ECLI:NL:RBAMS:2019:4963

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
C/13/666695 / KG ZA 19-536 MW/BB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrecht door kledingproducent op basis van bloemenprint

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een beeldend kunstenaar, aangeduid als [eiser], en de kledingproducent Petit Bateau. De eiser vorderde dat Petit Bateau zou stoppen met de inbreuk op zijn auteursrecht en persoonlijkheidsrechten met betrekking tot een bloemenprint die hij had ontworpen en die door Petit Bateau op hun kledingcollectie was gebruikt zonder zijn toestemming. De eiser had Petit Bateau eerder gesommeerd om de verkoop van de collectie te staken, maar hier was geen gehoor aan gegeven.

Tijdens de zitting op 27 juni 2019 heeft de eiser zijn vorderingen toegelicht, waarbij hij stelde dat hij de enige auteursrechthebbende was van de bloemenprint. Petit Bateau voerde verweer en betwistte de auteursrechthebbendheid van de eiser, stellende dat de bloemenprint door een derde was ontworpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser inderdaad de enige maker van de bloemenprint was en dat Petit Bateau onrechtmatig handelde door deze zonder toestemming te gebruiken.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser grotendeels toegewezen, waarbij Petit Bateau werd veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis iedere inbreuk op het auteursrecht en de persoonlijkheidsrechten van de eiser in Nederland en Frankrijk te staken. Tevens werd Petit Bateau opgedragen om alle in voorraad zijnde inbreukmakende kledingstukken en promotiematerialen te vernietigen en bewijs daarvan te overleggen. De proceskosten werden aan de zijde van de eiser begroot op € 11.319,16, te vermeerderen met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/666695 / KG ZA 19-536 MW/BB
Vonnis in kort geding van 11 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij gelijkluidende dagvaardingen van 24 en 27 mei 2019,
advocaat mr. D.H.S. Donk te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PETIT BATEAU NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
PETIT BATEAU SAS,
gevestigd te Troyes (Frankrijk),
gedaagden,
advocaat mr. M. Rieger-Jansen te Den Haag.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd en gedaagden Petit Bateau Nederland respectievelijk Petit Bateau SAS en gezamenlijk Petit Bateau.

1.De procedure

Ter zitting van 27 juni 2019 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en wijziging van eis. Petit Bateau heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Petit Bateau heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van producties 20 tot en met 22 van [eiser] , omdat dit binnen 24 uur voor de zitting is gebeurd. [eiser] heeft aangevoerd dat hij tot de overlegging van de producties aan de zijde van Petit Bateau – dit gebeurde aan het eind van de middag van 25 juni 2019 – er niet mee bekend was dat Petit Bateau zijn standpunt, dat hij de auteursrechthebbende is op de hierna te noemen bloemenprint, vermoedelijk betwist. Daarom heeft hij nog producties 20 tot en met 22 moeten overleggen ter onderbouwing van zijn standpunt. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het van belang is dat zij van alle producties kennis kan nemen, dat de producties 20 tot en met 22 van [eiser] niet omvangrijk zijn en dat deze daarom niet worden geweigerd. Wel is aan Petit Bateau aangeboden dat zo nodig een nadere schriftelijke reactie op de producties kan worden gegeven. Hierop is Petit Bateau ter zitting niet meer teruggekomen.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig: [eiser] met zijn advocaat en diens kantoorgenoot mr. H. Maatjes, en mr. Rieger-Jansen met haar kantoorgenoot mr. M.R.F. Senftleben namens Petit Bateau.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een beeldend kunstenaar. Petit Bateau houdt zich bezig met de productie en verkoop van kleding. De verkoop vindt plaats in diverse landen in de Europese Unie (EU) waaronder Nederland en Frankrijk.
2.2.
[eiser] is in 2017 in contact gekomen met [naam 1] , die samen met mevrouw [naam 2] het ontwerp [naam ontwerp] vormt. Zij hebben bekendheid verworven met hun afstudeer kledingcollectie, waarmee zij in 2018 op het Hyères Festival de Grand Prix du jury hebben gewonnen.
2.3.
Onderdeel van de afstudeercollectie waren kledingstukken waarop [eiser] met de hand bloemenprints heeft aangebracht (afbeelding 1). Ook heeft [eiser] in de ruimte waarin de afstudeercollecties van de studenten werden tentoongesteld een wand beschilderd met een andere bloemenprint (afbeelding 2).
afbeelding 1
afbeelding 2
2.4.
Petit Bateau biedt sinds voorjaar 2019 een kledingcollectie aan met daarop een kopie van laatstbedoelde bloemenprint (zie afbeelding voor voorbeeld). De collectie is ontworpen door het ontwerp [naam ontwerp] in samenwerking met Petit Bateau en als zodanig in de verkoop gebracht. Aan de kledingstukken hangt een kartonnen label waarin het ontwerp [naam ontwerp] uitlegt hoe de collectie tot stand is gekomen. Er wordt in de tekst onder meer gesproken over een “hand-painted floral design” met asterisk. Onder aan de tekst staat: “*Design created in collaboration with [eiser] ”.
2.5.
Voorafgaand aan de introductie van de collectie in de winkels en op de website van Petit Bateau is er geen contact geweest tussen Petit Bateau en [eiser] .
2.6.
Bij brieven van 25 april 2019 en 6 mei 2019 heeft [eiser] Petit Bateau gesommeerd om – kort gezegd – de verkoop van de collectie te staken. Aan de sommaties is geen gevolg gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat Petit Bateau inbreuk maakt op met name zijn auteursrecht op de wandschildering en zijn persoonlijkheidsrecht. Hij vordert na wijziging van zijn eis – samengevat– :
- primair op straffe van een dwangsom veroordeling van Petit Bateau om in de EU iedere inbreuk op zijn auteursrechten en ieder onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, alsmede veroordeling van Petit Bateau om alle bij haar en haar (neven)vestigingen in de EU in voorraad zijnde inbreuk makende producten en promotiematerialen te vernietigen met overlegging van het bewijs daarvan;
- subsidiair op straffe van een dwangsom veroordeling van Petit Bateau Nederland om in Nederland iedere inbreuk op zijn auteursrechten en ieder onrechtmatig handelen te staken en gestaakt te houden, alsmede veroordeling van Petit Bateau SAS om in Frankrijk iedere inbreuk op zijn auteursrechten te staken en gestaakt te houden en ervoor te zorgen dat de aan haar verbonden (dochter)ondernemingen dat ook doen;
- primair en subsidiair de termijn als bedoeld in artikel 1019i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in samenhang met artikel 50 lid 6 Trips verdrag te bepalen op zes maanden na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis en Petit Bateau te verwijzen in de proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv en de nakosten, alles met wettelijke rente.
3.2.
Petit Bateau voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter heeft internationale rechtsmacht en is bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen. Voor Petit Bateau Nederland vloeit dit voort uit de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. De relatieve bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam is niet bestreden. Ten aanzien van Petit Bateau SAS is, anders dan Petit Bateau aanvoert, artikel 8 aanhef en lid 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-II) van toepassing. Er zijn immers twee gedaagden van wie Petit Bateau Nederland in Nederland is gevestigd, terwijl er tussen de vorderingen die tegen hen zijn ingesteld een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Volgens Petit Bateau heeft [eiser] de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kunstmatig gecreëerd door enkel een proefaankoop in Nederland te doen. Aannemelijk is dat echter niet: [eiser] is een Nederlandse kunstenaar en heeft er vanzelfsprekend belang bij om te ageren tegen door hem ervaren inbreuken op zijn auteursrecht in zijn eigen land. Daar is niets kunstmatigs aan.
4.2.
[eiser] roept voor de bloemenprint primair auteursrechtelijke bescherming in voor Nederland en voor de overige landen van de EU. Gelet op artikel 5 lid 1 van de Berner Conventie en artikel 8 lid 1 van de verordening (EG) nr. 864/2007 (Rome-II) moeten de in geschil zijnde kwesties – kort gezegd wie als auteursrechthebbende op de bloemenprint is aan te merken en of Petit Bateau een exploitatierecht heeft – worden beoordeeld naar het recht van het land waarvoor bescherming wordt gevraagd. Op deze punten is het recht in de EU niet geharmoniseerd. Eerst zullen de vorderingen van [eiser] daarom naar Nederlands recht worden beoordeeld.
4.3.
Voorafgaand aan het inhoudelijke geschil heeft Petit Bateau erop gewezen dat [eiser] volgens haar de waarheidsplicht en substantiëringsplicht van artikel 21 en 111 lid 3 Rv heeft geschonden door in de dagvaarding het verweer van Petit Bateau niet te vermelden. Hieraan koppelt Petit Bateau geen rechtsgevolg. Daarom hoeft dit onderdeel van het verweer geen verdere bespreking.
4.4.
Petit Bateau bestrijdt dat [eiser] auteursrechthebbende is van de bloemenprint die hij op de wand heeft geschilderd (zie hiervoor onder 2.3) en die Petit Bateau op een deel van haar kledingcollectie heeft gekopieerd. Zij voert aan dat de bloemenprint door [naam 1] is ontworpen en naar zijn aanwijzingen is gemaakt. Subsidiair voert zij aan dat [eiser] er jegens [naam 1] mee heeft ingestemd dat hij de bloemenprint – mede voor commerciële doeleinden – zou gebruiken. Petit Bateau had in elk geval geen aanleiding om aan te nemen dat [eiser] bezwaar zou hebben tegen haar gebruik van de bloemenprint en heeft er (meer subsidiair) op mogen vertrouwen dat hij met dat gebruik instemde.
4.5.
In de schriftelijke verklaring van [naam 1] (productie 7 van Petit Bateau) staat dat [eiser] onder leiding van [naam 1] en aan de hand van schetsen en foto’s die [naam 1] aan [eiser] heeft gestuurd, de kledingstukken van de afstudeercollectie van [naam 1] heeft beschilderd. [eiser] heeft dit weersproken. De bloemenprint op de afstudeercollectie is echter hoe dan ook een andere print dan de bloemenprint op de wandschildering, die Petit Bateau heeft gekopieerd. Over de wandschildering heeft [naam 1] schriftelijk verklaard dat [eiser] deze heeft geschilderd terwijl [naam 1] en [naam 2] in dezelfde ruimte werkten aan de jury presentatie. Volgens [naam 1] hebben zij gedrieën gesproken over compositie, formaat, print en kleur van de wandschildering, omdat [eiser] deze voor [naam 1] maakte. Ook dit heeft [eiser] weersproken. Maar ook indien [naam 1] naar waarheid verklaart, betekent dit nog niet dat hij de maker van de wandschildering is. Hij heeft geen ontwerp gemaakt dat [eiser] heeft uitgevoerd. [eiser] heeft als beeldend kunstenaar de artistieke prestatie verricht en is daarbij mogelijk mede tot bepaalde keuzes gekomen na inbreng van [naam 1] en [naam 2] . Dit betekent dat [eiser] in dit kort geding als enige maker van de bloemenprint op de wandschildering wordt aangemerkt.
4.6.
[eiser] ontkent ten stelligste dat hij op enig moment aan [naam 1] kenbaar heeft gemaakt dat deze de print op de wandschildering mag (laten) exploiteren. Daar tegenover heeft Petit Bateau de gestelde instemming onvoldoende onderbouwd. De verklaring van [naam 1] ziet op dit punt alleen op de bloemenprint op de kledingcollectie en niet op die van de wandschildering. Daarom voldoet die verklaring hoe dan ook niet. Petit Bateau heeft in het verlengde daarvan niet aannemelijk gemaakt dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] wel instemde. Zij had dit eenvoudig bij [eiser] zelf kunnen nagaan, hetgeen zij om onduidelijke redenen heeft nagelaten.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] het recht heeft zich te verzetten tegen openbaarmaking door Petit Bateau op haar kleding van de gekopieerde bloemenprint op de wandschildering zonder vermelding van zijn naam. Ook volgt daaruit dat de huidige vermelding op de kartonnen labels (zie hiervoor onder 2.4) niet volstaat. Ten onrechte wordt daarop vermeld dat de bloemenprint is gemaakt door [naam 1] in samenwerking met [eiser] , terwijl [eiser] de enige auteursrechthebbende is en hij dat recht niet heeft overgedragen aan [naam 1] . Het gevolg is dat [eiser] terecht aanspraak maakt op zijn persoonlijkheidsrecht als bedoeld in artikel 25 van de Auteurswet (Aw) en terecht stelt dat Petit Bateau zijn recht schendt en daarmee onrechtmatig jegens hem handelt. [eiser] heeft er een spoedeisend belang bij dat er een einde komt aan de schending van zijn rechten.
4.8.
Primair vordert [eiser] dat Petit Bateau wordt veroordeeld om iedere inbreuk op zijn auteursrecht en ieder onrechtmatig handelen jegens hem door schending van zijn persoonlijkheidsrechten in de EU, te staken en gestaakt te houden. Deze vorderingen zijn toewijsbaar voor zover het betreft het grondgebied van Nederland. Voor Frankrijk geldt het volgende. Petit Bateau beroept zich op juridische adviezen van [naam 3] (productie 10) en [naam 4] (productie 11). In het advies van [naam 3] staat dat naar Frans recht de maker van een werk de auteursrechthebbende is. Dat ligt ook voor de hand. Zoals hiervoor al is overwogen is [eiser] in dit geval de enige maker van het door Petit Bateau gekopieerde werk. Daarom kunnen naar Frans recht in Frankrijk de genoemde vorderingen ook worden toegewezen. Voor de overige EU-landen heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen of de vorderingen naar het recht van die landen ook toewijsbaar zijn. Deze vorderingen zullen dan ook slechts worden toegewezen voor de landen Nederland en Frankrijk.
4.9.
Tot de primaire vorderingen behoort ook de vordering om alle in de EU in voorraad zijnde inbreuk makende kledingstukken en promotiematerialen te vernietigen en bewijs daarvan over te leggen. In Nederland is deze vordering toewijsbaar. Het belang van [eiser] dat de exploitatie van de kledingstukken met zijn bloemenprint daarop spoedig wordt gestaakt, weegt zwaarder dan het belang van Petit Bateau om een eventuele beslissing in een bodemprocedure af te wachten. Dat deze vordering naar Frans recht niet toewijsbaar is, volgt niet uit het verweer van Petit Bateau en de door haar overgelegde adviezen. Ook deze primaire vordering zal daarom worden toegewezen, maar niet voor andere EU-landen dan Nederland en Frankrijk. Petit Bateau krijgt twee dagen na betekening van dit vonnis de tijd om aan de vordering te voldoen. Aan de subsidiaire vordering wordt niet toegekomen nu de primaire in zoverre wordt toegewezen.
4.10.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als volgt.
4.11.
Petit Bateau zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zoals bedoeld in artikel 1019h Rv en in de nakosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden conform zijn niet weersproken opgave en specificatie begroot op € 11.022,16 exclusief BTW te vermeerderen met het griffierecht van € 297,-.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Petit Bateau om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk in Nederland en Frankrijk op het auteursrecht van [eiser] (op de door Petit Bateau op haar kleding gekopieerde bloemenprint op de achterwand) te staken en gestaakt te houden,
5.2.
veroordeelt Petit Bateau om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ieder onrechtmatig handelen in Nederland en Frankrijk bestaande uit inbreuk op de persoonlijkheidsrechten van [eiser] te staken en gestaakt te houden,
5.3.
veroordeelt Petit Bateau om alle in Nederland en in Frankrijk in voorraad zijnde inbreuk makende kledingstukken en daarop betrekking hebbende brochures en andere promotiematerialen binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis te vernietigen en bewijzen daarvan aan de advocaat van [eiser] te zenden,
5.4.
veroordeelt Petit Bateau om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat Petit Bateau in strijd handelt met (één van) de veroordelingen onder 5.1 tot en met 5.3, tot een maximum van € 50.000,= is bereikt,
5.5.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv in samenhang met artikel 50 lid 6 Trips verdrag op zes maanden vanaf de datum van dit vonnis,
5.6.
veroordeelt Petit Bateau in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 11.319,16, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.7.
veroordeelt Petit Bateau in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, na betekening van dit vonnis te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening, alles te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van voldoening,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MW