ECLI:NL:RBAMS:2019:4804

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
7174848 CV EXPL 18-19124
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medehuurderschap van een zoon met mentale beperkingen

In deze zaak vordert een moeder, die optreedt als curator van haar zoon met mentale beperkingen, dat de kantonrechter bepaalt dat haar zoon medehuurder wordt van de woning die zij huurt van de stichting Stadgenoot. De moeder heeft de huur van de woning voortgezet na het overlijden van haar ouders en woont samen met haar zoon, die lijdt aan het syndroom van Down en andere mentale beperkingen. De stichting Stadgenoot heeft het verzoek van de moeder afgewezen, maar de kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de moeder en haar zoon. De kantonrechter stelt vast dat de zoon nooit zelfstandig zal kunnen wonen en dat er financiële vermenging is tussen de inkomsten van de zoon en de moeder. De kantonrechter concludeert dat aan de voorwaarden voor medehuur is voldaan en wijst de vordering van de moeder toe, met veroordeling van Stadgenoot in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van de continuïteit van de woonomgeving voor de zoon, vooral gezien zijn kwetsbare situatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7174848 CV EXPL 18-19124
vonnis van: 5 februari 2019
fno.: 904

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e
[eiseres] tevens optredend in haar hoedanigheid van curator over haar zoon [naam zoon 1]
wonende te [woonplaats]
eiseres
nader gezamenlijk te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mrs. L.C. Trompetter en E. van der Hoeden
t e g e n

de stichting Stichting Stadgenoot

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: Stadgenoot
gemachtigde: mr.drs. S.J.M. Verhoeven

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- dagvaarding van 20 augustus 2018, met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 17 december 2018. Mevrouw [eiseres] is verschenen, vergezeld door haar gemachtigden en de heer [zorgverlener] (zorgverlener van [naam zoon 1] ). Namens Stadgenoot is mevrouw [medewerker] (Verhuurmedewerker) verschenen, alsmede de gemachtigde. Mr. Van der Hoede heeft voorafgaand aan de comparitie nog aanvullende stukken in het geding gebracht. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Mevrouw [eiseres] (hierna: [eiseres] ) huurt van Stadgenoot de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Haar ouders huurden de woning vanaf 1981 en zij heeft de huur na hun overlijden voortgezet. Thans bewoont [eiseres] de woning met haar twee zoons,
[naam zoon 1] en [naam zoon 2] ( [naam zoon 1] hierna te noemen: [naam zoon 1] ).
1.2.
Partijen verschillen van mening over de exacte grootte van de woning (afgerond 80 of 100 m2) en het aantal slaapkamers (4 of 5), maar zijn het erover eens dat het een grote eengezinswoning betreft. Ook is niet in geschil dat sprake is van de verhuur van een woonruimte met een niet-geliberaliseerde huurprijs van circa € 600,00 per maand.
1.3.
[eiseres] is bij beschikking van 8 juli 2010 van de kantonrechter benoemd tot curator van [naam zoon 1] , die thans 26 jaar oud is. [naam zoon 1] heeft het syndroom van Down en lijdt aan ADHD en PDD-NOS met ODD kenmerken. Hij functioneert cognitief op het niveau van een jong kind (circa twee tot vijf jaar oud). [naam zoon 1] wordt bijgestaan door een team van hulpverleners, waaronder de heer [zorgverlener] (hierna: [zorgverlener] ). [zorgverlener] begeleidt [naam zoon 1] drie dagen per week en is daarnaast opticien.
1.4.
[naam zoon 1] ontvangt een Wajong-uitkering van € 1.009,41 netto per maand en € 56,25 per maand aan bijzondere bijstand. [eiseres] geniet een bijstandsuitkering. Van de hiervoor genoemde inkomsten van [naam zoon 1] wordt - met toestemming van de kantonrechter - € 650,00 per maand overgemaakt naar de bankrekening van [eiseres] .
1.5.
Blijkens een notariële akte van 20 juli 2001 heeft [eiseres] , voor het geval zij zou komen te overlijden, [zorgverlener] (en haar zus) benoemd tot voogd van haar kinderen, waaronder [naam zoon 1] . [zorgverlener] heeft schriftelijk verklaard dat hij bereid is, indien [eiseres] overlijdt, de begeleiding en verzorging van [naam zoon 1] op zich te nemen en in de woning te gaan wonen.
1.6.
[eiseres] heeft Stadgenoot verzocht in te stemmen met medehuurderschap van [naam zoon 1] .
1.7.
Bij brief van 24 mei 2018 heeft Stadgenoot [eiseres] bericht dat zij niet met haar verzoek instemt. In haar brief schrijft Stadgenoot dat zij [naam zoon 1] ingeval van overlijden van [eiseres] niet op straat zal zetten en naar een passende oplossing zal zoeken.

Vordering en verweer

2. [eiseres] vordert dat de kantonrechter het tijdstip bepaalt waarop zal worden verklaard dat [naam zoon 1] medehuurder is, met veroordeling van Stadgenoot in de kosten van het geding.
3. Aan deze vordering legt [eiseres] - kort gezegd - ten grondslag dat zij met [naam zoon 1] een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert en dat er geen sprake is van een aflopende samenlevingssituatie omdat [naam zoon 1] vanwege zijn beperkingen niet ‘uit zal vliegen’. [naam zoon 1] heeft behoefte aan een veilige vertrouwde woonomgeving. Indien hij de woning moet verlaten wanneer zijn moeder onverhoopt overlijdt, zal dit jarenlang een grote impact op hem hebben, aldus [eiseres]
4. Stadgenoot heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij voert - samengevat - aan dat [naam zoon 1] onvoldoende financiële waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur en dat [eiseres] en [naam zoon 1] geen duurzaam gemeenschappelijke huishouding voeren. Van dit laatste is volgens Stadgenoot geen sprake omdat [naam zoon 1] niet zelfstandig kan worden, er geen financiële vermenging plaatsvindt en er in het geheel geen wederkerigheid is. Stadgenoot heeft nog gewezen op het belang dat zij heeft bij het niet toekennen van het medehuurderschap, namelijk dat zij als toegelaten instelling als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet de verplichting heeft bij te dragen aan een evenwichtige verdeling van de woningvoorraad en dat dit temeer geldt bij eengezinswoningen waar een enorm tekort aan bestaat.
5. De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader worden uitgewerkt.

Beoordeling

6. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is of [naam zoon 1] medehuurder mag worden van de woning.

Wettelijk kader

7. Ingevolge artikel 7:267 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen de huurder en een andere persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, gezamenlijk verzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn. Op grond van lid 2 geldt een drietal limitatieve afwijzingsgonden, te weten: (a) indien de in lid 1 bedoelde persoon niet gedurende tenminste twee jaren zijn hoofdverblijf in de woning heeft en met de huurder een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft, (b) indien de vordering kennelijk slechts de strekking heeft de persoon bedoeld in lid 1 de positie van huurder te verschaffen, of (c) indien de in lid 1 bedoelde persoon vanuit financieel oogpunt onvoldoende waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur.
Duurzame gemeenschappelijke huishouding
8. De kantonrechter stelt voorop dat de vraag of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding als hiervoor bedoeld volgens vaste rechtspraak moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval in onderling verband (vgl. HR 12 maart 1982, NJ 1982/352, HR 22 januari 1993, NJ 1993/549, en HR 17 januari 2014, WR 2014, 30). Verder volgt uit eerstgenoemd arrest dat onder duurzame gemeenschappelijke huishouding niet zijn begrepen de gevallen van een samenleven van ouder en kind zoals dit samenleven bij de geboorte van het kind ontstaat en nadien pleegt te worden voortgezet, maar dat als er na het zelfstandig worden van het kind bijzondere omstandigheden bestaan die ertoe doen besluiten om, wat anders een aflopende samenlevingssituatie zou zijn geweest, tot een blijvende samenwoning met gemeenschappelijke huishouding te maken, reden kan zijn om een dergelijke samenleving wel als duurzame gemeenschappelijke huishouding aan te merken. In dat geval waren zulke bijzondere omstandigheden echter niet gesteld. In zijn arrest van 2014 oordeelde de Hoge Raad dat het ontbreken van wederkerigheid in de relatie ouder-kind kan duiden op de afwezigheid van een gemeenschappelijke huishouding. In de zaak die voorlag zorgde de moeder uitsluitend voor de zoon en mocht het hof (mede) hieruit afleiden dat de zoon en de moeder geen gemeenschappelijke huishouding voerden.
9. Dat [naam zoon 1] niet zelfstandig kan worden, zoals door Stadgenoot betoogd, maakt niet dat er geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Weliswaar is [naam zoon 1] handelingsonbekwaam en staat hij onder curatele van zijn moeder, naar het oordeel van de kantonrechter heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1982 niet bedoeld een uitzondering op de uitzonderingssituatie (de bijzondere omstandigheden) te maken en zelfstandigheid van een kind als aparte eis willen stellen. Meer voor de hand ligt dat de Hoge Raad de term ‘zelfstandig’ slechts bedoeld heeft te gebruiken om het bereiken van de volwassen leeftijd aan te duiden. In het geval van [naam zoon 1] is er juíst sprake van bijzondere omstandigheden en dus van de door de Hoge Raad bedoelde uitzonderingssituatie (vgl. het arrest van 7 maart 2017 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, WR 2017/86). Of die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van een duurzame gemeenschappelijke samenleving dient uit de feitelijke omstandigheden te volgen en zal thans worden besproken.
10. In het geval van [eiseres] en [naam zoon 1] staat vast dat [naam zoon 1] sinds zijn geboorte (dus reeds ruim 26 jaar) met zijn moeder en later ook zijn broer in de woning woont. Ook staat vast dat [naam zoon 1] nooit ‘uit zal vliegen’. [naam zoon 1] heeft voortdurend zorg nodig en is vanwege zijn beperkingen niet in staat zelfstandig te wonen. Verder is er bij [eiseres] en [naam zoon 1] wel degelijk sprake van financiële vermenging. Met toestemming van de kantonrechter wordt er van de maandelijkse inkomsten van circa € 1.060,00 van [naam zoon 1] een bedrag van
€ 650,00 naar [eiseres] overgemaakt, dat wordt gebruikt voor de algemene lasten, zoals de huur en de boodschappen. Ter zitting heeft [eiseres] nog (onweersproken) toegelicht dat zij de zorgverzekering, waar [naam zoon 1] tevens onder valt, betaalt en dat [naam zoon 1] van het geld dat hij overhoudt spaart en dit aanwendt voor kleding en zijn aandeel in de vakantie. Ook is van belang dat [eiseres] en [naam zoon 1] - zo staat als onvoldoende weersproken vast - meer dan gemiddeld veel dingen samen doen. [naam zoon 1] gaat altijd met [eiseres] mee op vakantie, zij eten vrijwel altijd samen, kijken onder andere samen televisie, ook op tijden waarop andere mensen al naar hun werk zouden zijn. [naam zoon 1] kan niet alleen boodschappen doen, maar gaat wel af en toe met zijn moeder mee. Ook stofzuigt hij bijvoorbeeld zijn kamer wel eens, daartoe aangezet door zijn moeder.
11. Dan het punt van de wederkerigheid. Juist is dat [naam zoon 1] vanwege zijn beperkingen niet in staat is voor zijn moeder te zorgen, zodat in zoverre geen sprake is van ‘wederkerigheid’. Ook hiervoor geldt echter dat dit geen apart vereiste is. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2014 alleen geoordeeld dat het hof in die situatie mocht meewegen dat er geen sprake was van wederkerigheid. In die zaak ging het echter om een zoon die zich door zijn moeder liet verzorgen, terwijl hij in staat was daar verandering in aan te brengen en op zijn beurt ook voor zijn moeder te zorgen. Om die reden oordeelde het hof dat niet aan de vereiste wederkerigheid was voldaan. [naam zoon 1] heeft die keuze niet. Hij kan niet meer bijdragen dan hij doet en zijn moeder treedt op als mantelzorgster. Dat ontneemt echter niet het gemeenschappelijke karakter aan de samenleving en huishouding van moeder en zoon. Zoals ter zitting mooi omschreven door de gemachtigde van [eiseres] , is het zowel voor [naam zoon 1] als zijn moeder van groot belang dat deze wijze van samenleving kan worden voortgezet. Dat is ook een vorm van wederkerigheid.
12. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat aan het vereiste van de duurzame gemeenschappelijke huishouding is voldaan.
Financiële waarborg nakoming huur
13. De kantonrechter volgt Stadgenoot evenmin in haar betoog dat [naam zoon 1] onvoldoende financiële waarborg biedt voor een behoorlijke nakoming van de huur. [naam zoon 1] heeft een inkomen van circa € 1.060,00 per maand. Onweersproken is dat daar een bedrag van circa € 300,00 per maand aan huursubsidie bijkomt in het geval zijn moeder overlijdt en hij huurder is. Bij een huur van circa € 600,00 per maand zou dit toereikend moeten zijn.
Belangen partijen en conclusie
14. Al met al is de kantonrechter van oordeel dat aan de voorwaarden van medehuur is voldaan en dat geen van de in artikel 7:267 lid 2 BW genoemde afwijzingsgronden zich voordoet. De kantonrechter betrekt de belangen die partijen over en weer bij afwijzing en toewijzing van de vordering hebben bij haar oordeel. Stadgenoot heeft voldoende over het voetlicht weten te brengen dat zij vanwege het aanzienlijke tekort aan grote eengezinswoningen een streng beleid voert teneinde de schaarse sociale woningen eerlijk te verdelen en dat zij om in die woningen te kunnen voorzien belang heeft bij een kritische toets van verzoeken tot medehuurderschap. Aan dat beleid en belang doet niet af - zoals door [eiseres] aangevoerd - dat er eerder sociale woningen in de [adres] in [plaats] zijn verkocht. Stadgenoot heeft in dat verband onweersproken gesteld dat die opbrengst steeds is aangewend voor het bouwen van nieuwe sociale woningen en heeft ter zitting voorts toegelicht dat er sinds 2016 vanwege gewijzigd overheidsbeleid geen grote sociale woningen meer zijn verkocht. Wat daar verder ook van zij, dit belang van Stadgenoot weegt niet op tegen het evidente belang dat [naam zoon 1] heeft om na het overlijden van zijn moeder in de woning te blijven wonen. Daarbij speelt tevens een rol dat [eiseres] ter zitting onweersproken heeft verklaard dat zij aanpassingen aan de woning heeft verricht om deze te laten voldoen aan de zorg die [naam zoon 1] nodig heeft en krijgt. Dat Stadgenoot, gelet op de beperkingen van [naam zoon 1] , zorgen heeft over het huurderschap van [naam zoon 1] is begrijpelijk. Daaraan wordt echter tegemoet gekomen door de toezeggingen van [zorgverlener] , de beoogd voogd van [naam zoon 1] , die zich bereid heeft verklaard ingeval van overlijden van zijn moeder de belangen van [naam zoon 1] te zullen behartigen.
15. De conclusie luidt dat de vordering van [eiseres] zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagtekening van het vonnis.
16. Stadgenoot wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten aan de zijde van [eiseres] belast. Aan [eiseres] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. Nu dit niet is gevorderd, wordt de proceskostenveroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

BESLISSING

De kantonrechter:
bepaalt dat [naam zoon 1] vanaf de datum van dagtekening van dit vonnis medehuurder van de woning is;
veroordeelt Stadgenoot in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 439,00 waarvan te betalen:
€ 79,00 aan [eiseres] voor het griffierecht;
€ 360,00 aan [eiseres] voor salaris gemachtigde;
------------
€ 439,00 in totaal
één en ander, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Stadgenoot in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Stadgenoot niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. van de Poel, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 5 februari 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.