ECLI:NL:RBAMS:2019:4444

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2019
Publicatiedatum
25 juni 2019
Zaaknummer
C/13/664990 FT RK 19.684
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangakkoord na eerdere schuldsanering met toekenning van een schone lei

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord door [eiseres], die eerder een schuldsaneringstraject heeft doorlopen. [eiseres] heeft een verzoek ingediend om De Alliantie te bevelen in te stemmen met een schuldregeling, waarbij zij haar schuldeisers een aanbod heeft gedaan om 5,2% van hun uitstaande vorderingen te betalen in ruil voor finale kwijting van haar resterende schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat alle schuldeisers, behalve De Alliantie, akkoord zijn gegaan met deze regeling. Tijdens de zitting op 19 juni 2019 heeft [eiseres] haar verzoek toegelicht, waarbij zij benadrukte dat De Alliantie met haar weigering de andere schuldeisers benadeelt.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord slechts kan worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorgestelde regeling niet het maximaal haalbare voor [eiseres] is, aangezien zij in staat is om te werken en de aangeboden regeling is gebaseerd op een minimale bijstandsuitkering. Bovendien heeft De Alliantie een aanzienlijk belang in de schuldenlast van [eiseres], aangezien hun vordering meer dan 40% van de totale schuldenlast uitmaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord afgewezen, waarbij zij ook heeft opgemerkt dat de huurtoeslag die [eiseres] ontvangt niet specifiek aan de huurbetalingen hoeft te worden besteed. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden niet rechtvaardigen dat De Alliantie van haar vordering afziet, en dat het verzoek van [eiseres] niet kan worden toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaak- / rekestnummer: C/13/664990 FT RK 19.684
vonnis 26 juni 2019
in de zaak van
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] , Suriname,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
- hierna te noemen: [eiseres] ,
tegen
DE ALLIANTIE,
vertegenwoordigd door De Klerk Vis Niekus gerechtsdeurwaarders,
postadres: 1090 GG Amsterdam, postbus 94282.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft, tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering, een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord (artikel 287a van de Faillissementswet (Fw)) bij de rechtbank ingediend. Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter zitting van 19 juni 2019. [eiseres] is verschenen, vergezeld door mevrouw [schuldhulpverlener] , schuldhulpverlener werkzaam bij Doras, en door haar beschermingsbewindvoerder, de heer [bewindvoerder] . Namens De Alliantie is de heer [naam vertegenwoordiger Alliantie] verschenen, werkzaam bij De Klerk Vis Niekus gerechtsdeurwaarders.
1.2.
De rechtbank heeft bepaald dat zij vandaag vonnis zal wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft haar schuldeisers een schuldregeling aangeboden. De regeling houdt in dat haar 17 schuldeisers, die tezamen een bedrag van € 28.987,79 vertegenwoordigen, tegen betaling van 5,2 % van hun uitstaande vorderingen, aan [eiseres] finale kwijting verlenen voor haar resterende schuld.
2.2.
Alle schuldeisers behalve De Alliantie hebben de onder 2.1. bedoelde schuldregeling aanvaard.

3.Het verzoek

3.1.
[eiseres] heeft de rechtbank verzocht De Alliantie te bevelen in te stemmen met de onder 2.1. bedoelde schuldregeling.
3.2.
[eiseres] heeft haar verzoek ter zitting nader toegelicht. Uit de toelichting en de stukken blijkt dat [eiseres] van mening is dat De Alliantie met haar weigering de andere schuldeisers, die alle met de aangeboden minnelijke regeling instemmen, benadeelt.
3.3.
[eiseres] is nu aangewezen op een bijstandsuitkering. In het kader daarvan is zij ingedeeld in trede 2, hetgeen betekent dat [eiseres] eerst begeleid wordt richting georganiseerde activiteiten voordat zij aan (betaald) werk kan toekomen. Thans wordt aan haar dan ook nog geen sollicitatieverplichting opgelegd. De gemeente houdt daarbij bovendien rekening met haar minderjarige kinderen. Pas als beide kinderen gesetteld zijn op de middelbare school zal vanuit de gemeente naar actieve re-integratie worden gekeken. Ook als [eiseres] echter op termijn fulltime aan de slag gaat zal zij – aldus [schuldhulpverlener] – nooit méér verdienen dan zij thans uit haar bijstandsuitkering ontvangt. Het is dan ook niet reëel te veronderstellen dat [eiseres] binnen afzienbare tijd een betekenisvolle verbetering in haar financiële situatie zal kunnen realiseren.
3.4.
Over het ontstaan van de schuldensituatie heeft [eiseres] het volgende verklaard. In 2013 is aan [eiseres] de schone lei toegekend na een driejarig wettelijk schuldsaneringstraject. Toen was al sprake van (nieuwe) schulden, waarover de rechtbank heeft geoordeeld dat deze niet aan toekenning van de schone lei in de weg behoefden te staan. Helaas is [eiseres] er daarna niet in geslaagd die schulden in te lopen. Gaandeweg is de schuldenlast zelfs gegroeid. Sinds 2015 staat [eiseres] onder beschermingsbewind. De groei van de schuldenlast is echter pas recent tot staan gebracht. Beschermingsbewindvoerder [bewindvoerder] heeft verklaard er vertrouwen in te hebben dat de huidige stabiliteit blijvend is.

4.Het verweer

4.1.
Namens De Alliantie heeft [naam vertegenwoordiger Alliantie] voorafgaand aan de zitting een schriftelijk verweer ingediend en dit ter zitting nader toegelicht. Kort gezegd heeft De Alliantie te kennen gegeven dat het gedane aanbod niet als het voor [eiseres] maximaal haalbare te beschouwen is. [eiseres] is immers in staat te werken, terwijl het aanbod op een minimale bijstandsuitkering is gebaseerd. De Alliantie heeft er voorts geen vertrouwen in dat de voorgestelde schuldenregeling tot een schuldenvrije toekomst voor [eiseres] zal leiden. Dit is immers niet de eerste keer dat [eiseres] in betalingsproblemen komt, temeer nu zij in 2013 de schone lei heeft gekregen en nu opnieuw met een grote schuldenlast kampt. De Alliantie is van mening dat onder deze omstandigheden niet van haar gevergd kan worden dat zij van het haar toekomende bedrag afziet.
4.2.
[naam vertegenwoordiger Alliantie] heeft de rechtbank verzocht zich erover uit te laten dat [eiseres] een grote huurachterstand heeft laten ontstaan terwijl zij maandelijks wel huurtoeslag ontvangt. [naam vertegenwoordiger Alliantie] heeft verklaard van mening te zijn dat een onder die omstandigheden ontstane huurschuld in beginsel als niet te goeder trouw moet worden beschouwd, nu de speciaal voor de huur bedoelde toeslag daar (kennelijk) niet voor is gebruikt.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De rechtbank wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af. Zij licht dat als volgt toe.
5.2.
Uit artikel 287a Fw volgt dat een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord slechts kan worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen haar belang en de belangen van de schuldenaar of de schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Van belang is, of het door [eiseres] gedane aanbod het voor haar maximaal haalbare is. Om dat te beoordelen dient de vergelijking te worden gemaakt met de – subsidiair verzochte – wettelijke schuldsanering en de daarmee gemoeide extra kosten.
5.3.
In het geval van [eiseres] kan de vergelijking met de wettelijke schuldsanering niet worden gemaakt, nu deze route op grond van artikel 288 lid 2 sub d Fw voor haar is afgesloten tot 2023. De uit de wettelijke schuldsanering voortvloeiende termijn van drie jaar voor een schuldenregeling, is in dit geval dan ook niet van toepassing en van De Alliantie kan om die reden niet worden gevergd dat zij genoegen neemt met een deelbetaling die slechts 5,2 % van het haar toekomende bedrag behelst. De vraag of [eiseres] tot loonvormende arbeid in staat moet worden geacht en zodoende mogelijk méér zou kunnen verdienen dan de bijstandsuitkering waarop haar aanbod is gebaseerd, kan daarom onbeantwoord blijven. Ten overvloede overweegt de rechtbank in dat kader wel, dat in de wettelijke schuldsanering de zorg voor twee schoolgaande kinderen nimmer een beletsel voor het verrichten van fulltime betaald werk kan vormen.
5.4.
Daar komt bij dat De Alliantie met haar vordering ruim 40 % van de totale schuldenlast van [eiseres] uitmaakt. Aan haar belang moet bij de afweging van de belangen van [eiseres] , De Alliantie en de overige schuldeisers dan ook een groot, zo niet doorslaggevend gewicht worden toegekend.
5.5.
Een en ander leidt ertoe dat het verzoek zal worden afgewezen.
5.6.
Met betrekking tot de omstandigheid dat [eiseres] de aan haar verstrekte huurtoeslag (kennelijk) niet (geheel) aan de betaling van huurpenningen heeft besteed, overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan sommige andere toeslagen – zoals kinderopvangtoeslag – is aan de toekenning van huurtoeslag geen speciale verantwoordingsplicht verbonden die de ontvanger ertoe verplicht aan te tonen waaraan de toeslagen zijn besteed. Deze toeslagen heeft de wetgever dan ook bedoeld als aanvulling van het inkomen van de ontvanger, waarbij voor de vaststelling van de hoogte aansluiting wordt gezocht bij het inkomen en de huur. Na uitbetaling vloeien de toeslagen in het overige vermogen van de ontvanger en deze kunnen vrij worden besteed.
Met [naam vertegenwoordiger Alliantie] is de rechtbank van oordeel dat huurlasten steeds tijdig en volledig dienen te worden voldaan, nu daar immers woongenot tegenover staat. Welke gelden de huurder daarvoor aanwendt is echter niet van belang. Dat een huurachterstand ontstaat terwijl huurtoeslag wordt ontvangen kan allerlei oorzaken hebben en dat feit op zich kan dan ook niet (zonder meer) leiden tot het oordeel dat sprake is van een gebrek aan goede trouw.
5.7.
Op het door [eiseres] gehandhaafde verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.

6.6. De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Bilderbeek en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het Gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. Voor het indienen van een verzoekschrift in hoger beroep is vastrecht verschuldigd.