In deze zaak, die op 5 juli 2019 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eiseressen, bestaande uit vier besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen Formido c.s., bestaande uit de besloten vennootschappen Formido Bouwmarkten B.V., Praxis Groep B.V. en Maxeda DIY B.V. De eiseressen vorderden onder andere nakoming van franchiseovereenkomsten en een voorschot op schadevergoeding. De franchiseovereenkomsten waren gesloten in de jaren '80 en betroffen bouwmarkten in Bodegraven en Waddinxveen. Formido had de overeenkomsten opgezegd met een einddatum van 30 oktober 2020, en eiseressen waren bezorgd over de gevolgen van deze opzegging en de toekomst van hun ondernemingen.
Tijdens de zitting op 20 juni 2019 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Eiseressen stelden dat Formido hen niet voldoende ondersteunde en dat de franchiseformule niet meer functioneerde. Formido c.s. voerde verweer en stelde dat de franchiseovereenkomsten niet meer nagekomen konden worden omdat de organisatie was afgebouwd en de winkels niet langer operationeel konden blijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen sub 3, 4 en 5 niet-ontvankelijk waren in hun vorderingen, omdat zij geen partij waren bij de overeenkomsten. De vorderingen van eiseressen sub 1 en 2 werden afgewezen, omdat nakoming van de overeenkomsten blijvend onmogelijk was. De proceskosten werden verrekend, waarbij elke partij de eigen kosten droeg.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijk belang bij vorderingen in kort geding en de voorwaarden waaronder nakoming van contractuele verplichtingen kan worden afgedwongen. De rechter concludeerde dat, hoewel de overeenkomsten nog van kracht waren, de praktische uitvoering ervan niet meer mogelijk was, wat leidde tot de afwijzing van de vorderingen.