ECLI:NL:RBAMS:2019:4525

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2019
Publicatiedatum
28 juni 2019
Zaaknummer
13/752161-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2019 uitspraak gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Zamościu in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van verschillende strafbare feiten, waaronder fraude en diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 21 mei en 18 juni 2019.

Tijdens de zittingen is de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek en later mr. R. Vorrink, aanwezig geweest. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om aanvullende vragen te kunnen stellen over de dubbele strafbaarheid van de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat voor sommige feiten de dubbele strafbaarheid niet kan worden getoetst, terwijl andere feiten wel als dubbel strafbaar zijn gekwalificeerd.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen in overweging genomen, waarbij medische problemen zijn genoemd die mogelijk levensbedreigend zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan voor de feiten waarvoor de dubbele strafbaarheid is vastgesteld, maar heeft de overlevering geweigerd voor het feit dat niet aan de vereisten voldeed. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. C.A. van Dijk en R. Godthelp, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752161-18
RK nummer: 19/2044
Datum uitspraak: 18 juni 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 september 2018 door
Sąd Okręgowy w Zamościu (District Court in Zamość),
tePolen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 mei 2019
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aanvullende vragen te stellen met het oog op de toetsing van de dubbele strafbaarheid met betrekking tot feit IV, vermeld in het EAB.
Zitting 18 juni 2019
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 18 juni 2019 in de stand waarin het onderzoek zich bevond op
21 mei 2019. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman,
mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Uit de informatie in het EAB (en de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit) blijkt dat aan het EAB ten grondslag ligt de:
1.
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of 19 December 2013, which became legally valid on 14 January 2014 (II K 363/13), hierna ook: vonnis 1;
2.
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of 29 October 2014, which became legally valid on 7 November 2014 (II K 186/14), hierna ook: vonnis 2.
Verder blijkt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van:
  • een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden (II K 363/13) en
  • een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en acht maanden (II K 186/14),
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon voorwaardelijk opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen. In het EAB is melding gemaakt van de beslissing tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straffen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van feit I, dat aan ‘vonnis 1’ ten grondslag ligt en waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit dit strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschap
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten II, III en IV, die ten grondslag liggen aan ‘vonnis 2’, niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt het volgende vast.
Feit II levert naar Nederlands recht op:
-
belediging;
-
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het feitencomplex, vermeld onder Feit III, is gedeeltelijk strafbaar naar Nederlands recht, namelijk voor zover te kwalificeren als:
-
belediging.
Het bij het feitencomplex, vermeld bij feit III, genoemde duwen van [slachtoffer] is, zo stelt de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman vast, niet strafbaar naar Nederlands recht. Uit de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte nadere informatie blijkt dat niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft ondervonden door het duwen. Van mishandeling naar Nederlands recht is dan ook geen sprake. Kwalificatie onder een ander strafbaar feit naar Nederlands recht is evenmin mogelijk.
Feit IV is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
-
diefstal.
Deze strafbaarheid volgt uit de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte nadere informatie. Daaruit blijkt dat [slachtoffer] en de opgeëiste persoon ten tijde van de gepleegde diefstal weliswaar getrouwd waren, maar dat geen sprake (meer) was van een gemeenschap van goederen binnen het huwelijk.
Resumerend:
De overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van het bij het feitencomplex, vermeld onder feit III, genoemde duwen van [slachtoffer] vanwege het ontbreken van dubbele strafbaarheid. De overige feiten zijn dubbel strafbaar.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman
De opgeëiste persoon heeft een alvleesklierontsteking en levercirrose. De levercirrose is zo ernstig dat die inmiddels levensbedreigend is. Het is de vraag of de opgeëiste persoon in Poolse gevangenissen voor zijn medische problemen adequaat zal worden behandeld. In dit verband is van belang hetgeen in het meest recente rapport uit 2018 van de European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment over de detentieomstandigheden in Poolse gevangenissen wordt vermeld. Pagina 37 van het rapport vermeldt dat niet direct na plaatsing in een gevangenis zorg wordt besteed aan de medische problematiek van gedetineerden. Dit zou voor de opgeëiste persoon kunnen betekenen dat hij bijvoorbeeld pas een week na aankomst door een arts zou worden gezien; hetgeen een levensbedreigende situatie kan opleveren. Gelet op het voorgaande zou overlevering van de opgeëiste persoon naar Polen moeten worden geweigerd op grond van het bepaalde in
artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Voor het geval de rechtbank op dit moment niet tot weigering wil overgaan, geldt dat in ieder geval moet worden gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in welke gevangenis de opgeëiste person zal worden geplaatst na zijn overlevering en of in die gevangenis de benodigde medische voorzieningen beschikbaar zijn voor de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De raadsman heeft niet met stukken onderbouwd dat de medische problemen van de opgeëiste persoon levensbedreigend zijn. De huidige medische problemen kunnen niet in de weg staan aan het toestaan van de overlevering door de rechtbank. Deze zullen, wanneer de rechtbank de overlevering zal toestaan, op grond van artikel 35 van de OLW worden meegewogen bij de beslissing door de officier van justitie over de feitelijke overlevering.
Oordeel van de rechtbank
Het bepaalde in artikel 4 van het Handvest staat niet in de weg aan het toestaan van de verzochte overlevering van de opgeëiste persoon naar Polen. De medische problematiek kan een rol spelen bij de beslissing over de feitelijke overlevering door de officier van justitie. De officier van justitie heeft ook toegezegd dat rekening wordt gehouden met de medische situatie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank verwerpt het verweer strekkende tot weigering van de verzochte overlevering en ziet evenmin aanleiding voor aanhouding van de zaak om de door de raadsman gewenste vragen te stellen aan de uitvaardigende autoriteit.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of
19 December 2013 (II K 363/13)is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van
artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis opgelegde vrijheidsstraf te worden toegestaan.
Ten aanzien van de
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of29 October 2014 (II K 186/14)kan de overlevering worden toegestaan ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor de feiten II, III – voor zover te kwalificeren naar Nederlands recht – en IV. De overlevering kan niet worden toegestaan voor de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de bij dat vonnis opgelegde vrijheidsstraf voor het bij feit III vermelde duwen van [slachtoffer] . De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor dit duwen van [slachtoffer] . Dit staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 285, en 310 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
Sąd Okręgowy w Zamościu (District Court in Zamość),
inPolen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, opgelegd bij
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of 19 December 2013 (II K 363/13).
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,aan
Sąd Okręgowy w Zamościu (District Court in Zamość),
inPolen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de bij
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of 29 October 2014 (II K 186/14)opgelegde vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens feiten II, III – voor zover te kwalificeren naar Nederlands recht – en IV.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon] ,voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de bij
sentence of Sąd Rejonowy (Regional Court) in Hrubieszów of29 October 2014 (II K 186/14)opgelegde vrijheidsstraf wegens het onder feit III vermelde duwen van [slachtoffer] .
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.