Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, is op 3 juni 2019 een vonnis gewezen in kort geding met betrekking tot een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige. De partijen, [eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde], zijn ex-echtgenoten die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun dochter, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. Na hun scheiding in oktober 2017 zijn er afspraken gemaakt over de zorg voor [minderjarige], maar met de start van de basisschool op 10 mei 2019 is er behoefte aan een herziening van de zorgregeling.
Tijdens de zitting op 23 mei 2019 hebben beide partijen hun voorstellen voor de zorgregeling gepresenteerd. [eiseres bij conceptdagvaarding] stelde een regeling voor waarbij [minderjarige] afwisselend bij beide moeders verblijft, terwijl [gedaagde] een regeling voorstelde die meer tijd bij haar zou waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de voorstellen beoordeeld en geconcludeerd dat beide voorgestelde regelingen niet in het belang van [minderjarige] zijn. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter een nieuwe zorgregeling voorgesteld die rekening houdt met de belangen van alle betrokkenen, inclusief de biologische vaders van [minderjarige].
De uiteindelijke regeling houdt in dat [minderjarige] elke maandag tot en met woensdag bij [gedaagde] verblijft, en van woensdag tot vrijdag bij [eiseres bij conceptdagvaarding]. In het weekend wisselt de zorg tussen de twee moeders, met ook tijd voor de biologische vaders. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.