Op 17 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd om de teruggave van zijn in beslag genomen auto te vorderen. De auto was in beslag genomen op 6 mei 2019 in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [eiser] en twee andere mannen, die verdacht werden van verkrachting gepleegd op 20 juli 2018. De officier van justitie had de teruggave van de auto geweigerd, omdat deze onder conservatoir beslag viel.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn primaire vordering, omdat er een beklagprocedure openstaat op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechter heeft vastgesteld dat de beklagprocedure voldoende rechtswaarborgen biedt en dat er geen spoedeisende omstandigheden zijn die een civiele procedure rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de zitting in de beklagprocedure niet eerder kan plaatsvinden dan op 29 augustus 2019, maar dat er inmiddels een mogelijkheid was om deze op 17 juli 2019 te houden.
De subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [eiser] zijn eveneens afgewezen, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Staat de auto wil vervreemden. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de Staat niet onrechtmatig handelt en dat de vorderingen van [eiser] niet kunnen worden toegewezen. [eiser] is veroordeeld in de proceskosten van de Staat.