ECLI:NL:RBAMS:2019:4433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
C/13/650769 / HA ZA 18-680
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over dekking van schade onder bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering en uitleg van uitsluitingsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een scheepsreparatiebedrijf ([eiser]) en Achmea Schadeverzekeringen N.V. over de dekking van schade onder een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering. [eiser] had werkzaamheden verricht aan de motor van een duwboot, maar na de reparatie ontstond er schade aan de motor, waarvoor [eiser] aansprakelijk werd gesteld door de eigenaar van de duwboot. Achmea weigerde dekking te bieden op basis van een uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden, die betrekking heeft op herlevering van een (op)geleverde zaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade aan de motor het gevolg was van een tekortkoming in de uitvoering van de werkzaamheden door [eiser], namelijk het niet correct aandraaien van de drijfstangbouten. De rechtbank oordeelde dat de herleveringsclausule van toepassing was, omdat de werkzaamheden van [eiser] als een oplevering van een herstelde motor konden worden beschouwd. Hierdoor viel de schade onder het ondernemersrisico van [eiser], wat door de uitsluitingsclausule werd uitgesloten.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor verzekeraars om hun afwijzingen van dekking deugdelijk te motiveren, maar ook dat uitsluitingsclausules in verzekeringspolissen strikt kunnen worden toegepast, vooral als het gaat om de aansprakelijkheid van de verzekerde voor eigen tekortkomingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/650769 / HA ZA 18-680
Vonnis van 26 juni 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.M.F. Starmans te Heerlen,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. R.H.J. Wildenburg te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met productie,
  • het tussenvonnis van 16 januari 2019, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 mei 2019 en de daarin vermelde stukken,
  • de brief van mr. Starmans van 21 mei 2019 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een scheepsreparatiebedrijf. Zij houdt zich bezig met het onderhouden, reviseren en repareren van scheepsmotoren.
2.2.
[eiser] heeft via Meeùs Assurantiën B.V. (hierna: Meeùs) een aansprakelijkheidsverzekering (hierna: de verzekering) voor bedrijven bij Achmea gesloten. Het gaat om de verzekering AVB Claims Made.
2.3.
Op het polisblad staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…) POLISBLAD (…)
Ingangsdatum 1 januari 2015
Premievervaldatum 1 januari 2018 (…)
Soort verzekering
AVB Claims Made
Hoedanigheid Eigenaar/exploitant van een technische groot- en detailhandel, met reparatie, assemblage en installatie van elektrische apparaten, aggregaten, generatoren, motoren en vaste noodstroominstallaties alsmede een scheepsreparatiebedrijf. (…)”.
2.4.
De algemene voorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:

AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING VOOR BEDRIJVEN EN BEROEPEN
ALGEMENE VOORWAARDEN
(…)
Artikel 2 DEKKINGSOMSCHRIJVING.
2.1
Omvang van de dekking
Verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerden voor door derden geleden schade in verband met een handelen of nalaten, met inachtneming van de op het polisblad van toepassing verklaarde voorwaarden en verzekerde rubrieken.
(…)
Artikel 3 UITSLUITINGEN EN BIJZONDERE INSLUITINGEN.
(…)
3.5 (
Op)geleverde zaak/verrichte dienst.
Niet gedekt zijn aanspraken tot vergoeding van:
3.5.1.
schade aan zaken die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn
(op-)geleverd.
3.5.2.
de kosten van terugroepen, verbeteren, vervangen of herstellen van de door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde (op)geleverde zaken, tenzij deze kosten zijn aan te merken als bereddingskosten in de zin van artikel 1.11.
3.5.3
de kosten van het opnieuw verrichten van de werkzaamheden die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn verricht.
De uitsluitingen als omschreven onder 3.5.1. t/m 3.5.3. gelden met inbegrip van de schade voortvloeiende uit het niet of niet naar behoren kunnen gebruiken van de (op)geleverde of behandelde zaken, ongeacht door wie de schade is geleden of de kosten zijn gemaakt.
3.5.4
Wordt door zaken die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn (op)geleverd schade toegebracht aan andere zaken die eerder door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn (op)geleverd, dan gelden de in de artikelen 3.5.1 t/m 3.5.3 genoemde uitsluitingen niet voor die andere zaken.
3.5.5
Wordt door werkzaamheden die door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn uitgevoerd schade toegebracht aan andere zaken die eerder door of onder verantwoordelijkheid van verzekerde zijn (op)geleverd, dan gelden de in de artikelen 3.5.1 t/m 3.5.3 genoemde uitsluitingen niet voor die andere zaken.
3.5.6
De uitsluitingen van de artikel 3.5.1 t/m 3.5.3 gelden echter wel als de zaken of de verrichte werkzaamheden onderwerp zijn van een en dezelfde transactie, waaronder wordt verstaan het deel van een raamovereenkomst waarbinnen die zaken zijn (op)geleverd. (…)”
2.5.
In oktober 2016 heeft [eiser] de SB motor (hierna: de motor) van de duwboot “ [naam duwboot] ” (hierna: de duwboot) van [klant van eiser] , gevestigd aan de [adres] te [plaats] (hierna: [klant van eiser] ), gereviseerd. De factuur voor deze werkzaamheden bedraagt € 36.248,47 (inclusief btw; € 29.957,41 exclusief btw).
2.6.
In mei 2017 heeft [eiser] opnieuw werkzaamheden verricht aan de motor van [klant van eiser] . De factuur daarvoor bedraagt € 26.958,91 (inclusief btw; € 22.280,09 exclusief btw).
2.7.
Op 22 augustus 2017 is schade ontstaan aan de motor van [klant van eiser] .
2.8.
Bij brief van 23 augustus 2017 is [eiser] door [klant van eiser] en haar cascoverzekeraars aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade aan de motor en alle daaruit voortvloeiende kosten en verliezen.
2.9.
Op 28 augustus 2017 heeft er een inspectie van de schade plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de expert namens de cascoverzekeraars van [klant van eiser] , zijnde MTTC BVBA, de door [eiser] ingeschakelde expert, genaamd Techno Fysica B.V. en het door Achmea ingeschakelde expertisebureau Van der Wal & Joosten.
2.10.
Op 29 augustus 2017 is Techno Fysica B.V. met haar expertiserapport gekomen. De conclusie van het expertiserapport vermeldt het volgende:
“(…) De schade aan de hoofdmotor van de Mdb. “ [naam duwboot] ” is het gevolg van loslopen van
de beide bouten van één van de lagerkappen van de motor, waardoor uitlopen van het lager
is opgetreden en hoge wrijvingswarmte met een scheurinitiatie in de betreffende kruktap is ontstaan.
De meest voor de hand liggende oorzaak van het loslopen van de bouten is een onvoldoende
voorspanning van de bouten in de betreffende drijfstang. (…)”.
2.11.
Bij brief van 5 september 2017 heeft expertisebureau Van der Wal & Joosten het volgende, voor zover van belang, aan Meeùs bericht:

Oorzaak
(…)
Wij zijn van mening dat het theoretisch inderdaad mogelijk zou kunnen zijn dat de monteur van
[eiser] de drijfstangbouten niet op de juiste voorspanning heeft vastgezet tijdens de uitvoering van
de werkzaamheden. Hierdoor kan een te geringe voorspanning in de bout(en) aanwezig zijn geweest
waardoor de bout(en) losgetrild zou kunnen zijn met de thans bekende gevolgen.
Het is echter mogelijk dat de drijfstangbouten
welmet de juiste voorspanning zijn gemonteerd en het
loskomen van de bout(en) pas is opgetreden nadat zich eerst een probleem aan bijvoorbeeld de
lagering of de krukas had voorgedaan. In de periode dat de motor met een defect lager of mogelijk
krukasprobleem heeft gedraaid kan de bout verder zijn losgetrild.
Dat het behoorlijk lang heeft geduurd totdat het voorval plaatsvond ondersteunt mogelijk het scenario
dat de los aangetroffen lagerkap en drijfstangbouten een gevolg is in plaats van de oorzaak. Indien de
voorspanning van de drijfstangbout al vanaf de reparatie door [eiser] niet goed zou zijn geweest
zou het incident zich mogelijk veel eerder voorgedaan moeten hebben.
De monteur van [eiser] , die destijds de reparatie uitvoerde, heeft ons ook verteld dat hij ervan
overtuigd is de drijfstangbouten, ten behoeve van de montage van de lagerkappen van de
drijfstangbouten, op de juiste voorspanning te hebben gemonteerd. Voor deze montage zou hij een
montagevolgorde hanteren waarna een tweede controle volgt. Vervolgens worden de gecontroleerde
lagerkappen gemerkt voordat montage van de carterpan plaatsvindt. Wij hebben vooralsnog geen
reden om te twijfelen aan de werkmethode van de monteur(s) van [eiser] . (…)”.
2.12.
De expert van de cascoverzekeraars van [klant van eiser] heeft bij brief van 8 september 2017 getracht tot een minnelijke regeling te komen met [eiser] . Er wordt voorgesteld dat [eiser] een bedrag van € 75.708,43 betaalt.
2.13.
Bij brief van 15 september 2017 heeft expertisebureau Van der Wal & Joosten nog het volgende geschreven aan Meeùs:
“(…) Wij hebben aangegeven dat wij deze gestelde oorzaak niet uitsluiten, maar dat er ook nog
andere potentiële oorzaken mogelijk zijn, waardoor deze schade zou kunnen optreden. In dat licht is
belangrijk om te vermelden dat de betreffende monteur die de werkzaamheden in mei 2017 uitvoerde,
schriftelijk verklaard heeft “de drijfstang bouten wel dubbel gecontroleerd zijn en met stift zijn
afgevinkt nadat ze op moment zijn aangetrokken” (…).
Om de mogelijk andere oorzaken meer tastbaar te maken hebben wij aan [eiser] gevraagd om de
smeerkanalen van de krukas inwendig op vervuiling (koolophoping) te controleren, dit zou namelijk
kunnen duiden op een andere oorzaak dan door de expert gesteld. Helaas is daar niets van
aangetroffen, wat overigens niet wil zeggen dat er geen andere oorzaak mogelijk is.
Dit betekent dat de door expert van de wederpartij en Techno Fysica BV gestelde oorzaak door ons
niet kon worden weerlegd door andere oorzaken aan te tonen. Feit blijft wel dat de gestelde oorzaak,
die toeziet op niet op de juiste voorspanning monteren van de drijfstangbouten, door de monteur
wordt weersproken. (…)”.
2.14.
Bij brief van 11 december 2017 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiser] Achmea verzocht om tot uitkering van de schade over te gaan. Achmea heeft dat geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
(i) voor recht te verklaren dat er op grond van de overeenkomst die [eiser] met Achmea heeft gesloten (de verzekering) sprake is van polisdekking voor de schade waarvoor [eiser] bij schrijven van 23 augustus 2017 aansprakelijk is gesteld en de uitsluitingen uit artikel 3.5 van de polisvoorwaarden waarop Achmea zich beroept niet van toepassing zijn;
(ii) Achmea te veroordelen tot vergoeding van de schade aan de duwboot van [klant van eiser] , nader op te maken bij staat;
(iii) Achmea te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, indien deze niet binnen veertien dagen na datum van vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eiser] stelt kort samengevat het volgende. Er is sprake van een gedekt evenement onder de verzekering, zodat Achmea de schade aan de duwboot dient te vergoeden. Achmea kan zich niet beroepen op de herleveringsclausule van artikel 3.5 van de polisvoorwaarden. Volgens [eiser] is er geen sprake van herlevering.
3.3.
Achmea voert verweer. Zij doet in dat kader primair een beroep op de uitsluitingsclausule van artikel 3.5 van de polisvoorwaarden. De kosten waarvoor [eiser] dekking wenst te krijgen vallen onder de herleveringsclausule, zodat die kosten uitgesloten zijn van dekking. Subsidiair neemt Achmea het standpunt in dat er geen aansprakelijkheid is aan de zijde van [eiser] voor de door [klant van eiser] geleden schade, zodat Achmea niet tot uitkering hoeft over te gaan. Voorts betwist Achmea de door [eiser] gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of de schade aan de motor een gedekte schade oplevert onder de verzekering. [eiser] is van oordeel dat dit het geval is, maar Achmea beroept zich op de uitsluiting van artikel 3.5 van de polisvoorwaarden (de herleveringsclausule). Voorafgaand aan de beoordeling hiervan zal de rechtbank eerst beoordelen of het beroep van Achmea op artikel 3.5 van de polisvoorwaarden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Volgens [eiser] heeft Achmea namelijk eerst de dekking afgewezen met een beroep op de opzichtclausule van artikel 3.1 van de polisvoorwaarden. Pas nadat dit beroep is weerlegd door [eiser] heeft Achmea voor het eerst een beroep gedaan op de herleveringsclausule. Dit leidt ertoe dat Achmea dekking dient te verlenen en haar geen beroep meer toekomt op de herleveringsclausule, aldus [eiser] .
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak brengt de aard van een verzekeringsovereenkomst in beginsel mee dat de verzekeraar een verzoek om dekking niet dan na behoorlijk onderzoek dient af te wijzen en dat hij de afwijzing deugdelijk behoort te motiveren. Tegen deze achtergrond moet worden aangenomen dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat wanneer de verzekeraar zijn afwijzing op een bepaalde grond heeft doen steunen, hij daarop niet meer kan terugkomen door haar nadien, wanneer die grond onjuist is gebleken, op een andere grond te baseren. Daarbij is de mate van precisie van de aanvankelijk aangevoerde grond en de mate van stelligheid waarmee deze is verwoord mede bepalend voor de mate waarin de verzekerde erop mag vertrouwen dat de verzekeraar de opgegeven afwijzingsgrond beslissend acht. Dit laatste is van belang voor het antwoord op de vraag of de goede trouw in de weg staat aan het handhaven van de afwijzing op een nieuwe grond in de hiervoor bedoelde zin (vgl. Hoge Raad 3 februari 1989,
NJ1990,476, [partijnamen] ).
4.3.
Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat deze situatie zich in het onderhavige geval niet voordoet. Achmea heeft betwist dat zij de dekking eerst heeft afgewezen met een beroep op de opzichtclausule en dit is ook niet gebleken uit het dossier. Zo is er geen brief of e-mail van Achmea waaruit blijkt dat Achmea dekking afwijst op deze grond. [eiser] heeft ter onderbouwing weliswaar een e-mail van 3 november 2017 in het geding gebracht, maar dit betreft een e-mail
vanMeeùs
aanAchmea (mevrouw [medewerker Achmea] ), waaruit bovendien slechts blijkt dat de toepasselijkheid van de opzichtclausule tussen hen ter sprake is geweest. Dat is iets anders dan dat Achmea formeel de dekking op deze grond heeft afgewezen, hetgeen door mevrouw [medewerker Achmea] ter comparitiezitting ook nog eens is bevestigd. De slotsom is dat niet is komen vast te staan dat Achmea de dekking heeft afgewezen met een beroep op de opzichtclausule, zodat de vraag of het beroep op de herleveringsclausule nadien in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid niet aan de orde is.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de herleveringsclausule van toepassing is. Nu Achmea haar weigering om tot uitkering over te gaan baseert op een uitsluitingsclausule, rust op haar de stelplicht en de bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
4.5.
Achmea stelt zich op het standpunt dat [eiser] in mei 2017 een herstelde/gereviseerde motor heeft geleverd aan [klant van eiser] (hierna: de prestatie) voor een bedrag van € 22.280,09 exclusief btw. Dit is een vergelijkbaar bedrag als het in oktober 2016 betaalde bedrag toen de motor gereviseerd was. Op 22 augustus 2017 – dus na de prestatie – is de motor weer vastgelopen, naar later is gebleken doordat de drijfstangbouten niet goed waren aangedraaid door de monteur van [eiser] tijdens het uitvoeren van de prestatie. Het is een gevolg van die prestatie (dus: de werkzaamheden in mei 2017 waaronder het niet voldoende aandraaien van de drijfstangbouten) dat de motor in augustus 2017 is stilgevallen en dat reparatie, althans gehele vervanging van de motor noodzakelijk was. [eiser] heeft daarmee haar primaire prestatie verzaakt en de als gevolg daarvan geleden schade en kosten komen voor haar eigen rekening. Dit valt immers onder haar ondernemersrisico, aldus Achmea. Achmea heeft ter comparitiezitting toegelicht dat nu de reparateur van [eiser] in mei 2017 de hele motor door zijn handen heeft laten gaan bij de reparatie, de opdracht tot reparatie in mei 2017 daarmee is verworden tot een opdracht tot ‘oplevering’ van een herstelde/gereviseerde motor. Ook heeft Achmea toegelicht dat nu de motor
total lossis verklaard weliswaar de (economische) keuze is gemaakt om de motor niet te repareren, maar dat de herleveringsclausule ondanks dat nog steeds van toepassing is. Indien de motor immers niet
total losszou zijn verklaard, zouden er opnieuw werkzaamheden aan de motor worden verricht en dan zou sprake zijn van herlevering. De omstandigheid dat de schade zo groot is, dat de motor
total lossis verklaard, mag niet tot een ander (gunstiger) resultaat leiden voor de verzekerde, in die zin dat de herleveringsclausule daarom niet meer van toepassing zou zijn.
4.6.
[eiser] betwist dat de herleveringsclausule van toepassing is en voert daartoe het volgende aan. Er is geen sprake van een aanspraak tot vergoeding van schade aan een zaak die door [eiser] is (op)geleverd, ook niet van een aanspraak tot vergoeding van kosten van herstel dan wel vervanging van een door [eiser] (op)geleverde zaak of van een aanspraak tot vergoeding van kosten voor het opnieuw verrichten van werkzaamheden die door [eiser] zijn verricht. In mei 2017 heeft [eiser] namelijk geen gereviseerde motor (op)geleverd, die nu – na de schade van 22 augustus 2017 – opnieuw geleverd moet worden. In mei 2017 is door [eiser] slechts een noodzakelijke reparatie aan de motor verricht. Het thans herstellen van de motor – in dit geval door de waarde van de motor uit te keren nu die
total lossis verklaard – valt dus niet samen met de primaire prestatie uit mei 2017. Dat was namelijk het repareren van onderdelen van de motor die door het loslopen van de oliefilter zonder olie had gedraaid, waarvoor het nu eenmaal noodzakelijk is dat de monteur van [eiser] de motor demonteerde om te weten wat er aan de hand was. Pas bij het uit elkaar halen van de motor bleek welke schade door het zonder olie draaien aan de motor was ontstaan en welke reparatiewerkzaamheden uitgevoerd moesten worden. Dat de monteur van [eiser] bij die reparatie in mei 2017 de motor heeft moeten demonteren en monteren, maakt nog niet dat er sprake is van revisie, zo begrijpt de rechtbank hetgeen [eiser] heeft aangevoerd.
4.7.
De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de oorzaak van de schade in augustus 2017 ligt in het niet juist aandraaien van de drijfstangbouten door de monteur van [eiser] , nu dit door zowel de expert van de cascoverzekeraars van [klant van eiser] als door de door [eiser] ingeschakelde expert wordt onderschreven en Achmea noch de door haar ingeschakelde expert Van der Wal & Joosten dit inhoudelijk heeft kunnen weerleggen. Het aangeven dat andere potentiele oorzaken mogelijk zijn, zoals Van der Wal & Joosten heeft gedaan, is daartoe onvoldoende.
4.8.
De vraag of de door [eiser] gedane aanspraak tot vergoeding valt onder een uitsluiting (in dit geval de herleveringsclausule) is een vraag van uitleg van de verzekering. De verzekering is samengesteld uit algemene en bijzondere polisvoorwaarden volgens een bepaald model. Over de tekst van dergelijke polisvoorwaarden wordt in de regel niet onderhandeld. Daarom geldt als uitgangspunt voor de uitleg van een verzekering als onderhavige dat deze met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de relevante bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793). Dit uitgangspunt kan uitzondering lijden als partijen over concrete polisvoorwaarden overleg hebben gehad of hebben onderhandel. Niet is gebleken dat daar hiervan sprake is.
4.9.
Als onbetwist gesteld door Achmea staat in dit verband vast dat de herleveringsclausule van artikel 3.5 van de polisvoorwaarden een gebruikelijke clausule is in bedrijfsaansprakelijkheidspolissen, die strekt tot uitsluiting van het ‘ondernemersrisico’. Wie zich contractueel verplicht een zaak te leveren of een dienst te verrichten, moet zelf instaan voor een deugdelijke nakoming van die primaire contractuele verplichting. Presteert de verzekerde ondeugdelijk, dan dient de schade die de afnemer (van de verzekerde) lijdt, doordat hij niet krijgt waarop hij in het kader van de transactie recht op heeft, voor rekening van de verzekerde te blijven. De ratio van de clausule is aldus dat verzekeraars deze schade die de afnemer lijdt, doordat hij niet krijgt waarop hij in het kader van de transactie recht heeft, uitsluit.
4.10.
[eiser] heeft ten aanzien van de ratio van de herleveringsclausule slechts aangevoerd dat deze uitsluitingsclausule in de regel restrictief uitgelegd dient te worden.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het door Achmea gedane beroep op de herleveringsclausule. Daartoe overweegt zij als volgt. De vraag of de door [eiser] in mei 2017 verrichte werkzaamheden als een revisie van de motor aangemerkt kan worden, kan in het midden gelaten worden. Voor toepassing van de herleveringsclausule is niet vereist dat sprake is van revisie van de motor en dat een gereviseerde motor is opgeleverd in mei 2017. Voldoende is dat de monteur van [eiser] in mei 2017 een reparatie aan de motor heeft verricht, waarbij de motor uit elkaar is gehaald en vervolgens weer in elkaar is gezet. Dat demonteren en weer monteren van de motor was noodzakelijk om te weten wat er aan de hand was, zo heeft [eiser] zelf aangevoerd (zie 4.6). Daardoor zijn deze werkzaamheden die gedaan moesten worden voor het kunnen uitvoeren van de reparatie onderdeel gaan uitmaken van de door [eiser] aangenomen werkzaamheden en dient zij deze deugdelijk te verrichten. De omvang van de prestatie van [eiser] behelst dus eveneens het juist aandraaien van de drijfstangbouten. Nu [eiser] daarin is tekortgeschoten, terwijl dit onderdeel uitmaakte van de opdracht, valt de als gevolg daarvan geleden schade – in dit geval een aanspraak tot vergoeding van de waarde van de motor – onder de reikwijdte van de bij artikel 3.5 van de polisvoorwaarden uitgesloten aanspraken. Het gaat hier om niet juist uitgevoerd werk en de aansprakelijkheid ten gevolge daarvan behoort tot het ondernemersrisico van [eiser] , hetgeen Achmea heeft uitgesloten met artikel 3.5 van de polisvoorwaarden.
4.12.
Het overige aangevoerde behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.
4.13.
De slotsom van het voorgaande is dat de gevorderde verklaring voor recht en veroordeling tot vergoeding van de schade wordt afgewezen.
4.14.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 1.712,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.15.
Tevens zal [eiser] worden veroordeeld in de nakosten op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.712,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019.