ECLI:NL:RBAMS:2019:4260
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Voortzetting huur na overlijden van de moeder op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Ymere en een 28-jarige dochter, die na het overlijden van haar moeder in de huurwoning wilde blijven wonen. De moeder had sinds 2015 de woning gehuurd met een stadsvernieuwingsurgentie. Na het overlijden van de moeder op 14 september 2018, diende de dochter een verzoek in om de huurovereenkomst op haar naam voort te zetten, wat door Ymere werd afgewezen. De dochter stelde dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar moeder had gevoerd, wat volgens artikel 7:268 lid 2 BW recht geeft op voortzetting van de huur. Ymere betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, maar van een afhankelijke zorgrelatie.
De kantonrechter oordeelde dat de dochter voldoende had aangetoond dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter wees op de langdurige samenwoning, de zorg die de dochter voor haar moeder had verleend, en de wederzijdse betrokkenheid in het huishouden. De kantonrechter verwierp het verweer van Ymere en concludeerde dat de dochter recht had op voortzetting van de huur. Ymere werd veroordeeld in de proceskosten, en de vordering in reconventie tot ontruiming van de woning werd afgewezen. De uitspraak bevestigt het belang van de omstandigheden van de samenwoning bij de beoordeling van de voortzetting van de huur na overlijden.