ECLI:NL:RBAMS:2019:4772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
C/13/650593 / HA ZA 18-671
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van Rabobank jegens plantenkweker en aansprakelijkheid voor schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een plantenkweker, aangeduid als [eiseres], en de coöperatie Coöperatieve Rabobank U.A. De plantenkweker vorderde schadevergoeding van Rabobank, stellende dat de bank haar zorgplicht had geschonden. De procedure volgde op een complexe situatie waarin de plantenkweker in financiële problemen verkeerde en aandelen moest verkopen onder ongunstige voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de bank niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gemaakte afspraken tussen de plantenkweker en de minderheidsaandeelhouder. De rechtbank oordeelde dat Rabobank niet verplicht was om de plantenkweker te adviseren over haar ondernemingsbeslissingen en dat de bank niet betrokken was bij de onderhandelingen over de aandelenoverdracht. De vorderingen van de plantenkweker zijn afgewezen, en de plantenkweker is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de grenzen van de zorgplicht van banken in hun relatie met zakelijke klanten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/650593 / HA ZA 18-671
Vonnis van 3 juli 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Koets te Haarlem,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Rabobank worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juni 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 23 januari 2019, waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 mei 2019 en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] houdt zich bezig met het kweken en verkopen van planten, in het bijzonder hortensia’s. De broers [broer 1] , [broer 2] en [broer 3] zijn (indirect) aandeelhouders en bestuurders van [eiseres] .
2.2.
Sinds 8 januari 2002 hield [eiseres] 75% van de aandelen in [holding] (hierna: [holding] ). Dit aandelenbelang heeft [eiseres] bij overeenkomst van 8 januari 2002 gekocht en geleverd gekregen. De overige 25% van de aandelen werd (indirect) gehouden door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), die destijds tevens de bestuurder van [holding] was.
2.3.
[holding] hield de aandelen in [plantenservice] (hierna: [plantenservice] ). [plantenservice] was een handelsonderneming in perkgoed, boomkwekerijartikelen, kamerplanten en bloembollen. Zij leverde met name aan bouwmarkten in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. [naam 1] was in dienst van [plantenservice] in de functie van algemeen directeur.
2.4.
Rabobank was de financier van zowel [eiseres] als van [holding] en [plantenservice] .
2.5.
Op 8 januari 2002 heeft [eiseres] met [naam 1] een aandeelhoudersovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn partijen overeengekomen dat [naam 1] , ingeval van beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst, vanaf 1 januari 2007 de door hem gehouden aandelen in [holding] aan [eiseres] dient aan te bieden tegen betaling van een volgens bepaalde criteria vast te stellen koopsom van minimaal € 2.042.011,00 (door [eiseres] genoemd: de putoptie). De putoptie gold onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst van [naam 1] niet werd beëindigd wegens een dringende reden.
2.6.
Eind 2005 is een deel van de handelsactiviteiten van [eiseres] geïntegreerd in die van [plantenservice] . Twee van de [broers] zijn toegetreden tot het managementteam.
2.7.
Vanaf 2006 draaiden [holding] en [plantenservice] verlies.
2.8.
Op 14 maart 2008 is [plantenservice] onder toezicht van de afdeling Bijzonder Beheer van Rabobank gesteld.
2.9.
Op 31 juli 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [plantenservice] en Rabobank. In een brief van Rabobank van 1 augustus 2008 naar aanleiding van deze bespreking staat dat de administratieve verwerking van debiteuren bij [plantenservice] te wensen over laat en dat er overstanden bestaan op de rekening-courant van [plantenservice] . In de brief staat ook dat [plantenservice] tijdens de bespreking niet kon toelichten hoe de liquiditeitsontwikkeling de komende weken zou zijn of hoe hierop gestuurd ging worden, dat veel zaken niet op orde zijn aangetroffen en dat er geen plan van aanpak kon worden gepresenteerd om op korte termijn verbetering aan te brengen. Ten slotte is opgenomen dat Rabobank dringend verzoekt om een consultant of crisismanager aan te stellen. Daarbij zijn twee namen van consultants aangereikt, waaronder die van [consultant 1] (hierna: [consultant 1] ).
2.10.
In augustus 2008 zijn [plantenservice] en [consultant 1] via zijn persoonlijke vennootschap Ventura Management B.V. (hierna: Ventura Management) een overeenkomst van opdracht aangegaan, op grond waarvan [consultant 1] is aangesteld als interimmanager bij [holding] en [plantenservice] .
2.11.
Met ingang van 2 september 2008 is [consultant 1] bestuurder van [plantenservice] geworden.
2.12.
Bij brief van 5 september 2008 heeft [naam 1] een beroep gedaan op de putoptie en heeft hij zijn aandelen in [plantenservice] aan [eiseres] aangeboden. Op dat moment was de financiële situatie van [eiseres] slecht. In deze periode is ook zij onder toezicht van de afdeling Bijzonder Beheer van Rabobank terechtgekomen.
2.13.
In een e-mail van [consultant 1] van 10 september 2008 aan [broer 2] van [eiseres] is vermeld:
“(...) Zoals reeds medegedeeld sprak ik met de bank kort over [eiseres] . (....) Toen [voormalig accountmanager] [destijds accountmanager Bijzonder Beheer van Rabobank; de rechtbank] tijdens ons gesprek meldde dat hij zich zorgen maakte over de positie bij [eiseres] heb ik gemeld dat jij mij telefonisch toestemming had gegeven om over jullie te praten.
Er is even gedebatteerd of er niet een aparte interim manager moet komen die bij jullie op de payrol komt staan, maar vooral uit kostenaspect heb ik toen het voorstel gedaan dat ik zonder naar buiten te treden en in strikt vertrouwen dat dit geheim blijft voor alles wat met [holding] te maken heeft jullie in mijn spaarzame avonduurtjes wel wil begeleiden. (...)”
2.14.
Bij brief van 1 oktober 2008 heeft Rabobank, in vervolg op een bespreking van 24 september 2008, aan [eiseres] onder meer bericht dat het voor de bank, gezien de grote onzekerheidsfactor en het ontbreken van een gefundeerd toekomstperspectief van [eiseres] , niet mogelijk is om een nieuwe seizoensfinanciering aan te bieden totdat voldoende duidelijkheid is ontstaan over – kort gezegd – de financiële situatie van [eiseres] . Daarbij is gerefereerd aan de deelneming in [plantenservice] , de putoptie van [naam 1] , het debiteurenrisico en de omzetafhankelijkheid.
2.15.
[naam 1] en [eiseres] zijn over de aanspraak op de putoptie met elkaar in overleg getreden. Dit heeft ertoe geleid dat op 4 november 2008 een overeenkomst is gesloten, op grond waarvan [eiseres] 75% van haar aandelen in [holding] heeft verkocht en op 23 januari 2009 heeft overgedragen aan [naam 1] voor een koopsom van € 1,00, terwijl [eiseres] zich voorts heeft verplicht aan [naam 1] een bedrag van € 475.000,00 te betalen (hierna kortheidshalve ook: de € 475k-afspraak).
2.16.
[eiseres] is een procedure gestart tegen [naam 1] , [consultant 1] en Ventura Management. Daarin vorderde zij onder meer vernietiging van de overeenkomst van 4 november 2008 wegens dwaling en voorts vorderde zij schadevergoeding die het gevolg is van onrechtmatig handelen van zowel [naam 1] als [consultant 1] en Ventura Management.
2.17.
Bij vonnis van 24 juli 2013 heeft de rechtbank Den Haag de vorderingen van [eiseres] afgewezen. Bij arrest van 28 april 2015 heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
2.18.
[plantenservice] is op 4 februari 2014 in staat van faillissement verklaard.
2.19.
Bij brief van 16 februari 2017 heeft [eiseres] aan Rabobank een afschrift van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegezonden. In de brief is vermeld dat, in verband met de gang van zaken rond de verkoop van de aandelen in [holding] en de wijze waarop Rabobank is omgegaan met de belangen van [eiseres] , ernstige verwijten worden gemaakt aan Rabobank.
2.20.
Op grond van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2017 hebben er in 2017 voorlopige getuigenverhoren plaatsgevonden.
2.21.
Tijdens deze verhoren heeft [accountmanager] , accountmanager Bijzonder Beheer bij Rabobank, onder meer het volgende verklaard:
“(...)
9. U houdt mij voor wat de uitkomst is geweest van het probleem van de putoptie, namelijk dat het aandelenpakket van de [eiseres] werd verkocht aan de minderheidsaandeelhouder met toebetaling van een geldbedrag. U zegt mij ook dat dit op 4 november 2008 was. Ik was vooraf niet op de hoogte van deze uitkomst. Ik ben achteraf geïnformeerd en op dat moment was het nog onduidelijk of de [eiseres] in staat zou zijn om het bij te betalen bedrag van 475k euro op te brengen. Ook ben ik over de oplossingsrichting vóór 4 november niet geïnformeerd. Ik weet ook niet of de heer [naam 2] vóór 4 november op de hoogte was van deze uitkomst. (...)
10. Uw vraag of de Rabobank de oplossing van de aandeelhouderskwestie heeft verbonden met de voortzetting van de financiering, beantwoord ik als volgt. (...) De aandeelhouderskwestie betekende een betaling die [De Groep 1] zou moeten doen. Dat probleem moest zijn opgelost, voordat er helderheid kon worden verschaft over de reguliere financiering van [De Groep 1] over 2009. (...)
14. (...) [eiseres] had een verplichting tot het betalen van 2 miljoen euro aan de minderheidsaandeelhouder. Het was zeer de vraag of [eiseres] dat kon opbrengen. Deze verplichting hebben zij afgekocht door betaling van 475k euro en overdracht van hun aandelenpakket. (...)
6. U [mr. Koets; de rechtbank] houdt mij voor de gemarkeerde passage uit productie 3 [de e-mail van [consultant 1] van 10 september 2008 aan [broer 2] ; de rechtbank]. Ik herinner mij een gesprek waarbij als adviseur van [eiseres] een accountant aanwezig was. Zijn naam was [accountant] of zoiets. Maar daarnaast herinner ik mij niet of wij over dit onderwerp hebben gesproken. Het kwam niet bij mij boven bij lezing van productie 3. Bij de [eiseres] is eigenlijk nooit sprake geweest van een consultant. Als dit onderwerp voldoende belangrijk was geweest, was het zonder meer door Rabobank aan [eiseres] bevestigd.
(...)
9. Hoe ik de rol zag van [consultant 1] als interimmanager bij [holding] , maar ook betrokken als contactpersoon bij [eiseres] ? [consultant 1] was er voor de redding van [holding] . Verder was hij begaan met de positie van [eiseres] . Maar zoals ik al verklaarde was er geen consultant aan het werk bij [eiseres] en was [consultant 1] dat ook niet voor [eiseres] . Of hij hard gewerkt heeft voor [eiseres] , weet ik niet. (...)”
2.22.
[naam 2] , destijds de accountmanager Bijzonder Beheer van Rabobank, heeft onder meer verklaard:
“(...)
5. De bank heeft geen opdrachten gegeven aan [consultant 1] , want was haar opdrachtgever niet. (...)
7. Op enig moment na de start door [consultant 1] vernam ik dat de aandeelhouders hem tot statutair bestuurder hadden benoemd. Daarvoor was door de bank geen opdracht gegeven. Het verbaasde me wat: voor de bank was er geen aanleiding in wat er speelde om deze stap te moeten zetten. (...)
8. Ik vernam op een zeker moment dat er een probleem speelde met een aandeelhoudersovereenkomst. Ik denk dat ik dit heb gehoord van [consultant 1] . (...) Ik heb destijds gehoord om welk bedrag het ging. Het was een aanzienlijk bedrag (...) Dat was een probleem, want voor de verplichting tot het aankoopbedrag was geen voorziening opgenomen in de balans van de firma [eiseres] , terwijl ook in de toelichting op de jaarrekening hierover niets was vermeld. Het alsnog opnemen van deze verplichting in de jaarrekening of het daadwerkelijk betalen van de koopsom zou de firma [eiseres] in de negatieve cijfers begeven of zelfs leiden tot een technisch faillissement. Tegelijkertijd was er aan de kant van de [De Groep 2] een commercieel probleem, omdat [naam 1] (...) weleens zou kunnen opstappen als bestuurder als een en ander niet goed zou worden geregeld. Het probleem daarvan was dat hij de belangrijkste contactpersoon was van de Duitse afnemer van [De Groep 2] , die tegelijkertijd vrijwel de enige afnemer was van die groep. Kortom, de firma [eiseres] had een financieel probleem en de [De Groep 2] had een commercieel probleem. Ik heb gezegd tegen [consultant 1] : hoe je het oplost, interesseert mij eigenlijk niet, maar het moet opgelost worden. Ik kon dat ook tegen hém zeggen, omdat hij in de directie van de [De Groep 2] zat.
9. Hoe het precies is opgelost vernam ik later van [consultant 1] . (...)
12. De oplossing van het aandeelhoudersprobleem (...) is alleen achteraf aan mij bekend gemaakt.
(...)
7. U [mr. Koets; de rechtbank] leest mij voor de gearceerde tekst uit productie 3 [de e-mail van [consultant 1] van 10 september 2008 aan [broer 2] ; de rechtbank]. Ongetwijfeld zal ik gezegd hebben tegen [consultant 1] dat het niet slim is hij allebei de dossiers tegelijk doet, maar de situatie is ontstaan dat hij adviseerde in of acteerde in het dossier [holding] én het dossier [eiseres] . Dat is iets wat niet door de bank is gevraagd of waar de bank een rol in heeft gespeeld. (...)
8. Mij was niet bekend dat [consultant 1] adviseur was van [naam 1] in de aandeelhouderskwestie tegenover de familie [eiseres] . (...)”
2.23.
[consultant 1] heeft onder meer verklaard:
“(...)
5. Omtrent mijn opdracht heb ik geen instructie ontvangen van Rabobank. (...)
7. Het probleem was dat de put-optie in de aandeelhoudersovereenkomst werd ingeroepen door [naam 1] in een brief van 5 september 2008. Ik kreeg kennis van deze brief en dus van het probleem (...) twee á drie weken later. Voor mij was dit in eerste instantie een bijkomstig probleem. Mijn focus lag op de liquiditeitsproblematiek bij de [De Groep 2] . (....) Ik meldde de aandeelhoudersproblematiek meteen bij [naam 2] . Die schrok zich rot. Dat was omdat deze problematiek wellicht tot het faillissement van [De Groep 1] zou leiden. [naam 2] zei dat dit aandeelhoudersprobleem moest worden opgelost voordat hij namens Rabobank bereid zou zijn voor verdere financiering te zorgen. (....)
11. (...) Van de discussie tussen de aandeelhouders bracht ik in mijn herinnering geen inhoudelijk verslag uit aan [naam 2] . De inhoud van de discussie ging mij niet aan en de discussie was alleen in zoverre van belang dat er een oplossing moest komen als het gaat om het voortbestaan van de [De Groep 2] . Dat vond ik en dat vond [naam 2] en juist omdat hij dat vond was ik ook die mening toegedaan. [naam 2] vroeg ook niet naar de inhoud van de discussie, maar wilde alleen weten of het nou eindelijk een keer geregeld was.
12. U leest mij de gearceerde tekst voor uit productie 3 [de e-mail van [consultant 1] van 10 september 2008 aan [broer 2] ; de rechtbank]. (...) De mail heeft te maken met een bespreking in Eindhoven op het kantoor van de Lage Landen waar behalve hun man ook [naam 2] , [naam 3] en ikzelf bij waren. Zij drieën hadden meer te bespreken dan het dossier [holding] . Met die andere dossiers had ik niks te maken, maar het toeval wilde dat ik op de cover van één van die dossiers de naam van de gebroeders [eiseres] zag staan. Ik heb daaruit afgeleid dat ook [De Groep 1] een probleem had. Zij zouden overgaan naar Bijzonder Beheer van Rabobank Centraal. Ik heb inhoudelijk niet met [naam 2] of [naam 3] over wat ik had gezien gesproken. (...)
Ik weet niet meer precies wat ik dan heb besproken met de bank over de gebroeders [eiseres] , het was in ieder geval niet inhoudelijk. Ik heb aan de gebroeders [eiseres] in deze mail voorgesteld dat ik het werk dat nodig zou zijn voor [De Groep 1] in verband met de overheveling naar Bijzonder Beheer er wel bij zou pikken. (....)
17. Ik heb [naam 2] op de hoogte gehouden van de voortgang van de discussie tussen de aandeelhouders, met name ook in de allerlaatste fase. Over de inhoud hebben hij en ik niet gediscussieerd en ik verklaar ook dat ik hem van die inhoud niet op de hoogte heb gebracht dan nadat de overeenkomst is getekend. Dat laatste weet ik echter niet helemaal zeker, omdat het zou kunnen zijn dat ik in het weekend voor de ondertekening (...) wel met [naam 2] contact heb gehad en dan met name over het toe te betalen bedrag van € 475.000,-. (...)
6. Ik verklaarde al dat ik mij niet heb bemoeid met de inhoud van de aandeelhoudersproblematiek, dus ook niet met de bedragen of de richting van de overeenkomst. (....) Ook met de Rabobank heb ik niet gesproken over oplossingsrichtingen (...), ook niet filosoferend. (...)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 voor recht verklaart dat Rabobank haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden en aansprakelijk is voor alle als gevolg hiervan door [eiseres] geleden en te lijden schade,
 Rabobank veroordeelt tot betaling van deze schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
 Rabobank veroordeelt tot betaling van de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met haar bijzondere zorgplicht, althans onrechtmatig heeft gehandeld. Hiertoe voert zij samengevat aan dat Rabobank:
 onder dreiging van opzegging van de financiering van niet alleen de [holding] -vennootschappen maar ook [eiseres] een min of meer bindende voordracht heeft gedaan van twee door Rabobank voorgedragen adviseurs,
 een adviseur – [consultant 1] – heeft voorgedragen zonder deze te screenen,
 met [consultant 1] vrijelijk heeft gesproken over de situatie [eiseres] , wetende dat [consultant 1] in opdracht werkzaam was van [holding] en bestuurder was van [plantenservice] ,
 [consultant 1] heeft ondersteund in zijn voornemen om te komen tot het vertrek van [eiseres] als aandeelhouder van [holding] ,
 op [eiseres] een enorme druk heeft uitgeoefend om mee te werken aan de door [consultant 1] ten faveure van [naam 1] gewenste aandelenoverdracht door [eiseres] aan [naam 1] , en
 is afgegaan op ontvangen eenzijdige informatie van de door haar voorgedragen adviseur [consultant 1] , die als een spin in het web fungeerde.
4.2.
Volgens [eiseres] heeft Rabobank de hand gehad in de hiervoor geschetste situatie met de voordracht van [consultant 1] . Rabobank heeft vervolgens nagelaten op te treden en zelfs bewerkstelligd dat [eiseres] de aandelen in [holding] tegen niet-marktconforme condities heeft moeten overdragen door toe te laten dat [consultant 1] de druk uitoefende op de wijze zoals dat hij heeft gedaan, althans door zelf enorme druk uit te oefenen door te dreigen met opzegging van de financiering althans door niet bereid te zijn de financiering te willen voortzetten. Als gevolg hiervan heeft [eiseres] haar aandelen in [holding] verkocht tegen uitermate slechte voorwaarden en moest zij financiering aantrekken voor de betaling van € 475.000,00. Hierdoor is haar financiële positie verslechterd. Dat de verkoop van de aandelen tegen slechte voorwaarden is gebeurd, blijkt volgens [eiseres] uit de omstandigheid dat zij op 10 november 2008 een prognose kreeg van [plantenservice] en dat toen bleek dat de prognose [plantenservice] voor 2009 veel rooskleuriger was dan waarvan [eiseres] daarvoor was uitgegaan.
4.3.
Rabobank betwist onder meer gemotiveerd dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht of onrechtmatig heeft gehandeld.
4.4.
Duidelijk is dat de aandelenoverdracht in november 2008 voor [eiseres] op een grote zakelijke teleurstelling is uitgelopen. Ter zitting is gebleken dat de gang van zaken dienaangaande bij de broers nog steeds veel boosheid oproept. Daarbij is van belang dat [eiseres] bij het maken van de € 475k-afspraak ervan is uitgegaan, dat de aandelen in [plantenservice] weinig of geen waarde hadden. Vervolgens kreeg [eiseres] een paar dagen na het maken van die afspraak een prognose onder ogen met daarin een winstverwachting van ruim € 1,5 miljoen. [plantenservice] heeft over 2009 ook daadwerkelijk een aanzienlijke winst gerealiseerd. [eiseres] is hierdoor ervan overtuigd geraakt dat zij de aandelen ten onrechte, althans ten onrechte tegen deze voorwaarden, heeft moeten overdragen.
4.5.
Door hierover aan Rabobank verwijten te maken, miskent [eiseres] dat zij nu eenmaal in 2002 een afspraak met [naam 1] heeft gemaakt op grond waarvan [naam 1] zijn aandelen kon aanbieden tegen betaling van ruim € 2 miljoen en dat [naam 1] in september 2008 ook daadwerkelijk aanspraak maakte op die afspraak. Rabobank heeft niet geëist dat [eiseres] vervolgens de € 475k-afspraak maakte zoals die is gemaakt. Integendeel, uit de getuigenverhoren blijkt duidelijk dat Rabobank niet betrokken is geweest bij de onderhandelingen die hierover zijn gevoerd. Rabobank heeft deze afspraak dus niet bewerkstelligd, zoals wordt gesteld. Wel heeft Rabobank zich op het standpunt gesteld dat de kwestie van de putoptie eerst opgelost moest worden voordat zij bereid was een nieuwe seizoensfinanciering te verstrekken. In zijn algemeenheid staat het een bank vrij om een klant wel of geen nieuwe financiering aan te bieden. Het stellen van voorwaarden voor het aangaan van een nieuwe financiering is in beginsel niet ontoelaatbaar. Daarbij is in deze zaak van belang dat Rabobank onweersproken naar voren heeft gebracht dat de financiële situatie van [eiseres] in het najaar van 2008 niet goed was en dat er sprake was van een grote onzekerheid over de gevolgen van de putoptie-afspraak. Tijdens de comparitie is gebleken dat [eiseres] er feitelijk in het geheel geen rekening mee had gehouden dat zij vanaf 2007 mogelijk de aandelen van [naam 1] diende te kopen tegen ruim € 2 miljoen. Hiervoor had zij ook geen voorziening in haar balans opgenomen. Daarmee heeft zij zichzelf in een moeilijke positie gemanoeuvreerd. [eiseres] heeft ter zitting wel gesteld dat zij in staat zou zijn geweest dit bedrag te betalen, maar de juistheid hiervan is op geen enkele wijze gebleken. Bij die stand van zaken kan niet worden gezegd dat Rabobank, door het stellen van de eis dat de kwestie van de putoptie eerst opgelost moest worden voordat zij bereid was nieuwe seizoensfinanciering te verstrekken, haar zorgplicht heeft geschonden of onrechtmatig heeft gehandeld. Kijkend naar de bovenliggende contractuele verhouding tussen partijen (de langlopende financieringsrelatie die er toen was), kan evenmin worden gezegd dat Rabobank met het stellen van deze voorwaarde haar gedrag onvoldoende heeft bepaald door de gerechtvaardigde belangen van [eiseres] . Zoals ook blijkt uit de brief van Rabobank van 1 oktober 2008 (zie hiervoor onder r.o. 2.14) en het verhoor van [naam 2] (zie hiervoor onder r.o. 2.22), kon de verplichting die [eiseres] met [naam 1] was aangegaan immers de continuïteit van het bedrijf reëel in gevaar brengen, zodat het eisen van een oplossing hiervoor niet als ontoelaatbaar kan worden aangemerkt.
4.6.
Daarbij wordt opgemerkt dat het niet aan een bank is om uit hoofde van haar zorgplicht te adviseren over of te waarschuwen tegen door een klant zelf te nemen ondernemingsbeslissingen zoals hier aan de orde. Dat is haar taak niet. Voor zover [eiseres] stelt dat Rabobank haar had moeten weerhouden van het maken van de € 475k-afspraak zoals die is gemaakt, wordt zij daarin dus niet gevolgd. Dit kan ook niet worden afgeleid uit de door [eiseres] genoemde rechtspraak inzake de verstrekking van een hypothecair krediet en een effectenleaseproducten aan consumenten (Hoge Raad 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1107 en 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815), aangezien die rechtspraak ziet op geheel andere – niet te vergelijken – situaties.
4.7.
De omstandigheid dat [consultant 1] op voorstel van Rabobank was aangesteld als interimmanager van de [holding] -vennootschappen doet aan het voorgaande niet af. Er is niet gebleken dat Rabobank heeft geëist dat [consultant 1] ook zou optreden als manager of adviseur van [eiseres] . Uit de getuigenverhoren blijkt het tegendeel. Die rol heeft hij zelf naar zich toegetrokken, doordat hij kennelijk in zijn “avonduurtjes” [eiseres] wel wilde begeleiden, waarmee [eiseres] kennelijk akkoord was. Onder die omstandigheden valt ook niet in te zien waarom Rabobank met het voorstellen van [consultant 1] als interimmanager voor de
[holding] -vennootschappenin strijd met haar zorgplicht of onrechtmatig heeft gehandeld jegens
[eiseres], zelfs als die interimmanager – zoals [eiseres] stelt – ongescreend is. Dat Rabobank op onrechtmatige wijze vrijelijk heeft gesproken met [consultant 1] over [eiseres] is de rechtbank niet gebleken. Onduidelijk is op welke informatie [eiseres] dan concreet doelt en waarom dit tot de gestelde schade zou hebben geleid.
4.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van [eiseres] reeds hierom niet toewijsbaar zijn. Dat betekent dat het beroep op verjaring en de overige verweren van Rabobank geen bespreking meer behoeven.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- getuigenkosten 347,00
- salaris advocaat
1.629,00(3 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.602,00
4.10.
Daarbij merkt de rechtbank op dat het onduidelijk is wie de getuigenkosten heeft voldaan en of dit dus daadwerkelijk kosten zijn aan de zijde van Rabobank, hetgeen ertoe leidt dat de veroordeling voor het bedrag van € 347,00 geldt onder de voorwaarde dat Rabobank deze kosten aan de getuigen heeft voldaan.
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. Daarnaast worden de nakosten (ambtshalve) begroot op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 2.602,00, met inachtneming van het bepaalde onder r.o. 4.10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van achtste dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: CB