ECLI:NL:RBAMS:2019:4646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
13/665401-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen een 21-jarige man wegens meerdere diefstallen met geweld en poging tot afpersing

Op 2 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een straatroof op 23 september 2018 te Zwaag, waarbij hij samen met een mededader geweld gebruikte tegen de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte en zijn mededader hebben de slachtoffers bedreigd en geprobeerd hun horloges en andere bezittingen af te nemen. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers geloofwaardig en ondersteunde deze met bewijs, waaronder DNA-materiaal van de verdachte dat op de plaats delict was aangetroffen.

Daarnaast werd de verdachte ook verantwoordelijk gehouden voor een diefstal met geweld op [slachtoffer 3] op 30 mei 2018 in Amsterdam, waarbij hij het horloge van het slachtoffer afnam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook betrokken was bij een poging tot woninginbraak bij [slachtoffer 3] op 24 november 2018, evenals de diefstal van een Rolex horloge van [slachtoffer 4] op 1 januari 2019. De rechtbank vond dat de verdachte, door zijn daden, niet alleen de slachtoffers schade had berokkend, maar ook een gevoel van onveiligheid in de samenleving had veroorzaakt.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact van de daden op de slachtoffers. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding aan [slachtoffer 3] toekende, maar de vordering van [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665401-18 (Promis)
Datum uitspraak: 2 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 18 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P. Figge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. diefstal met geweld jegens [slachtoffer 1] op 23 september 2018 te Zwaag;
2. poging tot afpersing van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een poging tot diefstal met geweld jegens voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 23 september 2018 te Zwaag;
3. diefstal met geweld jegens [slachtoffer 3] op 30 mei 2018 te Amsterdam;
4. een poging tot woninginbraak bij [slachtoffer 3] op 24 november 2018 te Amsterdam;
5. diefstal van een Rolex horloge toebehorende aan [slachtoffer 4] op 01 januari 2019 te Amsterdam.
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het onder 1 en 2 (cumulatief) ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden gelet op de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte. De diefstal met geweld jegens [slachtoffer 3] (feit 3) acht de officier van justitie eveneens bewezen. Zij heeft hierbij verwezen naar de aangifte, de camerabeelden en de herkenningen door verbalisanten van verdachte op die beelden. Daarnaast kan de poging tot een woninginbraak (feit 4) worden bewezen op basis van de aangifte, de camerabeelden, de herkenningen door verbalisanten van verdachte op die beelden en de verklaring van verdachte dat hij betrokken is geweest bij dit feit. Ten slotte kan ook de diefstal van het horloge van [slachtoffer 4] (feit 5) bewezen worden gelet op de aangifte en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] .
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte van de diefstal met geweld jegens [slachtoffer 3] (feit 3) dient te worden vrijgesproken. De herkenningen door de verbalisanten van verdachte op de camerabeelden kunnen niet dienen als bewijs. De
stillsin het dossier zijn van onvoldoende kwaliteit omdat niet het (gehele) gezicht van de dader is te zien. Bovendien kan het uitpeilen van de telefoon van verdachte in de omgeving waar het slachtoffer vlak voor de straatroof zijn boodschappen deed, niet dienen als steunbewijs. Ten aanzien van de poging tot een woninginbraak (feit 4) heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte niet als medepleger maar als medeplichtige bij de poging tot woninginbraak betrokken is geweest. Nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd dient vrijspraak te volgen. Ook moet verdachte worden vrijgesproken van de diefstal van het horloge van [slachtoffer 4] (feit 5) omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de diefstal van dit horloge. Ten slotte heeft de verdediging zich ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1
Bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Verklaringen aangevers
Op 23 september 2018 doen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte van een straatroof. Na een stapavond in Amsterdam rijden zij omstreeks 05.45 uur op een snorscooter over het fietspad van de Oostergouw in Zwaag. Aangevers zien dan dat twee jongens hen tegemoet lopen op het fietspad. Als [slachtoffer 1] – de bestuurder van de scooter – de jongens passeert mindert hij gas. Eén van de jongens (NN1) pakt dan de voorvork van de scooter vast. Als de scooter tot stilstand komt haalt NN1 de sleutels van de scooter uit het contactslot. [slachtoffer 2] hoort NN1 zeggen: ‘
Doe jullie je horloges af en jassen uit. Anders schiet ik jullie’. [slachtoffer 1] hoort de andere jongen (NN2) zeggen: ‘
Geef alles wat je hebt, want anders schiet ik je’. Ook hoort hij NN1 tegen NN2 zeggen: ‘
Pak alles wat hij heeft. Pak zijn horloge, zijn schoenen en jas’. [slachtoffer 1] ziet dat NN2 meteen het horloge van zijn pols probeert af te halen. Hierop raakt [slachtoffer 1] met NN1 in gevecht en geeft hij [slachtoffer 1] op enig moment een duw waarop laatstgenoemde op de grond valt. Ook voelt [slachtoffer 1] dat NN1 op hem inslaat en dat daarbij zijn rechteroor en voorhoofd worden geraakt. [slachtoffer 2] wordt nog door NN2 tegen zijn linkeroogkas gestompt. [slachtoffer 1] geeft op enig moment NN1 een harde klap in het gezicht waardoor bloed van NN1 op de rechterhand van [slachtoffer 1] terechtkomt. Kort hierop gaan NN1 en NN2 ervandoor met de sleutels van de scooter en stappen in een voorbijrijdende auto.
Sporenonderzoek
Uit sporenonderzoek blijkt dat het bloed dat is aangetroffen op de rechterhand van [slachtoffer 1] matcht met het DNA-profiel van verdachte.
Verklaring verdachte
Op de zitting verklaart verdachte dat hij op 23 september 2018 samen met twee vrienden van plan was om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beroven. Verdachte en zijn vrienden hebben aangevers vanuit Amsterdam met een auto gevolgd. Op enig moment hebben verdachte en één van de mannen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opgewacht op het fietspad van de Oostergouw in Zwaag en de weg geblokkeerd zodat de scooter moest stoppen. Volgens verdachte was het vooraf niet de bedoeling dat er geweld zou worden gebruikt maar is dat uiteindelijk wel gebeurd. Verdachte ontkent [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te hebben bedreigd met geweld en hij weet niet wat de mededader gezegd heeft, maar een bedreiging heeft hij niet gehoord.
Conclusie
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte die heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering en dus van medeplegen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat ook verdachte geweld heeft gebruikt. Verdachtes stelling dat dit van tevoren niet de bedoeling was begrijpt de rechtbank niet goed, aangezien het hele concept van een beroving draait om het uitdragen van de boodschap dat mogelijk geweld zal worden gebruikt. Wat daar ook van zij: het geweld is gebruikt, ook door verdachte zelf. Ten slotte overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , temeer nu deze elkaar onderling versterken, en acht daarom eveneens bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde dreiging met geweld. De rechtbank acht de diefstal met geweld ten aanzien van de sleutels (feit 1) en de poging tot afpersing en poging tot diefstal met geweld ten aanzien van de horloges, jassen en schoenen (feit 2) bewezen op de wijze zoals hierna onder 5 vermeld.
4.3.2
Bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde
Verklaring aangever
Op 30 mei 2018 doet [slachtoffer 3] aangifte van diefstal met geweld. Die dag omstreeks 17.15 uur is hij op zijn snorfiets onderweg van de Albert Heijn op de Ferdinand Bolstraat 88 naar zijn woning op de [adres woning] in [plaats] . Als hij om 17.30 uur de deur van zijn woning opent voelt hij een harde duw in zijn rug. [slachtoffer 3] schrikt en draait zich om. Op dat moment wordt [slachtoffer 3] door een man bij zijn pols vastgegrepen en wordt zijn horloge afgerukt. [slachtoffer 3] ziet de man wegrennen en achterop een voorbijrijdende scooter springen. De scooter rijdt weg richting de Hondecoeterstraat.
Camerabeelden
De camerabeelden van 30 mei 2018 van de in de omgeving gesitueerde camera’s zijn bekeken en beschreven door de politie. Op beelden van de camera aan de [adres 1] is te zien dat er omstreeks het moment van de straatroof een donker geklede man (NN1) in beeld komt. NN1 loopt achter een container langs waar de confrontatie met [slachtoffer 3] plaatsvindt. Ten tijde van de confrontatie komt er een bromfiets met een persoon (NN2) in beeld rijden. Op dit moment komt NN1 vanachter de container de rijbaan opgerend en springt achterop de bromfiets met NN2. Kort hierop komt het slachtoffer de rijbaan opgerend. Op beelden van cameratoezicht, welke camera is gevestigd op het Jacob Obrechtplein, is te zien dat er omstreeks 17:35 uur een bromfiets rijdt vanuit de richting van de Hondecoeterstraat. De afstand tussen de [adres woning] en het Jacob Obrechtplein bedraagt 160 meter. De twee personen op de bromfiets voldoen aan hetzelfde signalement als NN1 en NN2 zichtbaar op de beelden van de camera welke is gevestigd op de [adres 1] .
Herkenning
De verdenking dat de verdachte één van de daders van de diefstal met geweld is geweest, is gebaseerd op de processen-verbaal van herkenning van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die verdachte aan de hand van
stillsen bewegende beelden hebben herkend als de man die hiervoor als NN1 is aangeduid.
Bij de beoordeling van herkenningen staat steeds voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. De herkenning van een persoon op beeld kan, in het algemeen besproken, plaatsvinden op basis van zijn gezicht, kleding en accessoires en/of postuur en houding. Hiervan heeft de gezichtsherkenning onmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde.
Uit onderzoek komt naar voren dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats heeft de rechtbank aan de hand van de
stillsin het dossier beoordeeld of de beelden voldoende duidelijk en helder zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Daarmee nauw in verband staat een tweede beoordelingselement, namelijk hoe goed de herkenner de verdachte kent. Hoe beter men de verdachte visueel kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor betrouwbare herkenning. Ook zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan.
De zich in het dossier bevindende
stillsvan de camerabeelden zijn niet van voldoende kwaliteit om als basis voor herkenning te dienen. Wel kan de rechtbank op de
stillszien dat de verdachte voldoende duidelijk in beeld komt om zijn gezicht, kleding, postuur en houding goed te kunnen zien. Ook is te zien dat er geen obstakels tussen camera en verdachte zijn en er (dus) onbelemmerd zicht is. De rechtbank heeft dan ook geen reden te twijfelen aan de opmerking van verbalisant [verbalisant 1] dat de bewegende beelden, die van een betere kwaliteit zijn, voldoende zijn om een betrouwbare herkenning op te kunnen baseren.
De bewegende beelden zijn via een e-mail verspreid onder diverse politiemedewerkers met de vraag of iemand de personen op de beelden herkende.
Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] beschrijven dat zij bij het zien van de beelden de verdachte direct herkenden. Beiden hebben verdachte meerdere malen in levende lijve gezien, onder meer bij aanhoudingen en gesprekken.
De rechtbank acht de herkenningen door de verbalisanten voldoende betrouwbaar en bezigt deze dan ook voor het bewijs. Derhalve stelt de rechtbank vast dat NN1 op de camerabeelden verdachte is.
Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Conclusie
Verder overweegt de rechtbank dat de betrokkenheid van verdachte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo peilt het telefoonnummer + [nummer] , toebehorende aan verdachte, omstreeks 17:15 uur uit op de Ferdinand Bolstraat 321 in Amsterdam. Dit is in de directe omgeving waar [slachtoffer 3] kort voor de straatroof boodschappen heeft gedaan. Daarnaast is [slachtoffer 3] enkele maanden na onderhavig feit op 24 november 2018 slachtoffer geworden van een poging tot woninginbraak (feit 4). Hij verklaart dat hij twee van de drie mannen van de poging tot inbraak – waarvan verdachte betrokkenheid heeft bekend – herkent als de mannen die hem van zijn horloge hebben beroofd op 30 mei 2018.
De rechtbank acht gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen – in onderling verband en samenhang bezien – daarom bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de diefstal van geweld jegens [slachtoffer 3] .
4.3.3
Bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde
Verklaring aangever
Op 24 november 2018 doet [slachtoffer 3] aangifte van een poging woningbraak. Eerder die dag omstreeks 17.30 uur komen de schoonzus en zoon van [slachtoffer 3] aan bij zijn woning gelegen aan de [adres woning] in Amsterdam. Als de schoonzus van [slachtoffer 3] de deur probeert te openen merkt zij dat de sleutel niet goed in het slot past. Vervolgens kan zij de deur open duwen zonder het slot te openen. Als zij in de gang loopt ziet zij dat er drie mannen de trap af komen lopen en wegrennen. Het slot van de voordeur van het pand blijkt ontzet en ook de toegangsdeur van [slachtoffer 3] is beschadigd.
Camerabeelden
Uit de beelden van de camera die is gevestigd aan de gevel van de [adres woning] , valt over de rol van verdachte het volgende vast te stellen. Te zien is dat er op 23 november 2018 omstreeks 17:56 uur een man (NN1), naar later blijkt verdachte, onderzoekend naar de portiekdeur kijkt en daar drukt tegen uitoefent. Op 24 november 2018 om 16:48 uur komen verdachte en een andere man (NN2) in beeld. Verdachte oefent druk uit op de portiekdeur waarop NN2 een korte aanloop neemt en met een gestrekt been de opening van de portiekdeur forceert door deze in te trappen. Beiden lopen het trappenportaal binnen. Vlak hierna verlaten zowel verdachte als NN2 het pand waarna zij om 18:19 uur terug keren met een derde verdachte (NN3). Alle drie de mannen betreden het pand. Om 18.30.49 opent een vrouw de portiekdeur en komen enkele seconden later de verdachten naar buiten en rennen weg.
Medeplegen
Vooropgesteld moet worden dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, maar kan ook bestaan uit gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit (ECLI:HR:2014:3474).
Uit de door verdachte op de zitting afgelegde verklaring is gebleken dat hij wist van het plan om in te gaan breken bij de woning van [slachtoffer 3] en dat de buit waarschijnlijk achteraf zou worden verdeeld. Op 23 november 2018 heeft verdachte een voorverkenning bij de woning gedaan en op 24 november 2018 heeft verdachte druk tegen de portiekdeur uitgeoefend en is hij meermalen samen met de medeverdachten in het pand geweest. Na de poging tot de woninginbraak is verdachte bovendien samen met zijn medeverdachten weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden de conclusie gerechtvaardigd is dat de rol van verdachte veel groter is dan hij op zitting heeft willen vertellen. Er was tussen verdachte en de medeverdachten een bewuste en nauwe samenwerking en het aandeel van verdachte is van voldoende gewicht geweest om het feit wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.3.4
Bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde
Verklaring aangever
Op 1 januari 2019 doet [slachtoffer 4] aangifte van diefstal van zijn (Rolex) horloge. Omstreeks 04:50 uur die dag bevindt [slachtoffer 4] zich in Club Air gelegen aan de Amstelstraat in Amsterdam. Hij wordt in het Engels aangesproken door een man en ziet dat deze man naar zijn horloge kijkt. [slachtoffer 4] ziet en voelt vervolgens dat de man het horloge van zijn linker pols afdoet en het in zijn broekzak stopt. [slachtoffer 4] zegt tegen de man dat hij zijn horloge moet teruggeven en hoort de man zeggen dat hij zijn horloge niet heeft. [slachtoffer 4] ziet de man weglopen en waarschuwt hierop de beveiliging. [slachtoffer 4] wijst de beveiliger vervolgens aan wie zijn horloge heeft gestolen.
Getuigenverklaringen
De beveiliger [getuige 1] verklaart dat hij op 1 januari 2019 tussen 04:00 uur en 05:00 uur wordt aangesproken door een bezoeker van Club Air. De man vertelt [getuige 1] in het Engels dat hij zojuist is bestolen van zijn horloge en wijst de dader, naar later blijkt verdachte, aan. Als [getuige 1] verdachte aanspreekt probeert hij te ontkomen. [getuige 1] kan verdachte echter vastpakken waarop verdachte verklaart dat hij niets heeft gestolen. Als [getuige 1] aan een collega vraagt om de politie te bellen ziet hij dat verdachte met zijn handen in zijn broek gaat, iets pakt en dit vervolgens weggooit op de grond. Dit voorwerp blijkt het horloge van [slachtoffer 4] te zijn.
Getuige [getuige 2] , een vriend van [slachtoffer 4] , verklaart dat hij omstreeks 04:50 uur ziet dat een man door de beveiliging tegen de grond wordt gewerkt. Hij ziet vervolgens dat de man het horloge van [slachtoffer 4] uit zijn broekzak haalt en op de grond weggooit.
Verklaring verdachte
Verdachte verklaart op de zitting dat hij zich weinig van die avond kan herinneren omdat hij te veel had gedronken.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte op 1 januari 2019 het horloge van [slachtoffer 4] heeft weggenomen. Gelet op hiervoor weergegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het wegnemen van het horloge. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 23 september 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, op de Oostergouw, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen sleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader
- [slachtoffer 1] hebben ingesloten en
- de bromfiets van [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- [slachtoffer 1] naar de grond hebben geduwd en
- tegen het rechteroor en voorhoofd van [slachtoffer 1] hebben gestompt;
2.
op 23 september 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, op de Oostergouw, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van horloges en schoenen en jassen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ingesloten en
- de bromfiets van [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Geef alles wat je hebt, want anders schiet ik je" en "Pak alles wat hij heeft. Pak zijn horloge, zijn schoenen en jas" en "Doe jullie je horloges af en jassen uit. Anders schiet ik jullie", en
- aan het horloge (imitatie Rolex), welke zich om de pols van [slachtoffer 1] bevond, hebben vastgepakt en getracht voornoemd horloge van de pols van [slachtoffer 1] te verwijderen en
- [slachtoffer 1] tegen de grond hebben geduwd en
- tegen het rechteroor en voorhoofd van [slachtoffer 1] , hebben gestompt en
- tegen de linkeroogkas van [slachtoffer 2] hebben gestompt;
en
op 23 september 2018 te Zwaag, gemeente Hoorn, op de Oostergouw, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen horloges en schoenen en jassen, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, met een van zijn mededaders, naar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededader
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ingesloten en
- de bromfiets van [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en vastgehouden en
- [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Geef alles wat je hebt, want anders schiet ik je" en "Pak alles wat hij heeft. Pak zijn horloge, zijn schoenen en jas" en "Doe jullie je horloges af en jassen uit. Anders schiet ik jullie." en
- aan het horloge (imitatie Rolex), welke zich om de pols van [slachtoffer 1] bevond, hebben vastgepakt en getracht voornoemd horloge van de pols van [slachtoffer 1] te verwijderen en
- [slachtoffer 1] naar de grond hebben geduwd en
- tegen het rechteroor en voorhoofd van [slachtoffer 1] hebben gestompt en
- tegen de linkeroogkas van [slachtoffer 2] hebben gestompt;
3.
op 30 mei 2018 te Amsterdam, op de Ruysdaelstraat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld
tegen [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
welk geweld hierin bestonden dat hij, verdachte
- in de rug van [slachtoffer 3] heeft geduwd en
- de pols van [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en vervolgens aan voornoemd horloge heeft gerukt;
4.
op 24 november 2018 te Amsterdam, ter
uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres woning] , weg te nemen goederen van hun gading, toebehorend aan [slachtoffer 3] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn
mededaders, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders, een slot van een toegangsdeur van voornoemde woning hebben verbroken;
5.
op 01 januari 2019 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [slachtoffer 4] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in de door de reclassering opgemaakte rapportage van 14 juni 2019. Ook heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte zich niet zelf heeft schuldig gemaakt aan de bedreigingen en het geweld bij de feiten 1 en 2, maar dat zijn mededader dat heeft gedaan. Omdat het gaat om medeplegen heeft dat geen gevolgen voor de bewezenverklaring, maar het moet in de strafmaat wel een rol spelen. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het reeds ondergane voorarrest overschrijdt. Voor zover meer feiten bewezen worden verklaard heeft de verdediging verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van maximaal 6 maanden. Ten aanzien van een eventueel voorwaardelijk strafdeel en de bijzondere voorwaarden refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan het medeplegen van een tweetal straatroven. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte daarbij zelf geweld en dreiging met geweld heeft gebruikt. De beroving van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was gepland en ze hebben de jongens zelfs vanuit Amsterdam gevolgd naar Zwaag en daar tot stoppen gedwongen. Het leek vooral te gaan om de horloges, die mogelijk van grote waarde leken. Het bleken imitatie Rolex horloges. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en bovendien laten blijken geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten maatschappelijke onrust en brengen ze een gevoel van onveiligheid met zich mee. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal en het medeplegen van een poging tot een woningbraak. Het betrof de woning van [slachtoffer 3] die enkele maanden daarvoor ook al slachtoffer was geworden van een door verdachte gepleegde straatroof. Ook daarbij had verdachte het gemunt op het horloge. Dit zou volgens [slachtoffer 3] om een Rolex gaan. [slachtoffer 3] heeft van de incidenten, die voor en in zijn woning plaatsvonden, psychisch veel last gehad, zoals blijkt uit zijn toelichting bij zijn vordering als benadeelde partij. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het strafblad van verdachte (afdruk van 15 mei 2019). Uit dit strafblad blijkt dat verdachte al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en daarom wordt aangemerkt als recidivist.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 juni 2019, opgemaakt door mevrouw M.T. Benghanem. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:

Betrokkene is vanwege zijn delictgeschiedenis uitgebreid bekend bij justitie, politie en reclassering. Tot voor kort behoorde hij tot de Top400 van Amsterdam. Uit het onderzoek blijkt dat de voornaamste risicofactoren voor delictgedrag de sociale omgeving, pro-criminele houding, impulsiviteit en gebrekkig pro-sociale oplossingsvaardigheden zijn. Hij heeft geen werk, een beperkt steunend netwerk en er zijn flinke schulden. In 2015 is een IQ van 85 bij betrokkene vastgesteld, wat op de grens zit tussen laag-gemiddeld intelligent en zwakbegaafd. Vanwege het feit dat betrokkene behoorde tot de Top400 van Amsterdam, werd er binnen een opgelegd toezicht in 2017 en 2018 op vele manieren gewerkt aan het voorkomen van recidive. Betrokkene hield zich echter niet aan de afspraken waardoor het toezicht uiteindelijk in november 2018 voortijdig werd beëindigd. De reclassering wil betrokkene nog een laatste kans geven om te werken aan gedragsverandering. De kans van slagen staat of valt met zijn inzet en motivatie. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert bij een veroordeling een zo groot mogelijk (deels) voorwaardelijk strafdeel met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, locatieverbod (met EC), locatiegebod, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole’.
Met verwijzing naar het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanwijzingen in de persoon of de omstandigheden van verdachte om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Op de zitting heeft verdachte spijt betuigd. Hij wil zijn leven een positieve draai geven en niet meer in aanraking komen met politie en justitie. Hij verklaart te beseffen dat hij zo niet door kan gaan. Verdachte heeft zich ook bereid verklaard om zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te houden.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, passend is. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf, te weten 8 maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de reclassering, een (ambulante) behandelverplichting, een begeleid wonen traject, elektronisch toezicht en een verplichting tot inzet aan schuldhulpverlening en middelencontrole, noodzakelijk. Deze verplichtingen zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf worden verbonden. De rechtbank zal bevelen dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ook acht de rechtbank het in het belang van verdachte dat de uitvoering van de opgelegde bijzondere voorwaarden per omgaande wordt opgepakt. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven daar aanleiding toe. Met een andere dan een vrijheidsbenemende straf kan niet worden volstaan, gelet op de ernst van de gepleegde feiten.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert voor het onder 3 ten laste gelegde € 7.950,- aan materiële schadevergoeding en voor het onder 3 en 4 ten laste gelegde € 600,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Als de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van beide feiten heeft de raadsvrouw zich voor wat betreft de gevorderde immateriële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft zij betwist dat het zou gaan om een echte Rolex, nu daar geen enkel bewijs van is geleverd.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Uit de toelichting en bijlagen van het schadeonderbouwingsformulier kan niet worden vastgesteld dat het weggenomen horloge een (echte) Rolex betreft. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door [slachtoffer 3] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 600,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 30 mei 2018.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toewijzen.
In het belang van [slachtoffer 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert voor het onder 5 ten laste gelegde € 762,50 aan materiële schadevergoeding.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering moet worden afgewezen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij ook ten aanzien van deze vordering betwist dat het zou gaan om een echte Rolex.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering op dit moment onvoldoende is onderbouwd. Uit de toelichting en bijlagen van het schadeonderbouwingsformulier kan niet worden vastgesteld dat het weggenomen horloge een (echte) Rolex betreft. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer 1]
heeft voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde geen schadevergoeding gevorderd.
De officier van justitie vordert dat er een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd ter hoogte van € 250,- omdat uit de aangifte wel blijkt dat [slachtoffer 1] door het onder 1 en 2 ten laste gelegde schade heeft geleden aan zijn jas en overhemd.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel afwijzen omdat de schadeposten door [slachtoffer 1] in zijn aangifte onvoldoende zijn onderbouwd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
poging tot afpersing gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
poging tot diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie werkdagen na vrijlating meldt bij Reclassering Nederland, op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM Amsterdam, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zijn medewerking zal verlenen aan een behandeling door Topzorg van de Waag (of een soortgelijke zorgverlener te bepalen door de reclassering) en toestemming zal geven voor informatie uitwisseling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
  • zal verblijven in een forensisch begeleid wonen instelling, zoals Exodus of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan controle van het gebruik van softdrugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd; en,
  • zijn medewerking zal verlenen aan elektronische controle, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft.
Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, zolang deze instelling dat noodzakelijk oordeelt.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] , wonende in [woonplaats] , toe tot € 600,- (zegge: zeshonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 mei 2018) tot aan de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] , aan de staat € 600,- (zegge: zeshonderd euro) te betalen wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (30 mei 2018) behalve voor zover dit bedrag al of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 12 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst af de vordering tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor [slachtoffer 1] .
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 2 juli 2019.