ECLI:NL:RBAMS:2019:4521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
13/751349-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing en weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 23 april 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 13 juni 2014 door de District Court in Kalisz, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1980 in Polen en momenteel gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 18 juni 2019 was de officier van justitie aanwezig, evenals de raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. M.J. van der Vlis, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met dertig dagen om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en het EAB vermeldt verschillende vonnissen van de Circuit Court in Kalisz, waaronder een vonnis van 9 februari 2010 en een vonnis van 22 oktober 2010, die beide betrekking hebben op vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was op de terechtzittingen die hebben geleid tot deze vonnissen, wat aanleiding gaf tot discussie over de toepasselijkheid van artikel 12 van de Overleveringswet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan voor het eerste vonnis, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan, terwijl de overlevering voor het tweede vonnis is geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. C.A. van Dijk en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751349-19
RK nummer: 19/2719
Datum uitspraak: 2 juli 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 april 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 juni 2014 door
the District Court in Kalisz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 juni 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J. van der Vlis, advocaat te Den Haag, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
a sentence of 9 February 2010 by the Circuit Court in Kalisz (hierna: vonnis I) along with a decision of 15 September 2011 by the Circuit Court in Kalisz ordering sentence enforcement and a decision of 4 January 2012 by the Circuit Court in Kalisz ordering warrant-based search(VII K 1044/10, VIII Ko 1053/11, VII K 1044/10);
a sentence of 22 October 2010 by the Circuit Court in Kalisz (hierna: vonnis II) along with a decision of 10 September 2012 by the Circuit Court in Kalisz ordering warrant-based search(II K 469/10, II K 469/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar (vonnis I) en
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden (vonnis II),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Eerstgenoemde straf moet de opgeëiste persoon volgens het EAB nog geheel ondergaan. Bij de tenuitvoerlegging van de laatstgenoemde straf geldt dat sprake is van aftrek van de detentie tussen 11 maart en 13 maart 2010. De raadsvrouw heeft een kanttekening gemaakt bij de informatie die is verstrekt over de reststraf bij vonnis II. De rechtbank zal de overlevering weigeren voor de tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis opgelegde straf. Mede daarom laat de rechtbank hetgeen de raadsvrouw heeft opgemerkt verder onbesproken.
De in vonnis I genoemde vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon voorwaardelijk opgelegd. In het EAB is melding gemaakt van de beslissing tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke vrijheidsstraf.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

De raadsvrouw vindt dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van beide vrijheidsstraffen moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de OLW.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is ten aanzien van vonnis II, maar niet geldt voor vonnis I.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van vonnis I
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en bij brief van 10 juni 2019 verstrekte informatie blijkt – kort samengevat – het volgende.
De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest op de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis. De dagvaarding/oproeping voor de terechtzitting is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Gedurende de procedure heeft de opgeëiste persoon geen advocaat gehad. Na het wijzen van vonnis heeft hij een kopie van dat vonnis met uitleg over het indienen van beroep in persoon ontvangen.
Gelet op de hiervoor weergegeven informatie was de opgeëiste persoon niet aanwezig op de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis. Er is dus sprake van een vonnis als bedoeld in artikel 12 van de OLW. In het onderhavige geval levert dit artikel echter geen grond tot weigering op. Uit de verstrekte informatie blijkt namelijk ook dat de opgeëiste persoon het vonnis, met instructie over het instellen van beroep, in persoon heeft ontvangen. Hij heeft vervolgens geen beroep ingesteld. Dit betekent dat de in artikel 12 van de OLW onder c 2 vermelde situatie van toepassing is, die maakt dat de weigeringsgrond niet opgaat.
Anders dan gesteld door de raadsvrouw is het bepaalde in artikel 12 van de OLW in dit geval niet van toepassing op de procedure die heeft geleid tot de beslissing tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis opgelegde voorwaardelijke vrijheidsstraf (beslissing van 15 september 2011), omdat de aard noch de maat van de oorspronkelijk opgelegde straf gewijzigd. Een en ander volgt uit het arrest van 22 december 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026). Zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 11 januari 2018 naar aanleiding van voornoemd arrest (ECLI:NL:RBAMS:2018:194).
Ten aanzien van vonnis II
Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB en bij brief van 10 juni 2019 verstrekte informatie blijkt het volgende.
De opgeëiste persoon is niet aanwezig geweest op de terechtzitting die heeft geleid tot het vonnis. De dagvaarding/oproeping voor de terechtzitting is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Hij heeft deze dagvaarding/oproeping niet in persoon in ontvangst genomen. Gedurende de procedure heeft de opgeëiste persoon niet gekozen voor bijstand door een advocaat. Het vonnis is niet in persoon aan hem uitgereikt.
De rechtbank is het met de raadsvrouw en officier van justitie eens dat op basis van de verstrekte informatie moet worden geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is op vonnis II.

5.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank zal de feiten die ten grondslag liggen aan vonnis II niet toetsen aan deze eisen. De overlevering zal ten aanzien van deze feiten immers worden geweigerd, zoals in de voorgaande rubriek overwogen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis I is voldaan aan de eisen van dubbele strafbaarheid. Dit feit levert namelijk naar Nederlands recht op:
-
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994.

6.Slotsom

Ten aanzien van vonnis I
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
Ten aanzien van vonnis II
Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing is ten aanzien van vonnis II, moet de overlevering voor dit vonnis worden geweigerd .

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

Ten aanzien van vonnis I
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf opgelegd bij
sentence of 9 February 2010 by the Circuit Court in Kalisz,aan
the District Court in Kalisz(Polen) .
Ten aanzien van vonnis II
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf opgelegd bij
sentence of 22 October 2010 by the Circuit Court in Kalisz.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juli 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.