ECLI:NL:RBAMS:2019:4941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/13/659995 / HA ZA 19-34
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident van vrijwaring in mededingingsrechtelijke zaak betreffende truckkartel

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een incident in het kader van een vrijwaringsprocedure die voortvloeit uit een mededingingsrechtelijke kwestie rondom een kartel in de truckindustrie. De stichting STICHTING TRUCKS CARTEL COMPENSATION (STCC) heeft de hoofdzaak aangespannen tegen verschillende truckfabrikanten, waaronder MAN TRUCK & BUS AG, DAIMLER AG, en VOLVO LASTVAGNAR AB, die allemaal betrokken zijn bij het zogenaamde truckkartel. De rechtbank heeft op 15 mei 2019 vonnis gewezen in de vrijwaringsincidenten, waarbij de betrokken partijen vorderingen hebben gedaan om andere truckfabrikanten in vrijwaring op te roepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat DAF, MAN, Volvo/Renault en Daimler voldoende hebben aangetoond dat andere truckfabrikanten mogelijk aansprakelijk zijn voor schade die voortvloeit uit hun deelname aan het kartel, zoals vastgesteld door de Europese Commissie. De rechtbank heeft de verzoeken tot oproeping in vrijwaring toegewezen en bepaald dat de betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld om andere partijen in vrijwaring op te roepen. Tevens is besloten dat de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de zaak staat op de rol voor verdere behandeling op 18 september 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/659995 / HA ZA 19-34
Vonnis in incident van 15 mei 2019
in de zaak van
de stichting
STICHTING TRUCKS CARTEL COMPENSATION,
gevestigd te Schiphol, Nederland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de vrijwaringsincidenten,
hierna aangeduid als "
STCC",
advocaten: mr J. van den Brande, mr. A.H. Vermeulen en mr. A.M. Brugmans te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS AG,
gevestigd te München, Duitsland,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN TRUCK & BUS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te München, Duitsland,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
MAN SE,
gevestigd te München, Duitsland,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
MAN",
advocaat mr. J.S. Kortmann te Amsterdam,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht
DAIMLER AG,
gevestigd te Stuttgart, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het vrijwaringsincident,
advocaat mr. W. Heemskerk te ’s-Gravenhage,
5. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO LASTVAGNAR AB,
gevestigd te Göteborg, Zweden,
6. de rechtspersoon naar vreemd recht
VOLVO GROUP TRUCKS CENTRAL EUROPE GMBH,
gevestigd te Ismaning, Duitsland,
7. de rechtspersoon naar vreemd recht
RENAULT TRUCKS SAS,
gevestigd te Saint-Priest Cedex, Frankrijk,
8. de rechtspersoon naar vreemd recht
AB VOLVO,
gevestigd te Göteborg, Zweden,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
Volvo/Renault",
advocaat mr. A. Knigge te Amsterdam
9. de naamloze vennootschap
DAF TRUCKS N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
10. de rechtspersoon naar vreemd recht
DAF TRUCKS DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Frechen, Duitsland,
11. de rechtspersoon naar vreemd recht
PACCAR INC.,
gevestigd te Bellevue, Washington, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het vrijwaringsincident,
hierna gezamenlijk aangeduid als "
DAF",
advocaat mr. B. Winters te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 december 2018,
- de incidentele conclusies tot oproeping in vrijwaring,
  • het proces-verbaal van het pleidooi op 29 januari 2019, met de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Winters namens alle Truckfabrikanten van 24 februari 2019 naar aanleiding van het proces-verbaal van 29 januari 2019,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de vrijwaringsincidenten.

2.De beoordeling in de vrijwaringsincidenten

2.1.
DAF, MAN, Volvo/Renault en Daimler, alle truckfabrikanten en alle geadresseerden van de beschikking van de Europese Commissie van 19 juli 2016 waarin een inbreuk op artikel 101 VWEU (hierna: het kartel) is vastgesteld (hierna: de Beschikking), vorderen dat hen wordt toegestaan andere truckfabrikanten in vrijwaring op te roepen. Deze andere truckfabrikanten betreffen (1) de (andere) gedaagden in deze procedure, (2) Paccar Inc., CNH Industrial N.V., Fiat Chrysler Automobiles N.V., Iveco S.p.A. en Iveco Magirus AG, eveneens geadresseerden van de Beschikking, en (3) Scania AB, Scania CV AB en Scania Deutschland GmbH (hierna tezamen aangeduid als Scania). Scania is geen geadresseerde van de Beschikking, maar de Europese Commissie heeft op 27 september 2017 aan Scania een boete opgelegd wegens dezelfde door haar vastgestelde inbreuk op artikel 101 VWEU (en dus deelname aan het kartel).
2.2.
Aan hun vordering leggen DAF, MAN, Volvo/Renault en Daimler ten grondslag, samengevat, dat voor zover de rechtbank zal oordelen dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor enige schade, andere truckfabrikanten mede draagplichtig zijn.
2.3.
Daarnaast vorderen DAF en Volvo/Renault dat de rechtbank zal bepalen dat het hen vrijstaat aanvullend verlof te vragen om het aantal in vrijwaring op te roepen partijen uit te breiden en/of te wijzigen.
2.4.
STCC refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de vordering andere truckfabrikanten in vrijwaring te mogen oproepen, maar verzet zich tegen een langere termijn dan zes weken voor de uit te brengen dagvaardingen in de vrijwaringszaken.
2.5.
Maatstaf voor de toewijsbaarheid van een vordering tot oproeping in vrijwaring is of de gedaagde partij in de hoofdzaak (voldoende onderbouwd) stelt dat de in vrijwaring op te roepen derde krachtens zijn rechtsverhouding tot haar verplicht is de nadelige gevolgen van een veroordeling van gedaagde partij in de hoofdzaak te dragen.
2.6.
DAF, MAN, Volvo/Renault en Daimler hebben voldoende gemotiveerd gesteld dat als gevolg van deelname aan het kartel voor de andere truckfabrikanten mogelijk een (gedeeltelijke) verplichting tot vrijwaring bestaat. Voorts is de toestemming tot oproeping in vrijwaring gevorderd vóór alle weren. De vordering tot oproeping in vrijwaring van andere truckfabrikanten is dan ook toewijsbaar, zoals hierna in de beslissing is vermeld.
2.7.
Ten aanzien van het aanvullende verzoek van DAF en Volvo/Renault zijn tijdens de regiezitting van 11 juli 2018 afspraken gemaakt. Die regiezitting vond niet plaats in deze door STCC aangespannen procedure. Hetzelfde geldt voor de regiezitting van 19 december 2018. Met partijen is afgesproken dat de afspraken die tijdens die zittingen zijn gemaakt ook zullen gelden voor de onderhavige procedure. Dat betekent dat mocht in een later stadium van de procedure blijken dat DAF, MAN, Volvo/Renault en Daimler nog andere partijen in vrijwaring willen oproepen, zij in de gelegenheid zullen worden gesteld om hiertoe een verzoek in te dienen, waarna STCC in de gelegenheid zal worden gesteld om zich daartegen te verzetten, waarna de rechtbank dan zal beslissen.
2.8.
Ten aanzien van de termijn voor oproeping bepaalt de rechtbank in lijn met wat op de regiezitting van 11 juli 2018 is bepaald dat deze zes weken zal bedragen. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat Paccar Inc. in de Verenigde Staten is gevestigd geen aanleiding om een langere termijn voor oproeping te bepalen. Paccar Inc. heeft de zaak tot nu toe gevolgd via een Nederlandse advocaat en de rechtbank gaat ervan uit dat zij aan het kantoor van haar advocaat gedagvaard kan worden. Het verzoek om de termijn voor oproeping te bepalen op vier maanden, zoals door MAN is verzocht, of zes maanden, zoals door Volvo/Renault is verzocht, wordt daarom afgewezen.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in de vrijwaringsincidenten geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in de vrijwaringsincidenten
3.1.
staat DAF toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Gothenburg, Zweden;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.2.
staat MAN toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest Cedex, Frankrijk,
- AB Volvo, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.3.
staat Volvo/Renault toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten;
- Daimler AG, gevestigd te Stuttgart, Duitsland;
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.4.
staat Daimler toe om in vrijwaring te doen dagvaarden tegen de terechtzitting van
26 juni 2019:
- DAF Trucks N.V., gevestigd te Eindhoven;
- DAF Trucks Deutschland GmbH, gevestigd te Frechen, Duitsland;
- PACCAR Inc., gevestigd te Washington, Verenigde Staten;
- MAN SE, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus AG, gevestigd te München, Duitsland;
- MAN Truck & Bus Deutschland GmbH, gevestigd te München, Duitsland;
- CNH Industrial N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Fiat Chrysler Automobiles N.V., gevestigd te Amsterdam;
- Iveco S.p.A., gevestigd te Turijn, Italië;
- Iveco Magirus AG, gevestigd te Ulm, Duitsland;
- AB Volvo (publ), gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Volvo Lastvagnar AB, gevestigd te Göteborg, Zweden;
- Volvo Group Trucks Central Europe GmbH, gevestigd te Ismaning, Duitsland,
- Renault Trucks SAS, gevestigd te Saint-Priest, Frankrijk,
- Scania AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania CV AB, gevestigd te Södertälje, Zweden;
- Scania Deutschland GmbH, gevestigd te Koblenz, Duitsland,
3.5.
compenseert de kosten van de incidenten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
3.7.
verstaat dat de zaak thans op de rol van 18 september 2019 staat voor het nemen van een akte door de Claimanten.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, mr. M.A.M. Vaessen en
mr. K.A. Maarschalkerweerd, rechters, bijgestaan door mr. J.P.W. Manders, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2019.