ECLI:NL:RBAMS:2019:4361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
C/13/665948 / KG ZA 19-490
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling na scheiding met minderjarige betrokkenheid

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam, is op 3 juni 2019 een vonnis gewezen in kort geding met betrekking tot een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige. De partijen, [eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde], zijn ex-echtgenoten die gezamenlijk gezag uitoefenen over hun dochter, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015. Na hun scheiding in oktober 2017 zijn er afspraken gemaakt over de zorg voor [minderjarige], maar met de start van de basisschool op 10 mei 2019 is er behoefte aan een herziening van de zorgregeling.

Tijdens de zitting op 23 mei 2019 hebben beide partijen hun voorstellen voor de zorgregeling gepresenteerd. [eiseres bij conceptdagvaarding] stelde een regeling voor waarbij [minderjarige] afwisselend bij beide moeders verblijft, terwijl [gedaagde] een regeling voorstelde die meer tijd bij haar zou waarborgen. De voorzieningenrechter heeft de voorstellen beoordeeld en geconcludeerd dat beide voorgestelde regelingen niet in het belang van [minderjarige] zijn. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter een nieuwe zorgregeling voorgesteld die rekening houdt met de belangen van alle betrokkenen, inclusief de biologische vaders van [minderjarige].

De uiteindelijke regeling houdt in dat [minderjarige] elke maandag tot en met woensdag bij [gedaagde] verblijft, en van woensdag tot vrijdag bij [eiseres bij conceptdagvaarding]. In het weekend wisselt de zorg tussen de twee moeders, met ook tijd voor de biologische vaders. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten tussen partijen verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/665948 / KG ZA 19-490 CdK/MvG
Vonnis in kort geding van 3 juni 2019 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres bij conceptdagvaarding],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. M. Woudwijk te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, vrijwillig verschenen,
advocaat mr. S. Duurland te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 23 mei 2019 heeft [eiseres bij conceptdagvaarding] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte conceptdagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [gedaagde] daarnaast een pleitnota.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren partijen aanwezig met hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 21 mei 2012 en in oktober 2017 uit elkaar gegaan.
2.2.
[gedaagde] is in de echtelijke huurwoning blijven wonen.
2.3.
Tijdens het huwelijk is op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
2.4.
[gedaagde] is de biologische moeder van [minderjarige] en [naam biologische vader] de biologische vader. [naam biologische vader] heeft een relatie met [naam relatie] .
2.5.
[eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde] hebben het gezamenlijk gezag over [minderjarige] . [naam biologische vader] en [naam relatie] zijn als voogd van [minderjarige] aangewezen.
2.6.
[eiseres bij conceptdagvaarding] , [gedaagde] , [naam biologische vader] en [naam relatie] hebben voorafgaand aan de geboorte van [minderjarige] afgesproken dat zij zoveel mogelijk samen zullen zorgen voor [minderjarige] en dat de vaders - [naam biologische vader] en [naam relatie] - een actieve en betrokken rol in haar leven zullen hebben.
2.7.
Vanaf haar geboorte hebben [eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde] vier dagen per week voor [minderjarige] gezorgd en [naam biologische vader] en [naam relatie] drie dagen. Toen [minderjarige] ongeveer 20 maanden oud was, is zij twee dagen per week naar de kinderopvang gegaan en hebben [naam biologische vader] en [naam relatie] nog twee dagen per week voor haar gezorgd.
2.8.
[eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde] hebben medio november 2017 met behulp van een mediator afspraken gemaakt over een zorgregeling die zou gelden tot het moment dat [minderjarige] naar de basisschool gaat en verder afgesproken dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij [gedaagde] heeft.
2.9.
[minderjarige] gaat vanaf 10 mei 2019 naar de basisschool.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres bij conceptdagvaarding] vordert samengevat - de volgende voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij [minderjarige] verblijft in:
week A
van zondagavond tot en met donderdagochtend bij [eiseres bij conceptdagvaarding] ,
van donderdagmiddag tot en met zondagochtend bij [gedaagde] en,
op woensdag- en zondagmiddag bij [naam biologische vader] en [naam relatie] ,
en in week B
van zondagavond tot en met donderdagochtend bij [gedaagde] ,
van donderdagmiddag tot en met zondagochtend bij [eiseres bij conceptdagvaarding] en,
op woensdag- en zondagmiddag bij [naam biologische vader] en [naam relatie] .
Met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert het volgende verweer. De door [eiseres bij conceptdagvaarding] voorgestelde zorgregeling is niet in het belang van [minderjarige] . [gedaagde] acht de volgende regeling meer in het belang van [minderjarige] :
week A
van maandag tot en met donderdag bij [gedaagde] ,
woensdagmiddag tot -avond bij [naam biologische vader] en [naam relatie] die [minderjarige] terugbrengen naar [gedaagde] ,
donderdagmiddag uit school tot en met zaterdagavond bij [eiseres bij conceptdagvaarding] ,
zaterdagavond tot en met zondagavond bij [naam biologische vader] en [naam relatie] ,
en in week B
van maandag tot en met donderdag bij [gedaagde] ,
woensdagmiddag tot -avond bij [eiseres bij conceptdagvaarding] die [minderjarige] terugbrengt naar [gedaagde] ,
donderdagmiddag uit school tot en met zaterdagavond bij [naam biologische vader] en [naam relatie] ,
zaterdagavond tot en met zondagavond bij [eiseres bij conceptdagvaarding] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat [minderjarige] vanaf 10 mei 2019 naar de basisschool gaat, dient de huidige zorgregeling, die met behulp van een mediator tot stand is gekomen, te worden aangepast. Partijen verschillen van mening over de manier waarop. Bij het vaststellen van een (voorlopige) zorgregeling staat het belang van [minderjarige] voorop. Daarbij dienen er gelet op haar leeftijd niet te lange perioden te bestaan tussen de zorgmomenten met beide moeders en dient het goede contact met beide vaders in stand te blijven. Daarnaast dienen er zo min mogelijk wisselmomenten per week te zijn en een zo vast mogelijk ritme.
4.2.
De door [eiseres bij conceptdagvaarding] gevorderde voorlopige zorgregeling wordt niet in het belang van [minderjarige] geacht. Bij deze regeling vinden er veel wisselingen plaats, ziet [minderjarige] wisselend [eiseres bij conceptdagvaarding] en [gedaagde] ongeveer een week niet en slaapt zij niet bij [naam biologische vader] en [naam relatie] .
4.3.
De door [gedaagde] voorgestelde regeling wordt evenmin in het belang van [minderjarige] geacht, omdat zij bij dit voorstel maar twee respectievelijk één nacht per week bij [eiseres bij conceptdagvaarding] slaapt. Dit komt de band van [minderjarige] met [eiseres bij conceptdagvaarding] niet ten goede.
4.4.
Ter zitting is uitgebreid met partijen gesproken over de invulling van een voorlopige zorgregeling, rekening houdend met de belangen van alle partijen, dus ook met die van [naam biologische vader] en [naam relatie] . Beide partijen willen immers dat [minderjarige] omgang heeft met [naam biologische vader] en [naam relatie] . Ter zitting heeft de voorzieningenrechter onderstaande zorgregeling voorgesteld welke zij, na partijen te hebben gehoord en gelet op de omstandigheden, het meest in het belang achtte van [minderjarige] :
- [minderjarige] zal elke maandag uit school tot en met woensdag voor school bij [gedaagde] zijn;
- [minderjarige] zal elke woensdag uit school tot vrijdag naar school bij [eiseres bij conceptdagvaarding] zijn;
- om de week zal [minderjarige] vrijdag uit school tot zondag 10.00 uur wisselend bij [gedaagde] of [eiseres bij conceptdagvaarding] zijn;
- [minderjarige] zal elke zondag 10.00 uur tot maandagochtend naar school en bij een vrije dag die op maandag valt tot 17.00 uur bij [naam biologische vader] en [naam relatie] zijn.
4.5.
Partijen waren het op hoofdlijnen eens met dit voorstel. Uiteindelijk vormde de woensdagmiddag voor [gedaagde] een struikelblok. Zij wil dat [minderjarige] de woensdagmiddag met [naam biologische vader] en [naam relatie] kan doorbrengen, omdat zij anders alleen de zondag als vaste dag met [minderjarige] hebben. De door [gedaagde] voorgestelde omgang op de woensdag wordt echter niet in het belang van [minderjarige] geacht. Zij wordt dan woensdagochtend door [gedaagde] naar school gebracht. Woensdagmiddag 12.00 uur uit school door [naam biologische vader] en [naam relatie] opgehaald en vervolgens om 17.00 uur naar [eiseres bij conceptdagvaarding] gebracht. Dat betekent dat [minderjarige] op ’s woensdags, naast het contact met de onderwijzer(s) op school, drie contactmomenten heeft, hetgeen te veel is op één dag.
4.6.
De voorzieningenrechter zal de voorlopige zorgregeling vaststellen zoals onder 4.4. weergegeven. Deze regeling wordt het meest in het belang van [minderjarige] geacht. Daarbij speelt mee dat, zoals [eiseres bij conceptdagvaarding] onweersproken heeft gesteld, [naam biologische vader] en [naam relatie] al ongeveer twee jaar, namelijk vanaf het moment dat [minderjarige] naar de kinderopvang gaat, geen omgang meer met haar hebben op woensdagmiddag en hen bij deze regeling dus geen contactmoment wordt afgenomen. Verder speelt mee dat [gedaagde] ter zitting heeft meegedeeld dat zij goed contact heeft met [naam biologische vader] en [naam relatie] en zeer regelmatig met hen afspreekt. Dat betekent dat [naam biologische vader] en [naam relatie] [minderjarige] ook kunnen zien als zij met [gedaagde] afspreken, zodat het contact tussen [minderjarige] en [naam biologische vader] en [naam relatie] niet beperkt hoeft te zijn tot de zondag.
4.7.
De proceskosten worden tussen partijen, die ex-echtelieden zijn, verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat tussen partijen, totdat zij een andere regeling overeenkomen of een rechter anders beslist, de volgende voorlopige zorgregeling geldt:
- [minderjarige] zal elke maandag uit school tot en met woensdag voor school bij [gedaagde] zijn;
- [minderjarige] zal elke woensdag uit school tot vrijdag naar school bij [eiseres bij conceptdagvaarding] zijn;
- om de week zal [minderjarige] vrijdag uit school tot zondag 10.00 uur wisselend bij [gedaagde] of [eiseres bij conceptdagvaarding] zijn;
- [minderjarige] zal elke zondag 10.00 uur tot maandagochtend naar school en bij een vrije dag die op de maandag valt tot 17.00 uur bij [naam biologische vader] en [naam relatie] zijn;
waarbij geldt dat [minderjarige] na het uitspreken van dit vonnis de eerste keer van vrijdag uit school tot zondag 10.00 uur bij [eiseres bij conceptdagvaarding] zal zijn;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
verrekent de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, voorzieningenrechter civiel, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2019.
type: MvG
coll: mb