7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een periode van een week, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diverse babbeltrucs waarbij van de, veelal bejaarde, slachtoffers op slinkse wijze de bankpas en pincode werd bemachtigd om daarmee vervolgens zo veel mogelijk geld van de bankrekening van het slachtoffer op te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben bewust kwetsbare en afhankelijke ouderen als slachtoffer gekozen, kennelijk omdat zij vaak eerder geneigd zijn in de babbeltrucs mee te gaan. Door zo te handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens ernstig geschaad. Ouderen zijn vaak sterk afhankelijk van de zorg en aandacht van anderen en dit soort feiten kan hun veiligheidsgevoel en zelfvertrouwen aantasten. Er is sprake geweest van een hele reeks van slachtoffers waarbij verdachte en andere personen uit de groep in wisselende samenstelling betrokken zijn geweest. Deze schaamteloze zelfverrijking ten koste van kwetsbare ouderen zorgt voor veel verontwaardiging en afkeer in de samenleving.
De rechtbank constateert dat verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
In een inmiddels gedateerd reclasseringsrapport van 20 november 2017 is te lezen dat de reclassering onvoldoende aanknopingspunten ziet voor een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. De reclassering adviseert een straf met een voorwaardelijk deel als ‘stok achter de deur’.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigt een forse gevangenisstraf. De intensiteit waarmee verdachte zich met dit soort criminaliteit heeft beziggehouden maken dat niet met een andersoortige straf kan worden volstaan. Verdachte heeft veel slachtoffers gemaakt maar heeft geen verantwoordelijk voor zijn daden genomen. Het moet voor verdachte en voor de samenleving duidelijk zijn dat het plegen van dit soort feiten zwaar wordt bestraft. De rechtbank zal daarom de eis van de officier van justitie volgen. Zij acht een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden.
De rechtbank bepaalt dat de in beslag genomen [benadeelde partij 2] -bankpas op naam van [aangever 2] aan de [benadeelde partij 2] wordt teruggegeven.
De onder verdachte in beslag genomen IPhone wordt aan verdachte teruggegeven.
Benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[aangever 1]vordert
€ 157,50aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in de feiten 2 en 3 bewezenverklaarde (zaak A9) rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen en daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1]vordert in totaal € 14.709,39, te weten
€ 8.852,39 (zaak A3), € 1.000,- (zaak A4), € 420,- (zaak A17), € 2.037,- (zaak A18) en
€ 2.400,- aan onderzoekskosten. In een emailbericht van de [benadeelde partij 1] zijn de onderzoekskosten toegelicht. Aan elk dossier is 3 uur onderzoek verricht. Daarnaast is 4 uur besteed aan analyse van de schadedossiers en is eveneens 4 uur besteed aan het samenstellen van de aangifte. Daarbij is een uurtarief van € 120,- gesteld.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de machtiging niet in orde is. De vordering is alleen ondertekend door [persoon 1] maar uit de volmacht blijkt dat hij alleen bevoegd is als hij gezamenlijk met een andere houder van een volmacht handelt.
De rechtbank constateert dat het voegingsformulier is ondertekend door [persoon 1] . Blijkens de bijgevoegde volmacht heeft [persoon 1] een algemene volmacht om namens [benadeelde partij 1] op te treden, echter onder de voorwaarde dat hij zijn bevoegdheden dient uit te oefenen gezamenlijk met een andere houder van een volmacht “1”, “2”, “3”, “4” of “5”. Op de terechtzitting was mevrouw [persoon 2] namens de [benadeelde partij 1] aanwezig. Bij de vordering is tevens een volmacht “3” gevoegd, waarin haar dezelfde bevoegdheden worden gegeven als [persoon 1] . Zij is in de gelegenheid gesteld om de vordering toe te lichten en heeft te kennen gegeven de vordering te handhaven. De bevoegdheid tot het indienen van een vordering benadeelde partij is dus feitelijk door twee volmachthouders, [persoon 1] en [persoon 2] , uitgeoefend. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot zaak A4 rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank waardeert deze schade op
€ 1.000,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank waardeert deze kosten op
€ 600,-, als onderzoekskosten die voor één dossier zijn gemaakt.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op zaken A3, A17 en A18 zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2]vordert in totaal
€ 5.650,-,te weten € 1.100,- (zaak A5), € 1.100,- (zaak A13), € 1.250,- (zaak 23), € 1.100,- (zaak A24) en € 1.100,- (zaak A25).
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde met betrekking tot zaak A5 rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze schade conform de vordering op
€ 1.100,-. De rechtbank bepaalt dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarbij zal de rechtbank om praktische redenen als ingangsdatum van de wettelijke rente 31 augustus 2017 bepalen. Daarbij wordt de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal hoofdelijk worden toegewezen.
De bewezenverklaring ziet niet op de zaken A13, A23, A24 en A25, zodat de benadeelde partij met betrekking tot die schade niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.