minus de reeds gedane uitkering ad € 15.500,00, met veroordeling van Meeùs, AIG en Chubb in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
Aan deze vordering legt Pluryn ten grondslag dat Meeùs haar zorgplicht heeft geschonden door niet de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Meeùs had beter onderzoek moeten doen naar de staat van het pand. Uit de plannen tot herontwikkeling van Pluryn volgt dat sloop alleen aan de orde was als overgegaan zou worden tot nieuwbouw zodat verzekeraars niet (alleen) uit mogen gaan van een voornemen tot sloop. De keuzevrijheid bij een brandverzekering betekent dat AIG en Chubb uit moeten keren op basis van de herbouwwaarde, aldus Pluryn.
3.3.
Meeùs voert als verweer dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat ook als zij anders gehandeld zou hebben dan zij heeft gedaan Pluryn nooit meer ontvangen zou hebben dan de coulance-uitkering, omdat Pluryn geen schade heeft geleden en dus een verzekeraar nooit gehouden zou zijn meer uit te betalen.
3.4.
AIG en Chubb voeren gezamenlijk verweer, wat inhoudt dat het pand geen zorgfunctie had zodat het niet aan het bestemmingsvereiste uit de verzekeringsovereenkomst voldeed. Voor zover de verzekeringsovereenkomst dekking biedt voor het gebouw geldt dat het pand al sinds de aankoop door Pluryn leeg stond en Pluryn het voornemen tot sloop had zodat uitsluitend een recht op de sloopwaarde althans de verkoopwaarde bestaat en dat dit minder bedraagt dan reeds is uitbetaald.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

nagekomen stukken

4.1.
Pluryn heeft, nadat de comparitie gesloten was, nog nadere stukken toegezonden aan de rechtbank. Deze stukken worden buiten beschouwing gelaten nu aan het einde van de comparitie is bepaald dat geen verdere stukken meer worden toegelaten en deze toezending in strijd is met artikel 6.2 van het landelijk procesreglement.
inleiding
4.2.
De vorderingen van Pluryn op Meeùs, AIG en Chubb hebben gemeen dat Pluryn van oordeel is dat zij recht heeft op een hogere uitkering onder de verzekeringsovereenkomst dan zij heeft ontvangen. Daartoe zal de rechtbank eerst de aanspraak van Pluryn onder de verzekeringsovereenkomst vaststellen en daarna de vordering op Meeùs als assurantietussenpersoon bespreken. Het door AIG en Chubb gevoerde verweer dat het pand niet onder de dekking valt omdat niet aan het bestemmingsvereiste is voldaan behoeft daarna geen behandeling meer omdat het niet tot aan andere uitkomst leidt.
aanspraak onder de verzekeringsovereenkomst4.3. Het gaat in deze procedure om een brandverzekering waarbij schade aan of verlies van gevaarsobjecten (zoals gedefinieerd in de verzekeringsovereenkomst) als gevolg van brand is verzekerd. Deze verzekering is naar zijn aard een schadeverzekering. De wet bepaalt dat een schadeverzekering strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden (artikel 7:944 BW). Voorts bepaalt de wet dat een verzekerde krachtens de verzekering geen vergoeding zal ontvangen waarbij hij in een duidelijk voordeliger positie zou geraken, ook wel het indemniteitsbeginsel genoemd, van welk beginsel partijen niet mogen afwijken (artikel 7:960 en 963 BW). Weliswaar lijdt deze regel uitzondering als, kort gezegd, sprake is van een voorafgaande taxatie, maar daarvan is in dit geval geen sprake, zoals ook Pluryn heeft erkend.
4.4.
Tussen Pluryn enerzijds en AIG en Chubb anderzijds staat vast dat de beursvoorwaarden onderdeel uit maken van de verzekeringsovereenkomst. De beursvoorwaarden kennen bij schade aan gebouwen drie verschillende (gedefinieerde) waardes waarvan wordt uitgegaan bij het bepalen van de waarde voor de schade-uitkering: de herbouwwaarde, de verkoopwaarde en de sloopwaarde, met bij iedere waarde een aantal voorwaarden waaraan voldaan moet worden. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat slechts een van die waardes in een concreet geval van toepassing is. Bij de sloopwaarde worden twee voorwaarden genoemd (zie 2.5) en ter comparitie hebben alle partijen op vragen van de rechter bevestigd dat dit geen cumulatieve voorwaarden zijn maar dat deze als “of/of” gelezen moeten worden zodat de rechtbank hier ook van uitgaat. Dit betekent dat als aan de eerste voorwaarde voldaan wordt (“verzekerde vóór de schade al het voornemen had het gebouw af te breken”) de sloopwaarde van toepassing is.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat Pluryn voor de brand het voornemen had het pand af te breken. Daartoe overweegt zij als volgt. Bij aankoop van het pand in 2011 was het pand niet in gebruik en was geheel of gedeeltelijke sloop op korte termijn het voornemen van Pluryn, wat volgt uit het door Pluryn ingevulde aanmeldingsformulier (zie 2.3). Ook ten tijde van de brand op 5 september 2016 was het pand niet in gebruik en dichtgetimmerd, en werd het pand door Pluryn zelf als “slooppand” aangemerkt, zoals volgt uit de melding aan Meeùs (zie 2.7). Tot slot blijkt dit uit de koopovereenkomst met OMA waarbij Pluryn zich verplicht had de locatie vrij van opstallen te leveren. Weliswaar heeft Pluryn gesteld dat zij bij het niet doorgaan van deze verkoop zelf tot ontwikkeling had willen overgaan, maar ook als dit vast zou komen te staan – AIG en Chubb hebben dit betwist – betekent dit niet dat niet langer aan genoemde voorwaarde van de sloopwaarde in de beursvoorwaarden is voldaan. Voorts heeft Pluryn nog gesteld – zij het dat zij daar geen eensluidend standpunt over heeft ingenomen – dat het pand in de periode 2011 tot 2015 nog enige tijd in gebruik is geweest als jongerenopvang. Naast het feit dat dit niet aannemelijk is – gezien de staat van het pand en de bestemming “Horeca” – blijft ook als dit waar zou zijn staan dat ten tijde van de brand het pand niet in gebruik was en Pluryn zich op dat moment jegens OMA verplicht had de locatie vrij van opstallen te leveren wat voldoende is om een intentie tot afbraak op te baseren.
4.6.
De vordering van Pluryn op AIG en Chubb ziet op een uitkering van de herbouwwaarde (primair) dan wel de verkoopwaarde (subsidiair). Nu de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat aan de voorwaarde voor toepassing van de sloopwaarde is voldaan, volgt daaruit al dat deze vordering van Pluryn moet worden afgewezen. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank nog als volgt. De vordering gebaseerd op de herbouwwaarde kan ook daarom niet worden toegewezen omdat dit in strijd zou zijn met het indemniteitsbeginsel: Pluryn zou na uitkering van in totaal € 1.115.400,00 in een aanmerkelijk voordeliger positie verkeren dan voor de brand. Uit de koopovereenkomst met OMA volgt immers dat Pluryn bereid was de locatie zonder opstallen voor € 240.000 te verkopen. Voorts is niet aan de herbouwplicht voldaan nu Pluryn niet binnen 12 maanden na de brand het voornemen heeft medegedeeld tot herstel of herbouw te zullen overgaan en niet binnen 24 maanden na de brand daarmee is aangevangen, zoals de beursvoorwaarden als voorwaarde stellen voor toepassing van de herbouwaarde. Ten aanzien van de verkoopwaarde geldt tenslotte nog dat niet is komen vast te staan dat het pand voor de brand nog enige waarde had nu Pluryn zich jegens OMA verplicht had de locatie vrij van opstallen, waaronder het pand, te leveren. Ook voor zover de vordering ziet op vergoeding van de opgegeven waarde van de inventaris ad € 72.500 (als onderdeel van de
€ 1.115.400,00) zal deze worden afgewezen nu niet is komen vast te staan dat er inventaris in het pand aanwezig was ten tijde van de brand en dus dat Pluryn ten aanzien daarvan schade heeft geleden.
zorgplicht assurantietussenpersoon
4.7.
Ten aanzien van de vordering van Pluryn op Meeùs, gebaseerd op een schending van de zorgplicht, stelt de rechtbank het volgende voorop. Op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad dient een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Tot zijn taak behoort het waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen.
4.8.
Voor toewijzing van de vordering zal Pluryn moeten aantonen dat Meeùs niet aan die maatstaf heeft voldaan. Bovendien is nodig dat komt vast te staan dat als de vereiste zorg wél in acht genomen zou zijn Pluryn een hogere uitkering zou hebben ontvangen. Als dat laatste niet het geval is kan de vordering van Pluryn op Meeùs niet worden toegewezen omdat er dan geen schade en dus ook geen aansprakelijkheid is.
4.9.
Aan deze voorwaarde (dat vast komt te staan dat bij een andere opstelling van Meeùs Pluryn een hogere uitkering zou hebben ontvangen) is in deze procedure niet voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. AIG en Chubb hebben aangevoerd dat als zij op de hoogte zouden zijn geweest van de status van het pand – een voormalig horecapand dat al langere tijd leeg stond – zij het pand niet verzekerd zouden hebben. Pluryn heeft dit tijdens de comparitie bevestigd. Dit betekent dat als Meeùs haar zorgplicht had ingevuld zoals Pluryn stelt dat zij dat had moeten doen – kort gezegd door het pand als onderdeel van de portefeuille te (laten) inspecteren – de status van slooppand kenbaar was geweest bij verzekeraars en het pand niet onder de verzekering zou zijn gebracht. Pluryn zou bij brand dan in het geheel geen uitkering hebben ontvangen zodat zij met de coulance-uitkering nog beter af is. Maar ook in de hypothetische situatie dat het pand met die kennis wel zou zijn verzekerd zou dat niet tot een uitkering van de herbouwwaarde hebben geleid. Zoals hierboven reeds opgemerkt zou dat in strijd zijn met het indemniteitsbeginsel en zou het ver af staan van het genoemde uitgangspunt dat een schadeverzekering als de onderhavige strekt tot een vergoeding van vermogensschade. Voorts zou de herbouwaarde niet van toepassing zijn omdat niet aan de toepasselijke voorwaarde uit de beursvoorwaarden zou zijn voldaan: Pluryn heeft er zelf voor gekozen het pand niet te herbouwen en (dus) ook geen voornemen daartoe kenbaar gemaakt. Dat in deze hypothetische situatie een verkoopwaarde zou zijn uitgekeerd die hoger is dan de coulance-uitkering is ten slotte niet gesteld en ook anderszins niet komen vast te staan.
4.10.
Nu Pluryn geen schade heeft geleden, heeft Pluryn ook geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat Meeùs tekort is geschoten in haar zorgplicht zodat die vraag niet beantwoordt hoeft te worden.
4.11.
Dit betekent dat ook de vordering van Pluryn op Meeùs zal worden afgewezen.
afronding
4.12.
Gezien het vorenstaande behoeven de overige stellingen van partijen geen behandeling meer. Pluryn zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.13.
De kosten aan de zijde van Meeùs worden begroot op:
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
7.712,00(2,0 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 11.658,00
4.14.
De kosten aan de zijde van AIG en Chubb worden begroot op:
- griffierecht 3.946,00
- salaris advocaat
7.712,00(2,0 punten × tarief € 3.856,00)
Totaal € 11.658,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Pluryn in de proceskosten, aan de zijde van Meeùs tot op heden begroot op € 11.658,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt Pluryn in de na dit vonnis aan de zijde van Meeùs ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de voldoening, en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Pluryn niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt Pluryn in de proceskosten, aan de zijde van AIG en Chubb tot op heden begroot op € 11.658,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de voldoening,
5.5.
veroordeelt Pluryn in de na dit vonnis aan de zijde van AIG en Chubb ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na vandaag tot aan de voldoening, en te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Pluryn niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: