ECLI:NL:RBAMS:2019:4362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
C/13/666054 / KG ZA 19-495
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over finale kwijting en faillissementsverzoek

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2019, hebben eisers, waaronder [eiser bij dagvaarding sub 1] en verschillende vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen de vennootschap naar Duits recht, WILHELM FLEISCHHUT KG. De eisers vorderden onder andere dat Fleischhut het faillissementsverzoek zou intrekken en haar zou verbieden om een eerder vonnis van 11 april 2018 te executeren. Dit vonnis had de vennootschappen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan Fleischhut.

De procedure begon met een zitting op 24 mei 2019, waar de eisers hun standpunten toelichtten en Fleischhut verweer voerde. De kern van het geschil was of er een finale kwijting was verleend aan de vennootschappen, zoals de eisers stelden, of dat dit alleen gold voor [eiser bij dagvaarding sub 1]. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat Fleischhut had begrepen dat de finale kwijting ook voor de vennootschappen gold. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat de bodemrechter zou oordelen dat er ook jegens de vennootschappen finale kwijting was verleend.

De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde de eisers in de proceskosten, die aan de zijde van Fleischhut werden begroot op € 1.619,00. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/666054 / KG ZA 19-495 AB/MvG
Vonnis in kort geding van 7 juni 2019
in de zaak van

1.[eiser bij dagvaarding sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser bij dagvaarding sub 2]
gevestigd te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RODACHS B.V.,
gevestigd te Katwijk,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser bij dagvaarding sub 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 15 mei 2019,
advocaat mr. J.E.J. Jansen te Heemstede,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
WILHELM FLEISCHHUT KG,
gevestigd te Kassel (Duitsland),
gedaagde,
advocaat mr. G.A. Offerhaus te Amsterdam.
Eiser sub 1 zal hierna [eiser bij dagvaarding sub 1] worden genoemd, eiseres sub 2 [eiser bij dagvaarding sub 2] , eiseres sub 2, 3 en 4 gezamenlijk ook de vennootschappen en gedaagde Fleischhut

1.De procedure

Ter zitting van 24 mei 2019 hebben [eiser bij dagvaarding sub 1] en de vennootschappen gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Fleischhut heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Eisers hebben producties in het geding gebracht en hun standpunten ter zitting nader toegelicht. Fleischhut heeft een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser bij dagvaarding sub 1] , [naam belastingadviseur] , belastingadviseur, en mr. Jansen,
aan de zijde van Fleischhut: mr. Offerhaus.

2.De feiten

2.1.
Bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van 11 april 2018 van de rechtbank Rotterdam zijn de vennootschappen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 282.967,55 aan Fleischhut, vermeerderd met contractuele rente, beslag- en proceskosten. [eiser bij dagvaarding sub 1] is op basis van hetzelfde vonnis, voor zover de vennootschappen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling zouden voldoen, veroordeeld, kort gezegd, tot betaling van
€ 273.541,78 aan Fleischhut, vermeerderd met contractuele rente, beslag- en proceskosten.
2.2.
In 2017 was op verzoek van Fleischhut conservatoir beslag gelegd op de onverdeelde helft van de woning van [eiser bij dagvaarding sub 1] . Mr. Offerhaus heeft in september 2018 aan [naam belastingadviseur] , (belasting-)adviseur van [eiser bij dagvaarding sub 1] , laten weten dat de executoriale verkoop van die woning ter hand zou worden genomen. Daarop antwoordde [naam belastingadviseur] in een e-mail van 24 september 2018 met als onderwerp ‘De heer [eiser bij dagvaarding sub 1] ’ als volgt:

Als vervolg op ons telefonisch contact heb ik inmiddels overleg gehad met de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] .
Hij beschikt zelf niet over financiële middelen. Echter via familie en vrienden lijkt het er op alsof hij een bedrag kan lenen.
Na ons overleg is gebleken dat er behalve uw cliënt nog meer beslagleggers/schuldeisers zijn. Waarvan sommigen naar alle waarschijnlijkheid een preferente vordering hebben. Dit nog afgezien van de schuld bij Obvion.
Daarnaast is de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] slechts eigenaar van de onverdeelde helft van de woning.
Naast de woning zijn er voor u geen andere verhaalsmogelijkheden.
(…)
Als ik het goed lees dient de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] op het moment van het vonnis aan uw cliënt te betalen: € 285.829,46. Hetgeen op dit moment ook ongetwijfeld meer is.
(…)
Naar mijn mening is verkoop van de woning niet zinvol. Bij vrijwillige verkoop houdt mijn cliënt namelijk net zo veel over als bij een veiling. Namelijk niets.
De heer [eiser bij dagvaarding sub 1] kan uw cliënt een bedrag van € 30.000 (…) aanbieden ter finale kwijting, onder opheffing van het executoriale beslag en waarbij partijen ieder de eigen kosten dragen.
Samen met de € 90.000 die de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] al heeft betaald, heeft uw cliënt dan € 120.000 ontvangen.
Hij kan dit bedrag niet in een keer betalen. De reden is dat het van verschillende mensen wordt geleend.
(…)
Daarom wil de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] het bedrag in 3 termijnen betalen. (…).
Graag verneem ik uw reactie op dit voorstel uiterlijk op 25 september 2018, bij gebreke waarvan dit aanbod zal komen te vervallen. (…)”
2.3.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft mr. Offerhaus dit voorstel namens Fleischhut afgewezen.
2.4.
In een e-mail van 25 september 2018 heeft [naam belastingadviseur] meegedeeld het afwijzen van het aanbod onverstandig te vinden, omdat na de executoriale verkoop van de woning van [eiser bij dagvaarding sub 1] naar alle waarschijnlijkheid geen opbrengst voor Fleischhut zou resteren. Volgens die e-mail bleef het aanbod geldig tot 25 september 2018 24.00 uur, waarna het zou komen te vervallen.
2.5.
In een e-mail van 25 september 2018 van 23:10 uur van mr. Offerhaus aan [naam belastingadviseur] staat onder meer het volgende:
“Uitgaande van de juistheid van uw mededelingen dat de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] niet over andere middelen beschikt dan de helft van zijn woonhuis, en dat zijn belastingschulden enige honderdduizenden euro’s belopen, heeft mijn cliënte besloten het afdoeningsvoorstel dat u gistermiddag per mail namens de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] deed te aanvaarden.”
2.6.
Bij e-mail van 26 september 2018 heeft [naam belastingadviseur] meegedeeld dat mr. Offerhaus een aantal belangrijke voorwaarden zoals verwoord in de e-mail van 24 september 2018 van [naam belastingadviseur] was vergeten en heeft hij hem verzocht onder meer te bevestigen dat Fleischhut na ontvangst van de drie termijnen van € 10.000 niets meer van de heer [eiser bij dagvaarding sub 1] en de vennootschappen te vorderen heeft. Mr. Offerhaus heeft bij e-mail van dezelfde dag meegedeeld dat hij geen voorwaarden was vergeten, dat het voorstel van 24 september 2018 met de daarin gestelde voorwaarden is aanvaard en dat hij zou zorgdragen voor opheffing van het beslag op (het aandeel van) de woning van [eiser bij dagvaarding sub 1] na ontvangst van de eerste betaling van € 10.000,--.
2.7.
Na ontvangst van de eerste betaling van € 10.000,-- is het beslag op de woning van [eiser bij dagvaarding sub 1] begin oktober 2018 opgeheven.
2.8.
Bij verzoekschrift van 23 april 2019 heeft Fleischhut het faillissement aangevraagd van [eiser bij dagvaarding sub 2] . De behandeling van het verzoek stond gepland op 21 mei 2019 bij de rechtbank Den Haag, maar is op verzoek van Fleischhut met enkele weken aangehouden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser bij dagvaarding sub 1] en de vennootschappen vorderen samengevat - Fleischhut te veroordelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom, het faillissementsverzoek in te trekken en ingetrokken te houden en haar te verbieden om het vonnis van 11 april 2018 te executeren totdat de rechter heeft beslist over de reikwijdte van de finale kwijting, met veroordeling van Fleischhut in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
3.2.
[eiser bij dagvaarding sub 1] en de vennootschappen stellen zich, kort gezegd, op het standpunt dat tussen partijen een integrale regeling tot stand is gekomen, waarbij ook aan de vennootschappen finale kwijting is verleend.
3.3.
Fleischhut heeft, kort gezegd, aangevoerd dat alleen jegens [eiser bij dagvaarding sub 1] finale kwijting is verleend en niet ook jegens de vennootschappen. Zij stelt belang te hebben bij de faillissementsaanvraag omdat de vennootschappen volgens hun laatste gepubliceerde balansen activa hebben ter waarde van € 1.364,636,00.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is op 25 september 2018 een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. [eiser bij dagvaarding sub 1] werd bij de totstandkoming van de regeling bijgestaan door zijn belastingadviseur, [naam belastingadviseur] , en Fleischhut door haar advocaat, mr. Offerhaus.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of daarbij alleen jegens [eiser bij dagvaarding sub 1] finale kwijting is verleend of tevens ook jegens de vennootschappen.
4.3.
Voor de uitleg van de inhoud van een overeenkomst is niet (alleen) de tekst van belang, maar komt het (ook) aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij op dat punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.4.
De onderhandelingen zijn op gang gekomen naar aanleiding van het beslag op de woning van [eiser bij dagvaarding sub 1] en de aankondiging door Fleischhut van executoriale verkoop van die woning. In het aanbod van 24 september 2018 wordt alleen gesproken over [eiser bij dagvaarding sub 1] en de e-mail heeft als onderwerp ‘De heer C.W. [eiser bij dagvaarding sub 1] ’. De vennootschappen komen in het voorstel niet voor. Nadat Fleischhut het aanbod van 24 september 2018 aanvankelijk had afgewezen, maar [naam belastingadviseur] voet bij stuk had gehouden, heeft zij het op 25 september 2018 alsnog binnen de gestelde termijn aanvaard. Pas daarna is voor het eerst door de gemachtigde van [eiser bij dagvaarding sub 1] de bevestiging gevraagd dat de finale kwijting ook ziet op de vennootschappen en niet alleen op [eiser bij dagvaarding sub 1] in privé. De advocaat van Fleischhut heeft niet bevestigd dat ook jegens de vennootschappen finale kwijting werd verleend, maar meegedeeld dat hij heeft aanvaard wat hem op 24 september 2018 is aangeboden. Van feiten of omstandigheden waaruit kan blijken dat Fleischhut voor de aanvaarding op 25 september 2018 heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat de finale kwijting ook zag op de vennootschappen, is niet gebleken. Daarbij speelt ook mee dat [eiser bij dagvaarding sub 1] in privé belang had bij de deal, gelet op de aangekondigde executoriale verkoop van zijn woning, en hij voor een relatief laag bedrag zijn persoonlijke aansprakelijkheid heeft afgekocht. Op 26 september 2018 heeft [naam belastingadviseur] alsnog geprobeerd de vennootschappen te betrekken bij de regeling, maar mr. Offerhaus is daar niet op ingegaan en eisers hebben zijn reactie in de gegeven omstandigheden ook niet anders mogen begrijpen. Het komt voor hun rekening dat hun gemachtigde niet met zoveel woorden heeft laten vastleggen dat ook jegens de vennootschappen finale kwijting werd verleend, nog daargelaten of een dergelijke regeling mogelijk was geweest.
4.5.
Al met al is het voorshands niet aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat Fleischhut ook jegens de vennootschappen finale kwijting heeft verleend. De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.
4.6.
[eiser bij dagvaarding sub 1] en de vennootschappen zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Fleischhut worden begroot op € 639,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van Fleischhut tot op heden begroot op:
- € 639,00 aan griffierecht en
- € 980,00 aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MvG