ECLI:NL:RBAMS:2019:4702

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
13/752129-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vraag of het Openbaar Ministerie in Duitsland een rechterlijke autoriteit is in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Baden-Baden in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Marokko in 1974, die wordt verdacht van een strafbaar feit volgens Duits recht. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 23 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen-Löve.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met dertig dagen om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. In de tussenuitspraak is de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en is er een verwijzing gemaakt naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 27 mei 2019. Dit arrest behandelt de vraag of het Openbaar Ministerie in Duitsland kan worden beschouwd als een rechterlijke autoriteit in de zin van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen om zowel de verdediging als de officier van justitie de gelegenheid te geven om hun standpunten te geven over het arrest van het HvJ EU. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het onderzoek voor onbepaalde tijd te schorsen en de oproeping van de opgeëiste persoon te bevelen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752129-18
RK nummer: 19/1839
Datum uitspraak: 6 juni 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 maart 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 oktober 2018 door het Openbaar Ministerie Baden-Baden (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K.K. Hansen-Löve, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Baden-Badenvan 21 september 2018 met referentie 9 Gs 907/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.

4.Bevoegdheid tot uitvaardiging van het EAB

Het EAB is uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Baden-Baden.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ EU) heeft bij arrest van 27 mei 2019 in de zaken C-508/18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI), ECLI:EU:C:2019:456, de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court, of het Openbaar Ministerie in Lübeck en het Openbaar Ministerie in Zwickau in Duitsland rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
In het arrest is door het HvJ EU geoordeeld onder punt 88 tot en met 90:

88 It follows from the foregoing that, in so far as the public prosecutors’ offices at issue in the main proceedings are exposed to the risk of being influenced by the executive in their decision to issue a European arrest warrant, those public prosecutors’ offices do not appear to meet one of the requirements of being regarded as an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, namely the requirement that it be guaranteed that they act independently in issuing such an arrest warrant.
89 In the present case, it is, in that regard, irrelevant, for the reasons stated in paragraph 73 of the present judgment, that, in connection with the issuing of the European arrest warrants at issue in the main proceedings, no instruction in a specific case was issued to the public prosecutor’s office in Lübeck or in Zwickau from the ministers for justice of the Länder concerned.
90 In the light of all the foregoing, the answer to the questions referred is that the concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Framework Decision 2002/584, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Het HvJ EU heeft voor recht verklaard:

2. The concept of an ‘issuing judicial authority’, within the meaning of Article 6(1) of Council Framework Decision 2002/584/JHA of 13 June 2002 on the European arrest warrant and the surrender procedures between Member States, as amended by Council Framework Decision 2009/299/JHA of 26 February 2009, must be interpreted as not including public prosecutors’ offices of a Member State which are exposed to the risk of being subject, directly or indirectly, to directions or instructions in a specific case from the executive, such as a Minister for Justice, in connection with the adoption of a decision to issue a European arrest warrant.
Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het onderzoek ter zitting te heropenen om de verdediging en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om zich over het hiervoor genoemde arrest uit te laten in de onderhavige zaak.

5.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.