ECLI:NL:RBAMS:2019:4908

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
13/650486-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van cocaïnebezit en witwassen met ontoerekeningsvatbaarheid

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van 125 pakketten cocaïne en het witwassen van 40.270 euro. De verdachte, geboren in 1966 en zonder vaste woon- en verblijfplaats, was gedetineerd in het Huis van Bewaring. Tijdens de zitting op 20 juni 2019 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en de verdediging door zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke.

De tenlastelegging omvatte het aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van geld. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de drugshandel en het witwassen, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig, gezien de omstandigheden waaronder de drugs en het geld werden aangetroffen in de woning waar hij verbleef.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de medische toestand van de verdachte. Deskundigen concludeerden dat hij lijdt aan een fronto-temporale neurocognitieve stoornis, waardoor hij niet in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank achtte de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De rechtbank legde een maatregel op tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om de verdachte te behandelen en het recidiverisico te beperken. De rechtbank verklaarde ook dat de aangetroffen geldbedragen en telefoons verbeurd verklaard werden, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650486-18
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- en verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in het Huis van Bewaring
[detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 juni 2019. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.M.R. Slaghekke, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, kort samengevat, tenlastegelegd dat hij zich op 12 oktober 2018 al dan niet samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan
1. het aanwezig hebben van 125 pakketten van elk ongeveer een kilogram cocaïne en
2. witwassen van 40.720 euro (primair) dan wel witwassen uit eigen misdrijf (subsidiair).
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte verbleef in de woning aan het adres [adres 1] (hierna: de woning) waar op 12 oktober 2018 125 pakketten cocaïne en grote geldbedragen zijn aangetroffen. Er zijn sterke aanwijzingen dat verdachte één van de mannen is geweest die op 12 oktober 2018 heeft meegeholpen om pakketten/tassen de woning in te dragen. Op zitting heeft verdachte verklaard dat twee mannen die dag lang kwamen om tassen de woning in te dragen, en dat het zou kunnen dat hij daarbij heeft geholpen. In elk geval staat op basis van de verklaring van verdachte en de bevindingen na zijn aanhouding vast dat hij kort na het bezoek van de eigenaresse aan de woning, waar de eigenaresse in de slaapkamer stapels zwarte, met duct tape omwikkelde pakketten heeft gezien, die pakketten in verhuisdozen heeft gestopt. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er drugs in de pakketten zaten. Daarnaast bestaan concrete aanwijzingen dat de meeste spullen in de woning van verdachte waren. Dat betekent dat hij in de woning verbleef met geld waarvan niet kan worden vastgesteld waar het vandaan komt. Verdachte verklaart dat hij 5.000 euro bij zich had toen hij naar Nederland kwam en dat de aangetroffen 1.225 euro van hem is, maar daarvan is geen bewijs overgelegd. Hij heeft in elk geval geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. De soort coupures, waaronder 500 eurobiljetten, en de grote hoeveelheid geldbiljetten die zijn aangetroffen in een woning waar ook een grote hoeveelheid drugs is gevonden, rechtvaardigt de conclusie dat verdachte zich samen met anderen bezig heeft gehouden met handel in verdovende middelen. Alles overziend kan er geen andere conclusie worden getrokken dan dat de woning door verdachte en anderen werd gebruikt als opslagplaats voor een grote partij cocaïne.
Op grond van het voorgaande dienen feit 1 en het subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 te worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van drugsbezit, handel in drugs en witwassen wegens het ontbreken van opzet.
Verdachte ontkent iets te maken te hebben met de tenlastegelegde drugshandel. Dat verdachte aanwezig was in de woning heeft hij nooit ontkend. Hij was sinds enige tijd de bewoner van het pand. Daarnaast bekent hij dat hij de zwarte blokken in de verhuisdozen heeft gedaan. Hij weet echter niet hoe die zwarte blokken in de woning zijn gekomen en heeft ook niet doorgehad dat het drugs betrof. Verdachte wilde enkel de woning opruimen. Daarvoor had hij eerder bij de Praxis tien verhuisdozen gekocht, onder meer om ook zijn eigen kleding in te doen. Bovendien stonden er wel meer spullen in de woning die niet van verdachte waren, zoals een vacumeermachine, verpakkingsmateriaal en een weegschaal. Verdachte ging ervan uit dat deze spullen bij de huisraad hoorden. Ook in het verdere onderzoek zijn er geen aanwijzingen gevonden dat verdachte iets met enige vorm van drugshandel te maken heeft. En een contra-indicatie voor wetenschap is te vinden in het feit dat verdachte de eigenaresse van de woning heeft rondgeleid in de woning op 12 oktober 2018. Dat had hij niet gedaan als hij zich van kwaad bewust was geweest en bovendien had hij zich dan na dit bezoek snel uit de voeten gemaakt.
Ook had verdachte geen wetenschap van de aanwezigheid van het geld in de woning. Hij heeft verklaard dat het geld niet van hem is en hij er daarom afstand van doet. En ook al wordt aangenomen dat hij daar wel wetenschap van had dan kan niet worden aangenomen dat verdachte moest vermoeden dat dit geld uit misdrijf afkomstig was.
Bovendien kan ten aanzien van beide feiten het medeplegen niet worden bewezen, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan het plegen van de tenlastegelegde feiten. Van een nauwe en bewuste samenwerking was geen sprake. Als hij al een rol vervulde dan kan deze slechts worden gekwalificeerd als zeer ondergeschikt, wat eerder duidt op medeplichtigheid dan op medeplegen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan cocaïnebezit en het witwassen van 40.270 euro. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op 12 oktober 2018 zijn in de woning, waar verdachte naar eigen zeggen als enige al enkele dagen verbleef en waarvan hij een sleutel bij zich had, in de slaapkamer vier op elkaar gestapelde Praxisverhuisdozen aangetroffen met in iedere doos dertig pakketten. Op zolder zijn nog eens vijf pakketten aangetroffen in een Albert Heijn tas. Het bleek om in totaal 125 pakketten cocaïne te gaan; elk pakket woog ongeveer een kilo. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij de pakketten in verhuisdozen had gedaan nadat de eigenaresse de woning had bezocht. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij die dag, in de middag, heeft geholpen met het brengen van goederen (tassen of iets dergelijks) in de woning vanuit een busje toen twee mannen met deze goederen bij de woning langs kwamen. Hij wist alleen niet dat er drugs in deze tassen zaten dan wel in de pakketten die hij in de verhuisdozen heeft gestopt.
Naast de pakketten cocaïne is in de woning waar verdachte verbleef ook een groot geldbedrag aangetroffen. In een buideltasje dat op de bank in de woonkamer lag is 37.570 euro gevonden. Daarnaast lag er in een doos op zolder nog een geldbedrag van 2.700 euro. Dit geld bleek te bestaan uit onder meer 24 vijfhonderd-, 244 honderd- en 73 vijftig-eurobiljetten. Verdachte heeft verklaard dat hij vooral gebruik maakte van de woonkamer en de slaapkamer, in welke ruimtes hij ook afwisselend sliep. Ook kwam hij wel op de zolder. Verdachte ontkent dat het geld van hem is en dat hij van de aanwezigheid hiervan op de hoogte was.
In beginsel kan ervan uit worden gegaan dat iemand weet wat er zich in het huis bevindt waar hij al enige tijd verblijft en dat hij daarover de beschikking heeft. Dit uitgangspunt geldt uiteraard behoudens aanwijzingen van het tegendeel. Verdachte ontkent dat hij wist van de cocaïne en het geld. De rechtbank vindt deze ontkennende verklaring niet geloofwaardig. Het is onwaarschijnlijk dat iemand verdachte toegang geeft tot de woning, hem de sleutel geeft van die woning, hem daar ook alleen laat verblijven en hem zodoende een (nauwelijks verborgen) grote hoeveelheid cocaïne die een straatwaarde van vele miljoenen euro’s vertegenwoordigt alsmede een grote hoeveelheid geld, toevertrouwt. De kans op ontdekking en verlies hiervan is daarvoor te groot. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij niet hoefde te betalen voor het gebruik van de woning en hij mogelijk heeft geholpen met het brengen van tassen in de woning en dat hij de pakketten (waar later drugs in bleek te zitten) in verhuisdozen heeft gedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte wetenschap had van de drugs en het geld en dat hij daar ook de beschikkingsmacht over had. Op grond van het voorgaande kan dus worden gesteld dat verdachte de drugs en het geld voorhanden heeft gehad en dat opzet daarop dient te worden bezeten.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig is. Om toch tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet in dat geval sprake zijn van zodanige feiten en omstandigheden dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als die situatie zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Wordt zo’n verklaring gegeven dan is het aan het Openbaar Ministerie om die verklaring en de genoemde herkomst van het geld nader te onderzoeken.
De rechtbank vindt, dat gezien de hoogte en samenstelling van de contante geldbedragen en het aantreffen van deze geldbedragen in een woning waar ook een grote handelshoeveelheid harddrugs werd aangetroffen, zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Verdachte heeft, zoals al overwogen, ontkend dat dit geld van hem is. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij met ongeveer 5.000 euro naar Nederland is gekomen en niet is gebleken dat hij in de periode dat hij in Nederland verbleef inkomsten genereerde. Verdachte heeft dus geen verklaring gegeven over de herkomst van het grote geldbedrag. De rechtbank komt bij gebrek aan een andere verklaring en bij gebrek aan een andere mogelijk gebleken legale herkomst tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – middellijk of onmiddellijk – uit een misdrijf afkomstig is. Verdachte heeft tenminste moeten vermoeden dat dit illegaal verkregen geld was, helemaal omdat er daarnaast ook verdovende middelen en andere druggerelateerde spullen, zoals een weegschaal en verpakkingsmateriaal, in de woning lagen. Anders de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat het geld afkomstig was uit een ‘eigen’, door verdachte gepleegd misdrijf.
Om die reden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Hierbij was sprake van medeplegen, omdat uit het dossier en de eigen verklaring van verdachte is gebleken dat verdachte met anderen heeft gehandeld en daarin een significante bijdrage had, die niet kan worden aangemerkt als alleen ondersteunend in de zin van medeplichtigheid.
Uit het dossier blijkt ten aanzien van feit 2 – in tegenstelling tot hetgeen in de tenlastelegging staat vermeld – dat 40.270 euro is aangetroffen in de woning en dus niet 40.720 euro.
De rechtbank merkt dit aan als een kennelijke verschrijving.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 12 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 125 pakketten van elk ongeveer een kilo, bevattende cocaïne;
ten aanzien van feit 2, primair:
op 12 oktober 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, geldbedragen van in totaal EUR 40.270 voorhanden heeft gehad, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie is van oordeel dat, ondanks de adviezen van de rapporteurs, niet gesproken kan worden van ontoerekeningsvatbaarheid. Verdachte heeft een serieuze medische aandoening waarvoor behandeling noodzakelijk is, maar de constateringen van de deskundigen over het daarmee samenhangende gedrag van verdachte zijn onvoldoende onderbouwd en ook onbegrijpelijk. De adviezen van de psycholoog en psychiater zijn gebaseerd op aannames van de neuroloog, die haaks staan op de verklaringen van verdachte. Daarnaast is de verklaring van de vrouw van verdachte als uitgangspunt genomen in de rapportages. Daardoor zijn de verklaringen van verdachte bij de politie niet kritisch getoetst.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte - conform de adviezen van de psychiater, psycholoog en neuroloog - als ontoerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en om die reden ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
Bij de beantwoording van de vraag naar de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportages van 12 juni 2019, 8 februari 2019 en 5 februari 2019 van respectievelijk psychiater J. Marx, GZ-psycholoog G.M. Jansen en gedragsneuroloog
C. Jonker. Deze deskundigen hebben geadviseerd verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank leest, samengevat, in voornoemde rapportages dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een fronto-temporale neurocognitieve stoornis met gedragsstoornissen en een persoonlijkheidsverandering. Deze stoornis is het gevolg van de hersenschade bij verdachte als gevolg van meerdere operaties aan een hersentumor. Deze ziekelijke stoornis bestond ook ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Door deze stoornis is bij verdachte sprake van gedesoriënteerd onaangepast gedrag en is hij impulsief. Hij is gevoelig voor beïnvloeding en misbruik en is niet in staat de situatie waarin hij zich bevindt of de gevolgen van zijn handelen te overzien. Zijn sociaal en moreel oordeelsvermogen zijn ernstig aangetast en hij is weinig kritisch.
Het risico op herhaling komt vooral voort uit de beschreven beperkingen die voorvloeien uit de neurocognitieve stoornis. Daarbij lijkt sprake van een verslechterd beeld; het is dus niet te verwachten dat een verbetering zal optreden in de probleemgebieden als geen externe structuur wordt aangebracht. Door de beperkingen lijkt verdachte de ernst van de stoornis niet in te zien en zal hij daardoor geneigd zijn zich aan de zorg te onttrekken. De kans dat verdachte zich opnieuw in problematische situaties zal begeven, wordt als hoog ingeschat als verdachte niet wordt begeleid en behandeld. Verdachte moet worden begeleid in een gestructureerde setting en is aangewezen op specialistische neurologische zorg. Gezien het advies om het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen, het hoge risico op herhaling van soortgelijke vermogensdelicten en de behandeling en begeleiding die nodig zijn, luidt het advies van de deskundigen verdachte op te nemen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar met een artikel 37 Wetboek van Strafrecht (Sr) plaatsing.
Ter zitting hebben de deskundigen Marx en Jansen bovenstaande conclusie bevestigd. Zij hebben verklaard dat een gesloten setting met een laag beveiligingsniveau is gewenst om het recidiverisico te beperken.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de juistheid van de rapportages. De rechtbank heeft daarbij ook de eigen indruk die zij van verdachte op zitting heeft gekregen, meegewogen. Verder constateert de rechtbank dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van verdachte in de rapportages en de vragen die deze oproepen, zoals de officier van justitie heeft benoemd, door de rapporteurs zijn onderkend en dat hieraan ruim aandacht is besteed in de rapporten. De rechtbank ziet de rapporten en de daarin weergegeven conclusies om die reden juist wel als begrijpelijk en congruent. De rechtbank neemt voornoemde conclusies dan ook over en maakt deze tot de hare. Dat wil zeggen dat zij verdachte voor de tenlastegelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar acht. Verdachte is dus niet strafbaar.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dus niet worden toegerekend. De verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 en het subsidiaire onder feit 2 moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met oplegging van een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Verdachte is een naïeve man die door operaties aan een hersentumor grote mentale schade heeft opgelopen als gevolg waarvan hij onder meer impulsief handelt en de gevolgen van dat handelen niet goed kan overzien. Van verdachte is misbruik gemaakt. Verdachte was slechts een kleine vis die geen evidente sleutelrol in het geheel heeft gespeeld.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar op grond van artikel 37 Sr opleggen en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke (handels)hoeveelheid cocaïne en aan witwassen van ruim 40.000 euro. Dit zijn ernstige misdrijven. Harddrugs zijn voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen en de handel in cocaïne gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stoffen. Daarnaast worden door witwassen de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht of geprobeerd te brengen. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De rechtbank is gesteld voor de vraag of verdachte voldoet aan de eisen voor plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en de vraag of plaatsing ook passend en geboden is, acht geslagen op de inhoud van de eerder vermelde rapporten. De deskundigen hebben geadviseerd tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor één jaar op grond van artikel 37 Sr. Het recidiverisico schatten de deskundigen in als hoog als verdachte niet behandeld wordt voor zijn stoornis en als hij niet wordt begeleid. Het recidiverisico moet voornamelijk worden ingeperkt door een gestructureerde setting, waarbij specialistische neurologische zorg is aangewezen.
De rechtbank stelt vast dat aan de criteria van artikel 37 Sr is voldaan. De rechtbank ziet plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op dit moment ook als beste optie. Op die manier wordt enerzijds verdachte duidelijkheid en structuur geboden en kan hij verblijven in een omgeving die wellicht meer is toegespitst op zijn specifieke problematiek. Anderzijds wordt op deze manier het recidiverisico beperkt. Zonder behandeling is verdachte, zo volgt uit de rapportages, een gevaar voor zichzelf en voor anderen. Gelet hierop acht de rechtbank de oplegging van de maatregel noodzakelijk.
Psychiater J. Marx heeft erop gewezen dat verdachte geen Nederlands spreekt en dat de taalbarrière een extra obstakel vormt in de toch al moeizaam verlopende communicatie. Het steunsysteem van verdachte bevindt zich in [geboorteland] . Psychiater J. Marx adviseert verdachte, indien mogelijk, zo snel mogelijk te repatriëren naar [geboorteland] , hetgeen gerealiseerd zou kunnen worden binnen het juridische kader van een artikel 37-plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van een jaar. De rechtbank kan geen plaatsing in [geboorteland] gelasten maar geeft de betrokken autoriteiten in overweging een dergelijke repatriëring te onderzoeken.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1) Geld, EUR 1.225,50 (5644534)
2) Geld, EUR 2.700 (5645306)
3) Geld, EUR 12.000 (5645313)
4) Geld, EUR 24.400 (5645312)
5) Geld, EUR 200 (5645314)
6) Geld, EUR 950 (5645315)
7) Geld, EUR 20 (5645316)
8) Zaktelefoon, Blackberry (5644804)
9) Zaktelefoon, Nokia (5644558)
10) Computer (5466557)
Verbeurdverklaring
De voorwerpen genoemd onder de nummers 2 t/m 7 betreft de geldbedragen die door verdachte zijn witgewassen. Dit geld wordt verbeurdverklaard. Dit geldt ook voor de telefoon zoals genoemd onder nummer 8 op de beslaglijst nu het bezit van deze pgp telefoon vermoedelijk is gebruikt bij het begaan van de bewezen geachte feiten.
Teruggave aan verdachte
Het geldbedrag genoemd onder nummer 1 op de beslaglijst en de telefoon genoemd onder nummer 9 op de beslaglijst worden teruggegeven aan verdachte nu deze aan hem toebehoren. Dit geldt ook voor de laptop genoemd onder nummer 10.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2, primair:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de
termijn van 1 (één) jaar in een psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Verklaart verbeurd:
2) Geld, EUR 2.700 (5645306)
3) Geld, EUR 12.000 (5645313)
4) Geld, EUR 24.400 (5645312)
5) Geld, EUR 200 (5645314)
6) Geld, EUR 950 (5645315)
7) Geld, EUR 20 (5645316)
8) Zaktelefoon, Blackberry (5644804)
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1) Geld, EUR 1.225,50 (5644534)
9) Zaktelefoon, Nokia (5644558)
10) Computer (5466557)
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2019.