ECLI:NL:RBAMS:2019:4260

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
17 juni 2019
Zaaknummer
7506743
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting huur na overlijden van de moeder op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Ymere en een 28-jarige dochter, die na het overlijden van haar moeder in de huurwoning wilde blijven wonen. De moeder had sinds 2015 de woning gehuurd met een stadsvernieuwingsurgentie. Na het overlijden van de moeder op 14 september 2018, diende de dochter een verzoek in om de huurovereenkomst op haar naam voort te zetten, wat door Ymere werd afgewezen. De dochter stelde dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder had gevoerd, wat volgens artikel 7:268 lid 2 BW recht geeft op voortzetting van de huur. Ymere betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, maar van een afhankelijke zorgrelatie.

De kantonrechter oordeelde dat de dochter voldoende had aangetoond dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter wees op de langdurige samenwoning, de zorg die de dochter voor haar moeder had verleend, en de wederzijdse betrokkenheid in het huishouden. De kantonrechter verwierp het verweer van Ymere en concludeerde dat de dochter recht had op voortzetting van de huur. Ymere werd veroordeeld in de proceskosten, en de vordering in reconventie tot ontruiming van de woning werd afgewezen. De uitspraak bevestigt het belang van de omstandigheden van de samenwoning bij de beoordeling van de voortzetting van de huur na overlijden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7506743 CV EXPL 19-2837
vonnis van: 2 juli 2019
fno.: 34906

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiseres]

wonende te [woonplaats]
eiseres in conventie
verweerster in reconventie
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. D. Sarikas
t e g e n

Stichting Ymere

gevestigd te Amsterdam
gedaagde in conventie
eiseres in reconventie
nader te noemen: Ymere
gemachtigde: mr. H.M.G. Brunklaus

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 24 januari 2019 met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 8 mei 2019. [eiseres] is in persoon verschenen met haar gemachtigde. Ymere is verschenen bij gemachtigde. Voorts is aan de zijde van Ymere verschenen haar medewerkster [naam medewerkster] . Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. [eiseres] heeft voorafgaand aan de zitting nog een productie en enkele stukken ingediend. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Ymere heeft met ingang van 8 mei 2015 aan de moeder van [eiseres] , mevrouw [moeder] , de woning aan de [adres] te [woonplaats] verhuurd. Deze woning heeft zij toegewezen gekregen met een stadsvernieuwingsurgentie in verband met het feit dat haar vorige huurwoning werd gerenoveerd/gesloopt. De woning aan de [adres] betrof een nieuw gebouwde woning.
1.2.
Mevrouw [moeder] is op 14 september 2018 overleden.
1.3.
Bij gelegenheid van de onder 1.1 genoemde toewijzing van de woning [adres] is aan [eiseres] , geboren [geboortedatum] 1990, een semi-stadsvernieuwingsurgentie toegekend. [eiseres] heeft die urgentie toen niet gebruikt en is meeverhuisd naar de nieuwe woning. [eiseres] heeft aldus onafgebroken vanaf haar geboorte tot het overlijden van haar moeder in het door haar moeder gehuurde huis gewoond.
1.4.
In oktober 2018 heeft [eiseres] een verzoek ingediend om de huurovereenkomst op eigen naam te mogen voortzetten. Dit verzoek is door Ymere bij brief van 8 oktober 2018 afgewezen. Na een heroverweging heeft Ymere de aanvraag bij brief van 15 november 2018 opnieuw afgewezen.
1.5.
Mevrouw [moeder] was vanaf 2009 onder behandeling bij de afdeling cardiologie van het [naam ziekenhuis] te [naam ziekenhuis] . In de loop van de volgende jaren tot aan haar overlijden werd zij in verband met die kwaal steeds meer zorgbehoevend. [eiseres] nam een groot deel van die zorg op zich. Op momenten dat [eiseres] afwezig was vanwege haar werk als docente voerden ook haar broers zorgtaken uit.

Vordering

2. De vordering van [eiseres] wordt aldus gelezen dat zij op grond van artikel 7:268 lid 2 BW voortzetting van de huur vordert.
3. Zij stelt hiertoe dat zij vanaf haar meerderjarigheid een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder heeft gevoerd. [eiseres] heeft vanaf haar geboorte bij haar moeder gewoond en nooit de intentie gehad de duurzame gemeenschappelijke huishouding te beëindigen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat zij geen gebruik heeft willen maken van de haar toegekende voorrangstatus (zie onder 1.3) en is meeverhuisd met haar moeder aan wie ze zorg verleende. [eiseres] en haar moeder hebben de woning met wederzijdse keuzes en instemming ingericht. Er is sprake van wederzijdse zorg en wederkerigheid in het huishouden voor wat betreft de verdeling van huishoudelijke taken. Ze verdeelden de kosten, gingen samen op stap, kochten samen kleren en gingen samen met vakantie. De duurzame gemeenschappelijke huishouding blijkt tevens uit overgelegde verklaringen van buren. [eiseres] heeft een eigen inkomen als docente en is in staat de huur van de woning te betalen en komt in aanmerking voor een huisvestingsvergunning voor de woning, aldus [eiseres] .

Verweer

4. Ymere betwist dat er in het geval van [eiseres] sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Zij wijst er op dat dit tussen ouders en inwonende kinderen in beginsel niet het geval is, omdat daar juist sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. In het onderhavige geval was er alleen sprake van een afhankelijke zorgrelatie en die kwalificeert niet als duurzaam gemeenschappelijke huishouding. Die zorgrelatie maakt ook dat er niet kan worden gesproken van wederkerigheid in de relatie tussen [eiseres] en haar moeder. Ook anderen zorgden overigens voor de moeder. De financiële verwevenheid is niet te controleren, aangezien alleen van [eiseres] en niet van mevrouw [moeder] financiële gegevens zijn overgelegd. Een gezamenlijke vakantie in 2015 is onvoldoende bewijs voor het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding, aldus Ymere.
5. In reconventie vordert Ymere ontruiming van de woning.

Beoordeling

6. Volgens artikel 7:268 lid 3 BW wijst de rechter een verzoek tot voortzetting huur na overlijden eiser in ieder geval af wanneer er, kort samengevat:
a. geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding;
b. eiser vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor behoorlijke nakoming van de huur;
c. eiser niet in aanmerking komt voor een huisvestingsvergunning voor de betreffende woonruimte.
7. Tussen partijen is in dit verband slechts in geschil de vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Voor wat betreft de overige twee afwijzingsgronden is niet in geschil dat [eiseres] daaraan voldoet.
8. Volgens vaste rechtspraak moet de vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van een kind met een ouder na het meerderjarig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding. Het is aan [eiseres] om die bijzondere omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken.
9. Geoordeeld wordt dat [eiseres] daar (voldoende) in is geslaagd. Zij is inmiddels 28 jaar, woont al haar hele leven bij haar moeder en is pas in de loop van de samenwoning voor haar moeder gaan zorgen. De omstandigheden in dit geval duiden er naar het oordeel van de kantonrechter op dat er een keuze van [eiseres] en haar moeder is geweest om blijvend en met een verwachting voor de toekomst samen te wonen. Buren die hen beiden al vanaf 1994/1996 kennen, hebben verklaard dat [eiseres] en haar moeder steeds een hecht tweetal zijn geweest die veel dingen samen deden en samen optrokken. Ook het feit dat [eiseres] ter gelegenheid van de verhuizing in 2015 er niet voor koos, terwijl dat gezien de semi-stadsvernieuwingsurgentie wel mogelijk was, om zelfstandig te gaan wonen, duidt daarop.
10. Er is voorts geen sprake van de situatie van een kind dat terugkeert in de ouderlijke woning teneinde zorg te kunnen verlenen, terwijl in de stukken en de stellingen geen aanwijzingen zijn te vinden dat [eiseres] alleen vanwege te leveren zorg aan haar moeder (voorlopig) heeft afgezien van het voeren van een zelfstandig leven. Het verweer dat de relatie tussen [eiseres] en haar moeder moet worden gezien als een afhankelijke zorgrelatie en dus niet als duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft te gelden wordt dan ook verworpen. Immers ook tijdens een duurzame gemeenschappelijke huishouding kan het gebeuren dat een van de partners zorgbehoevend wordt. Het feit dat de andere partner dan veel zorgtaken op zich neemt ontneemt aan de huishouding dan niet opeens zijn duurzaam gemeenschappelijk karakter. Dit betekent dat het feit dat er tussen [eiseres] en haar moeder met het verstrijken van de tijd meer en meer een zorgrelatie is ontstaan evenmin een indicatie is voor het ontbreken van wederkerigheid zoals Ymere aanvoert. Op grond van de overgelegde stukken en verklaringen is voldoende komen vast te staan dat [eiseres] en haar moeder een gemeenschappelijk en wederkerig sociaal leven hadden. Ook dat zal gedurende de laatste periode dat de moeder in leven was vanwege haar zorgbehoevendheid in wederkerigheid zijn afgenomen, maar dat is niet steeds het geval geweest.
11. Ymere bestrijdt ook dat er sprake was van het gezamenlijk bijdragen aan de kosten van de huishouding en wijst erop dat geen bankafschriften van moeder zijn overgelegd. Desgevraagd heeft [eiseres] ter zitting meegedeeld dat de betreffende bankrekening na het overlijden van de moeder voor de nabestaanden niet meer toegankelijk was. Wat hiervan zij, [eiseres] heeft wel een overzicht van de uitgaven van de moeder overgelegd en eveneens een overzicht van haar bijdragen aan het huishouden (productie 9). Haar eigen bijdragen heeft zij met stukken onderbouwd. Ymere heeft de juistheid van het overzicht dat betrekking heeft op wie wat heeft betaald niet bestreden. De kantonrechter ziet geen aanleiding aan de opsomming van de kosten die de moeder maakte te twijfelen, nu deze in vele huishoudens voorkomen en resulteren in een maandelijks bedrag van € 930,00 dat niet ongebruikelijk is. Uit het overzicht is verder op te maken dat [eiseres] wel minder dan haar moeder aan het huishouden bijdroeg aan de directe kosten van de huishouding. Zoals Ymere terecht heeft aangestipt zijn de kosten voor het gebruik van een auto niet geheel aan de huishouding toe te schrijven, nu de auto ook wordt gebruikt voor woon-werk verkeer van [eiseres] . De auto werd echter ook gebruikt voor het vervoer van [eiseres] en haar moeder en daarom acht de kantonrechter het redelijk wel een deel van de daarop betrekking hebbende kosten aan de kosten van de huishouding toe te rekenen. Dat betekent dat [eiseres] weliswaar minder dan de helft van de gebruikelijke kosten van de huishouding heeft betaald, maar niettemin een substantieel deel. Ook dan is er naar het oordeel van de kantonrechter sprake van een situatie waarbij wordt voldaan aan de voorwaarde dat er sprake is van een reële en daadwerkelijke bijdrage aan de kosten van de huishouding door [eiseres] .
12. Gelet op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat er in dit geval sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De vordering wordt daarom als na te melden toegewezen. Dat heeft tot gevolg dat de vordering in reconventie wordt afgewezen.
13. Ymere wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld. Aangezien toewijzing van de vordering in reconventie slechts een consequentie zou zijn van afwijzing van de vordering in conventie en er voor dat laatste geval geen verweer tegen gevoerd is, worden de kosten in reconventie gecompenseerd. Omdat [eiseres] op basis van een toevoeging procedeert, zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten explootkosten niet mogelijk.

BESLISSING

De kantonrechter:
I. bepaalt dat [eiseres] de huur voortzet van de woning aan de [adres] te [woonplaats] ;
II. veroordeelt Ymere in de kosten van het geding in conventie, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op:
salaris € 360,00
griffierecht € 81,00
-----------
totaal € 441,00
voor zover van toepassing, inclusief btw en bepaalt dat ieder van partijen de eigen kosten in reconventie betaalt;
III. veroordeelt Ymere tot betaling van een bedrag van € 60,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Ymere niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.