Beoordeling
5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Van Lanschot in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Nadere standpunten ter zitting
6. Ter zitting heeft Van Lanschot het petitum in die zin aangepast dat dit slechts ziet op constructieve sloopwerkzaamheden en niet op overige werkzaamheden. Ook heeft Van Lanschot het primair door haar gevorderde gebod gewijzigd in een verbod om de constructieve sloopwerkzaamheden tijdens reguliere kantooruren te laten plaatsvinden. Verder is duidelijk geworden dat de tot 20 juni 2019 ervaren overlast uitsluitend in de (voormalige locatie van de) dealingroom werd ervaren en dat deze is afgedaan door middel van de onder 1.16 genoemde vaststellingsovereenkomst. Reden voor de overlast in de dealingroom was dat deze zich buiten de E-toren bevond op een constructie van metalen palen, terwijl de dealingroom thans op de tweede verdieping van de E-toren is gevestigd. Ook heeft Van Lanschot erkend dat de door haar onder 2.8 van de dagvaarding ingenomen stelling dat er vanaf maart 2018 overlast was op de eerste vier verdiepingen van de E-toren onjuist is. De overlast in de E-toren zelf is eerst 20 juni 2019 aangevangen. CBRE heeft op haar beurt ter zitting erkend dat er sprake was van ernstige overlast op 20 en 21 juni 2019 en dat daarover richting Van Lanschot helderder gecommuniceerd had kunnen worden. Ook heeft CBRE toegezegd Van Lanschot concretere planningen te zullen overhandigen.
Renovatievoorstel E-toren
7. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat het BLVC plan (zie 1.11) geen bindende afspraken jegens Van Lanschot behelst. Zoals CBRE ter zitting voldoende aannemelijk heeft gemaakt, betreft dit een globaal kaderplan tussen de gemeente en Ballast Nedam dat is opgesteld ten behoeve van het verkrijgen van de nodige vergunningen. Dat Van Lanschot commentaar op het plan heeft mogen leveren maakt nog niet dat zij daarbij partij is geworden. Een en ander moet worden geplaatst in het kader van de op CBRE rustende zorg- en informatieplicht. Wel is het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zo, dat de verwachtingen die Van Lanschot van de overlast mocht hebben door de inhoud van dit plan en met name de tabel hinderplanning zijn ingevuld. Dat betekent dat zij mocht verwachten dat zij hooguit ‘enige hinder’ van de werkzaamheden zou ondervinden. Dit heeft CBRE ten aanzien van de E-toren ook als zodanig aangekondigd in haar brief van 11 oktober 2017 (zie 1.8).
8. Vaststaat dat CBRE Van Lanschot voor de door haar in de D-toren gehuurde verdiepingen een door Van Lanschot geaccepteerd renovatievoorstel heeft gedaan. Dat CBRE gehouden was om Van Lanschot ook ten aanzien van de E-toren een dergelijk voorstel te doen, is in dit geding niet voldoende aannemelijk geworden. In artikel 14.4 van de tussen partijen algemene bepalingen (zie 1.4) is vermeld dat het gestelde in artikel 7:220 lid 1 t/m 3 BW niet van toepassing is, terwijl de verplichting als opgenomen in artikel 14.2 van de algemene bepalingen is toegespitst op renovatiewerkzaamheden aan het gehuurde zelf (de E-toren), waarvan in dit geval geen sprake is (de D-toren). Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geldt hetzelfde voor de bepaling v. van bijlage 9 bij de huurovereenkomst (zie 1.4), nu daarin ook van werkzaamheden in of aan het gehuurde wordt gesproken. De kans dat de bodemrechter CBRE op grond van die bepaling zal veroordelen de werkzaamheden buiten kantoortijden uit te voeren, lijkt dermate gering dat het niet gerechtvaardigd is daar in kort geding op vooruit te lopen.
9. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de overlast die Van Lanschot ondervindt kwalificeert als een gebrek, waarbij het gaat om de overlast vanaf 20 juni 2019 (zie onder 6) omdat partijen het erover eens zijn dat zij met betrekking tot de overlast van daarvoor sluitende afspraken hebben gemaakt (zie de vaststellingsovereenkomst - 1.16).
10. De kantonrechter is voorshands met Van Lanschot van oordeel dat de onder 9 bedoelde kwalificatie niet is uitgesloten in artikel 14.4 van de algemene bepalingen (zie 1.4). Daarin wordt immers uitsluitend vermeld dat renovatie en onderhoudswerkzaamheden geen gebrek opleveren, maar dat is iets anders dan de overlast die een huurder van die werkzaamheden ondervindt indien deze het gevolg is van het nalaten van het treffen van redelijke voorzorgsmaatregelen door CBRE.
11. Ingevolge artikel 7:204 lid 2 BW is een gebrek een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort als waarop de overeenkomst betrekking heeft. Ten aanzien van overlast door werkzaamheden heeft de Hoge Raad in zijn (nog onder oud recht gewezen) arrest van 7 december 2001 (NJ 2002, 26) - kort gezegd - geoordeeld dat herstel- en renovatiewerkzaamheden van objecten in de woon- en werkomgeving onderdeel uitmaken van het leven in een dichtbevolkte en complexe maatschappij en de nadelige gevolgen daarvan in beginsel moeten worden gedragen door degene die daardoor als omwonende toevallig getroffen wordt, maar dat op de veroorzaker van die nadelige gevolgen wel een verhoogde zorgplicht rust om de door de werkzaamheden veroorzaakte hinder en overlast binnen de redelijke grenzen te voorkomen en te beperken.
12. Alhoewel CBRE moet worden toegegeven dat zij diverse maatregelen heeft getroffen om aan haar verhoogde zorgplicht jegens Van Lanschot te voldoen, acht de kantonrechter aan de hand van de door Van Lanschot overgelegde videobeelden voldoende aannemelijk geworden dat zij die plicht ten aanzien van de werkzaamheden op 20 en 21 juni 2019 heeft geschonden. Op die beelden is te zien en te horen dat er sprake is van dermate ernstige trillingen en geluidshinder op de onderste verdiepingen van de E-toren, dat daar op dat moment niet of nauwelijks viel te werken. Dat de geluidsoverlast binnen de toegestane normen van het Bouwbesluit viel, doet - mede gelet op de omstandigheid dat vooral de trillingen als zeer hinderlijk worden ervaren en daarvoor geen normen bestaan - daaraan niet af. Zoals ter zitting ook met partijen besproken, dient CBRE Van Lanschot bij dergelijke werkzaamheden tijdig en duidelijk te waarschuwen, zodat Van Lanschot daarmee rekening kan houden en zelf maatregelen kan treffen, bijvoorbeeld door haar medewerkers te verzoeken thuis te werken. Onbegrijpelijk is dat partijen op maandag 17 juni 2019 met elkaar over de overlast hebben gesproken en dat CBRE Van Lanschot niet in de hiervoor bedoelde zin heeft gewaarschuwd voor de sloopwerkzaamheden die een paar dagen later zouden plaatsvinden. Een duidelijke communicatie en planning hoort bij de verhoogde zorgplicht van CBRE en door na te laten Van Lanschot duidelijk te waarschuwen heeft CBRE niet aan die zorgplicht voldaan. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter sprake van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW, namelijk een niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid waardoor zij niet het huurgenot heeft wat zij mocht verwachten (zie onder 10 en 11). De kantonrechter betrekt bij haar - voorlopig - oordeel dat Van Lanschot van CBRE huurt op een A-locatie op de Zuidas tegen een huurprijs van circa € 5 miljoen per jaar.
13. Dat aannemelijk is dat sprake is van een gebrek maakt nog niet dat de vordering van Van Lanschot kan worden toegewezen. Mede gelet op de korte duur van de overlast (vanaf 20 juni 2019), zal de kantonrechter daartoe niet overgaan. Nog daargelaten dat onvoldoende duidelijk is dat dit uitvoerbaar is, zou toewijzing van de primaire vordering betekenen dat er uitsluitend nog op zaterdagen gesloopt kan worden. Dit heeft niet alleen voor CBRE maar ook voor betrokken en omwonende derden dermate verstrekkende gevolgen (vertraging van het bouwproject en schade), dat de aard van het gebrek (onvoldoende duidelijke communicatie over de te verwachten overlast) een dergelijke veroordeling niet rechtvaardigt. De subsidiaire vordering acht de kantonrechter onvoldoende concreet om te kunnen toewijzen. Het risico op executieproblemen zou daarmee te groot worden. De kantonrechter gaat er echter wel vanuit dat CBRE de door haar ter zitting gedane toezeggingen zal nakomen, omdat zij daartoe - zoals hiervoor is overwogen - gehouden is. Het gaat daarbij in de eerste plaats om heldere communicatie, bij voorkeur door CBRE zelf (in de persoon van de heer [naam 5] ), en verder om een kortere termijn planning waarvan een eventuele bijstelling zodra mogelijk door CBRE aan Van Lanschot wordt gecommuniceerd.
14. In de omstandigheid dat beide partijen - boven de streep - deels in het gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren.