ECLI:NL:RBAMS:2019:4516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2019
Publicatiedatum
27 juni 2019
Zaaknummer
7419769
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van extra kosten voor studiereis door leerling die niet heeft deelgenomen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderwijsinstelling (eiseres) en een leerling (verweerder) over de verplichting tot betaling van kosten voor een studiereis naar Berlijn. De leerling had zich ziek gemeld en had de reis niet gemaakt, maar de onderwijsinstelling vorderde betaling van de kosten die aan de reis waren verbonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onderwijsovereenkomst was gesloten tussen de partijen en dat de leerling op de hoogte was van de kosten die aan de opleiding verbonden waren. De eiseres stelde dat de studiereis een verplicht onderdeel van de opleiding was en dat de leerling, ondanks haar afwezigheid, verplicht was om de kosten te betalen. De leerling voerde echter aan dat de reis niet verplicht was en dat zij een alternatieve opdracht had uitgevoerd in plaats van de reis.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de studiereis een verplicht onderdeel van de opleiding was. Er was geen bewijs geleverd dat de leerling verplicht was om deel te nemen aan de reis, en de algemene bepalingen van de onderwijsovereenkomst gaven geen duidelijkheid over het verplichte karakter van de studiereis. De rechtbank wees de vordering van de eiseres af en stelde dat de leerling niet verplicht was om de kosten te betalen. De eiseres werd als in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7419769 CV EXPL 18-28306
vonnis van: 9 juli 2019
fno.: 394

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
[eiseres] h.o.d.n. [eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats]
eiseres
nader te noemen: [eiseres]
gemachtigde: Van Arkel (Leiden)
t e g e n

[verweerder]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [verweerder]
procederend in persoon

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

  • dagvaarding van 5 december 2018 met productie;
  • mondeling antwoord en schriftelijk aanvullende antwoorden met producties;
  • instructievonnis;
  • repliek met producties;
  • mondelinge dupliek;
  • dagbepaling vonnis.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
Tussen [verweerder] en [eiseres] is op 20 april 2014 een onderwijsovereenkomst gesloten voor de opleiding juridisch medewerker zakelijke dienstverlening.
1.2.
Op deze opleiding zijn algemene bepalingen van de onderwijsovereenkomst ROC van Amsterdam van toepassing. In deze bepalingen is opgenomen onder
C.
Kosten:
2. De student verklaart te hebben kennis genomen van de lijst met onderwijsbenodigdheden (verplicht voor het volgen van onderwijs) en (eventuele) vrijwillige bijdragen.3. Informatie over de aan de opleiding verbonden kosten staan in ‘Inschrijfvoorwaarden en betalingsverplichting’ op de website.
1.3.
In 2016 heeft in het kader van deze opleiding een reis (werkweek) naar Berlijn plaatsgevonden. [eiseres] heeft op 19 februari 2016 een factuur aan [verweerder] gezonden voor een bedrag van in totaal € 330,00 aan excursie, bijdrage SPL en lesmethode (€ 130,00) alsmede werkweek Berlijn (€ 200,00). [verweerder] heeft deze factuur onbetaald gelaten.
1.4.
[verweerder] heeft niet deelgenomen aan deze reis in verband met ziekte. Zij heeft een vervangende opdracht gemaakt.
1.5.
Bij het voor de opleiding te bestellen boekenpakket bij [eiseres] waren de kosten voor de reis naar Berlijn eveneens opgenomen. [verweerder] heeft haar boeken niet via de school maar tweedehands gekocht.
1.6.
Bij brief van 1 juni 2016 heeft [eiseres] [verweerder] gesommeerd tot betaling van de openstaande factuur binnen 15 dagen na ontvangst van die brief. hierbij is bij het niet voldoen van de factuur een bedrag van € 59,90 aan incassokosten aangekondigd.
1.7.
De incassogemachtigde van [eiseres] heeft per e-mails van 26 juni en 14 juli en 1 augustus 2018 en brieven van 18 juli en 6 augustus 2018 [verweerder] gesommeerd tot betaling van de openstaande factuur, rente en incassokosten.

Vordering

2. [eiseres] vordert dat [verweerder] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 330,00 aan hoofdsom;
b. € 59,90 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. € 18,17 aan rente, berekend tot 20 november 2018;
d. rente over € 330,00 vanaf 21 november 2018;
e. de proceskosten.
[eiseres] stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [verweerder] naast het wettelijk vastgestelde les- en/of cursusgeld ook specifieke opleidingskosten verschuldigd is zoals blijkt uit de onder 1.2 genoemde bepalingen. Deze bestonden uit de gefactureerde onderdelen excursie, bijdrage SPL en lesmethode en de werkweek Berlijn. Deze studiereis was verplicht gesteld en stond daarom ook op de boekenlijst. Opgeven voor de studiereis was niet nodig. Ook studenten die mét toestemming niet meegingen, dienden wel te betalen, omdat de opleiding de kosten (vervoer, overnachting en excursies) wel maakt voor de organisatie van de reis en er geen keuze was in het al dan niet meegaan. Aan de start van de opleiding is meegedeeld dat het hier om een verplichte activiteit ging. Dat [verweerder] zich alle dagen van de studiereis heeft ziekgemeld ontslaat haar niet van de verplichting om de kosten van de studiereis te betalen nu deze verplicht was.

Verweer

3. [verweerder] heeft aangevoerd, samengevat en zakelijk weergegeven, dat zij ziek was en de reis naar Berlijn niet heeft gemaakt. In het begin van de opleiding kon [verweerder] via een link haar boekenpakket bestellen inclusief de reis naar Berlijn. Zij heeft haar boeken echter tweedehands gekocht. In de studieovereenkomst, die door de moeder van (de toen nog minderjarige) [verweerder] is ondertekend, wordt niet vermeld dat de reis naar Berlijn verplicht is. Ook toen de werkweek op school ter sprake kwam heeft de mentor van [verweerder] niet gezegd dat de reis verplicht was. Wel werd gezegd dat er een opdracht tegenover stond als je niet met de reis mee was geweest, aldus [verweerder] . Die heeft zij ook gemaakt. Ten slotte stelt [verweerder] dat haar moeder de reis ook niet kon betalen.

Beoordeling

4. [eiseres] heeft gesteld dat de werkweek een verplicht onderdeel van de opleiding, wat zou moeten blijken uit de boekenlijst, welke lijst [eiseres] overigens niet in het geding heeft gebracht. Die stelling is tegenover de betwisting van [verweerder] dat zij een alternatieve opdracht kon doen (hetgeen zij ook heeft gedaan) onvoldoende onderbouwd. Bovendien zegt die boekenlijst ook niet zoveel nu het kennelijk ook mogelijk was om boeken op een andere manier (bijvoorbeeld tweedehands) te bestellen.
5. Verder is van belang dat in de artikelen 5.C sub 3 en 4 van de algemene bepalingen niets over het verplichte karakter van een studiereis is te vinden.
6. Ten slotte heeft de kantonrechter acht geslagen op het volgende. De vordering betreft een niet op de wet gebaseerde (extra) geldelijke bijdrage. Daarmee dient in het algemeen kritisch te worden omgegaan, zoals blijkt uit de brief van 13 januari 1994 (BVE/AGA/BO-93098968) van de toenmalige minister van onderwijs en wetenschappen waarin wordt gewezen op de voorwaarden die in acht moeten worden genomen als van leerlingen niet wettelijke-bijdragen worden verzocht.
7. Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer slaagt en de vordering als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
8. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten die aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.