ECLI:NL:RBAMS:2019:4435

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
AMS 19/2669
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan fietsenwinkel wegens toeristische dienstverlening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een fietsenwinkel, die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De last was opgelegd omdat de winkel volgens de gemeente toeristische dienstverlening zou aanbieden, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De verzoekster, die de winkel exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 juni 2019 heeft de verzoekster haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de winkel voornamelijk gericht is op lokale klanten en niet op toeristen. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de verzoekster om de verhuur van fietsen voort te zetten zwaarder weegt dan het belang van de gemeente om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de last onder dwangsom geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2669

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2019 in de zaak tussen

[verzoekster] te [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Offenberg).

Procesverloop

Met het besluit van 18 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In overleg met de rechtbank heeft verweerder kenbaar gemaakt akkoord te zijn met een verlenging van de begunstigingstermijn tot vijf dagen na de uitspraak.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 11 juni 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Verzoekster exploiteert de winkelruimte op het adres [adres] te [plaatsnaam] als fietsenwinkel “ [naam] ” (hierna: de winkel). Verzoekster is de exploitatie van deze winkel gestart ruim na inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit “Postcodegebied [stadsdeel] ( Centrum )”.
2. Op 1 augustus 2018 en op 5 februari 2019 hebben toezichthouders van stadsdeel Centrum van de gemeente [plaatsnaam] een bezoek gebracht aan de winkel. De toezichthouders hebben hun bevindingen neergelegd in op ambtseed opgemaakte proces-verbalen van 2 augustus 2018 en 5 februari 2019. Als bijlage bij de processen-verbaal zijn foto’s gevoegd. Daaruit blijkt dat verzoekster de winkel mede exploiteert als een fietsenverhuurwinkel. In de winkel staan diverse fietsen uitgestald, waarvan een deel voor de verhuur bestemd is. Medewerkers van verzoekster hebben dit ook aan de toezichthouders bevestigd. Buiten aan de voorgevel is een reclamebord bevestigd met een afbeelding van een fiets en de tekst “ [tekst] ”. Aan de balie is informatie zichtbaar over fiets verhuur ter plaatse. De informatie bevat symbolen en Engelse termen zoals: “ [termen] ”, “ [termen] ” en “ [termen] ”.
3. Verweerder vindt dat hiermee sprake is van toeristische dienstverlening. Dit is verboden op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo [1] in samenhang gelezen met artikel 7.1 van het bestemmingsplan “Postcodegebied [stadsdeel] ” (hierna: het bestemmingsplan) en het paraplubestemmingsplan “Winkeldiversiteit [stadsdeel] ” (hierna: het paraplubestemmingsplan) [2] . Het paraplubestemmingsplan maakt geen onderscheid tussen toeristische dienstverlening die uitsluitend of deels gericht is op toeristen en/of dagjesmensen. Verhuur van fietsen wordt geschaard onder toeristische dienstverlening dan wel consumentenverzorgende dienstverlening gericht op toeristen en/of dagjesmensen. De gerichtheid op toeristen blijkt naast het reclamebord aan de gevel en het gebruik van Engelse terminologie en/of symbolen op de prijzenlijst ook uit de situering van de winkel in het [stadsdeel] (nabij het [stadsdeel] ).
De last onder dwangsom
4. Verweerder heeft verzoekster een last onder dwangsom opgelegd die inhoudt dat verzoekster de overtreding moet beëindigen en beëindigd moet houden. Dit kan verzoekster doen door het gebruik van de winkelruimte ten behoeve van toeristische dienstverlening (fietsverhuur) binnen vier weken na verzending van het besluit te staken en gestaakt te houden. Als niet voldaan wordt aan de last verbeurt verzoekster een dwangsom van €10.000,- ineens.
Het standpunt van verzoekster
5. Verzoekster is het niet eens met de opgelegde last. Zij stelt primair dat geen sprake is van toeristische dienstverlening. Allereerst omdat zij geen gebruik maakt van opvallende (Engelstalige) reclame uitingen aan de gevel van het pand. Er hangt een relatief klein rond (uithang)bord met daarop afgebeeld een fiets met daaromheen de woorden “reparatie”, “verkoop” en “ [termen] ”. Daarbij is de bedrijfsvoering van de winkel in hoofdzaak gericht op de activiteiten “verkoop” en “reparatie”. Alleen al daarom kan niet worden gezegd dat de zaak (primair) is gericht op dagjesmensen en/of toeristen. Dat ook sprake is van de activiteit “verhuur” maakt dit niet anders. Verzoekster stelt verder dat de winkel de uitstraling heeft van een gewone fietsenwinkel. Er staan geen fietsen uitgestald voor de deur, de straatkant van de winkel is gericht op verkoop en de winkel is niet 24 uur per dag open. De enkele omstandigheid dat de winkel gelegen is dichtbij het [stadsdeel] maakt niet dat sprake is van toeristische dienstverlening. Voorts geldt dat 85% van de omzet verkoop en reparatie betreft en dus van de lokale bevolking komt. De overige 15% betreft verhuur, maar die komt niet alleen van dagjesmensen en/of toeristen. De verhuur is ook gericht op in Amsterdam wonende en werkende personen. De winkel voorziet dan ook in een grote behoefte en staat bekend om haar goede klantenbinding.
6. Subsidiair stelt verzoekster dat haar belang, van het tevens kunnen blijven verhuren van fietsen, zwaarder weegt dan het belang van verweerder. Verzoekster verwijst in dit verband naar de uitspraak in de zaak van Amsterdam Cheese Company [3] . De fietsenbranche kent smalle marges. Juist het tevens uitoefenen van de activiteit “verhuur”, die is ingebed in het bedrijfsconcept, zorgt voor een stabiele(re) basis onder het bedrijf. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoekster een verklaring van 4 juni 2019 van [naam] en een rapport van 14 februari 2017 van [naam] overgelegd.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter gaat na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure - hier de bezwaarprocedure - niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter let daarbij op de belangen van partijen en maakt daarbij een afweging tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van de besluiten. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend in een eventuele beroepsprocedure.
8. Op grond van artikel 1.2.2 van het paraplubestemmingsplan wordt onder het begrip “toeristische dienstverlening” verstaan:
“vestiging voor consumentenverzorgende dienstverlening die zich blijkens hun reclame-uiting, presentatie, aanbod, assortiment en/of bedrijfsvoering richten op dagjesmensen en/of toeristen”.
9. Volgens artikel 1.2.3. van het paraplubestemmingsplan dient ter toelichting op het begrip toeristische dienstverlening het volgende: “Net als de toeristenwinkel, zijn ook vestigingen voor consumentenverzorgende dienstverlening gelegen in de drukbezochte toeristische delen van de stad. Zij gebruiken eveneens vaak opvallende reclamemiddelen, communiceren grotendeels in vreemde talen en kennen weinig tot geen klantenbinding. Meer specifiek kenmerken deze vestigingen zich door het leveren van goederen en diensten direct aan dagjesmensen en/of toeristen ten behoeve en ter ondersteuning van de vrijetijdsbesteding en het recreatieve verblijf in Amsterdam. Onder dagjesmensen en toeristen worden ook bij deze begripsomschrijving verstaan mensen die niet werken en/of wonen in Amsterdam, maar die als vrijetijdsbesteding gebruikmaken van de recreatieve en toeristische mogelijkheden van de stad, en al dan niet in de stad overnachten. In deze categorie vallen onder meer zaken die kaartjes verkopen voor uitstapjes, experiences en musea,
de verhuur van fietsen(onderstreping door de voorzieningenrechter), al dan niet gecombineerd met begeleidende tours, tijdelijke opslag van koffers en andere reisattributen, alsmede afhaalservices voor sleutels die toegang geven tot bijvoorbeeld 'short stay verblijven' en/of 'vakantieverhuurwoningen'.”
10. De vraag of de activiteit fietsenverhuur binnen het bedrijfsconcept van verzoekster valt onder de definitie van toeristische dienstverlening en dus of verweerder in dit geval bevoegd is handhavend op te treden laat zich niet eenvoudig beantwoorden.
11. Enerzijds zijn er aanwijzingen dat sprake is van toeristische dienstverlening. Het gebruik van Engelse terminologie en symbolen in de gevelreclame en op de prijzenlijst alsook de samenwerking met biketours, zoals verweerder op de zitting heeft betoogd, wijzen in die richting. Dat fietsenverhuur aan toeristen plaatsvindt heeft verzoekster ook niet betwist.
12. Anderzijds zijn er aanwijzingen dat geen sprake is van toeristische dienstverlening. Met uitzondering van het reclamebord aan de voorgevel oogt de winkel van buiten niet als een toeristenwinkel. Op de gevel prijkt de naam “ [naam] ”, en “laagste prijs garantie op alle fietsen”. [naam] -winkels zijn in diverse (grote) steden gevestigd. Deze winkels zijn van 8:00 uur tot 20:00 uur open en werken volgens hetzelfde bedrijfsconcept (verkoop, reparatie en verhuur). Dat is ook hier het geval. Verzoekster heeft aangegeven dat in de winkel gekwalificeerd personeel werkt die fietsen kunnen verkopen en repareren. Deze medewerkers zijn schaars en duur en werken over het algemeen niet in een winkel die gericht is op toeristen. Op de zitting heeft verzoekster de keuze voor een fietswinkel op deze locatie toegelicht. Verzoekster heeft aangegeven dat de winkel gericht is op forensen die met de fiets naar het [stadsdeel] gaan om verder te reizen. Zij kunnen hun fiets vóór hun werk ter reparatie brengen en na het werk weer ophalen. Daar komt bij dat binnen afzienbare termijn, schuin tegenover de winkel, een nieuwe fietsenparkeergarage zal worden gerealiseerd. Dit maakt dat de winkel op deze locatie in de toekomst goed kan gaan lopen. De voorzieningenrechter kan deze toelichting volgen. Dit brengt mee dat het standpunt van verweerder dat de gerichtheid van de winkel op toeristen ook blijkt uit de situering van de winkel in het [stadsdeel] (nabij het [stadsdeel] ) nadere toelichting behoeft.
13. Gelet op het voorgaande is op voorhand niet zeker of het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. In elk geval is op de zitting gebleken dat verzoekster bereid is haar bedrijfsvoering zodanig aan te passen dat ze met haar bedrijfsconcept wegblijft van toeristische dienstverlening. Verzoekster heeft in dit verband toegezegd de gevelreclame aan te passen, het gebruik van Engelse terminologie en/of symbolen op de prijslijst te staken en de samenwerking met biketours te beëindigen. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter in het kader van de belangenafweging aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
14. Het belang van verweerder om effectief en voortvarend op te treden tegen de “toeristificatie” van Amsterdam weegt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval dus minder zwaar dan het belang van verzoekster om de verhuur van fietsen voort te kunnen zetten totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter weegt in dit verband mee dat verzoekster gemotiveerd heeft betoogd dat de activiteit “verhuur” weliswaar maar 15% van de omzet genereerd, maar dat dit percentage het verschil maakt tussen “rode” en “zwarte” cijfers.
15. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van verweerder van 18 april 2019 met kenmerk [kenmerk] is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
16. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
17. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op
bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan verzoekster te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.De winkelruimte heeft op de plankaart de bestemming “Gemengd-1” zonder specifieke functie-aanduiding. Op grond van het bestemmingsplan mag de winkelruimte worden gebruikt als detailhandel en als voorziening ten behoeve van consumentenverzorgende dienstverlening. Zie artikel 7.1 onder f van het bestemmingsplan. Artikel 2.1. van het paraplubestemmingsplan wijzigt artikel 7.1 van het bestemminsplan in de zin dat het op de locatie van de winkelruimte verboden is gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van toeristische dienstverlening.
3.Uitspraak van 19 december 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2018:4173.