ECLI:NL:RBAMS:2019:5182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
C/13/667733 / KG ZA 19-638 MW/TF
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van BKR-registratie door ING Bank N.V. na aflossing van schuld

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en ING Bank N.V. De eiseres, die in het verleden betalingsachterstanden had op haar ING-rekening en studentenkrediet, vorderde dat ING haar registratie van betalingsachterstanden bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) zou verwijderen. De eiseres stelde dat zij geen vooraankondigingsbrieven had ontvangen, omdat deze naar een oud adres waren gestuurd, en dat de registratie onterecht was. ING voerde aan dat de registratie terecht was, omdat de brieven naar het door de eiseres opgegeven adres waren gestuurd en dat de registratie noodzakelijk was voor kredietverleners. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres een spoedeisend belang had bij haar vordering, maar dat de belangenafweging in het nadeel van de eiseres uitviel. De rechter concludeerde dat de registratie van de betalingsachterstanden bij het BKR gerechtvaardigd was, gezien de lange periode van betalingsproblemen en de recente kredietaanvragen van de eiseres. De vordering van de eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van ING.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/667733 / KG ZA 19-638 MW/TF
Vonnis in kort geding van 18 juli 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 14 juni 2019,
advocaat mr. P.A. Bonaparte te Eindhoven,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 4 juli 2019 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres] : [eiseres] met mr. Bonaparte,
aan de zijde van ING: [naam 1] met mr. Posthuma.

2.De feiten

2.1.
In 2011 had [eiseres] betalingsachterstanden op haar ING betaalrekening met nummer [nummer] en op haar studentenkrediet bij ING met contractnummer [contractnummer] .
2.2.
Op 28 februari 2014 is [eiseres] verhuisd van het adres [adres 1] naar de [adres 2] . Zij heeft tot 8 januari 2016 op dat laatste adres ingeschreven gestaan.
2.3.
Op 22 oktober 2014 en 3 november 2014 heeft ING brieven gestuurd aan [eiseres] naar het adres [adres 1] met het verzoek haar saldotekorten aan te vullen en met de aankondiging dat als zij niet betaalt haar achterstanden worden gemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR) in Tiel.
In een brief van 12 januari 2015 heeft ING [eiseres] nogmaals verzocht de saldotekorten aan te vullen en aangekondigd dat bij gebreke daarvan de kredietovereenkomst wordt opgezegd. Op 26 januari 2015 is dat laatste gebeurd.
2.4.
Op 4 januari 2015 heeft ING [eiseres] geregistreerd in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) met de achterstandscode A voor haar studentenkrediet met respectievelijk op 26 januari 2015 en 17 maart 2015 de bijzonderheidscoderingen 2 en 3 (de vorderingen zijn opeisbaar gesteld en er is meer dan € 250,00 afgeboekt).
2.5.
In januari 2016 heeft [eiseres] de incassogemachtigde van ING verzocht om een betalingsregeling. In een brief van 18 januari 2016 en e-mail van 24 februari 2016 hebben zowel de incassogemachtigde als [eiseres] elkaar om nadere gegevens verzocht.
[eiseres] is rond deze tijd of enkele maanden daarvoor begonnen met het maandelijks betalen van € 50,00. Op 1 maart 2016 heeft de incassogemachtigde aan [eiseres] een overzicht van de lopende dossiers gestuurd.
2.6.
Bij e-mail van 11 november 2016 heeft [eiseres] de incassogemachtigde nogmaals verzocht om een betalingsregeling en een voorstel gedaan. In reactie daarop heeft deze deurwaarder bij e-mail van 14 november 2016 aan [eiseres] bericht niet akkoord te gaan met haar voorstel, nu haar laatste betaling dateert van 20 juni 2016 en de betalingsregeling inmiddels is komen te vervallen. De incassogemachtigde heeft [eiseres] op 17 november 2016 een nieuwe betalingsregeling aangeboden.
2.7.
Op 8 april 2019 heeft [eiseres] de geldschuld afbetaald. In een e-mail van 10 april 2019 heeft de incassogemachtigde op verzoek van [eiseres] bevestigd dat de schuld aan ING is afbetaald. De onder 2.4 vermelde registratie door ING heeft als einddatum 8 april 2019 gekregen. Vanaf die datum blijft de registratie nog vijf jaar gehandhaafd.
2.8.
[eiseres] wil met haar man een woning kopen en een hypothecaire geldlening afsluiten. Zij heeft van eind 2014 tot eind 2017 met haar gezin in Iran gewoond. Na terugkomst is zij met haar man en kinderen bij haar vader in [woonplaats] in een huurappartement voor senioren ingetrokken. Zij wonen daar nog steeds.
2.9.
Op 3 april 2019 hebben [eiseres] en haar echtgenoot een woning gekocht. Bij brief van 17 april 2019 heeft ING aan [eiseres] meegedeeld dat de hypotheekaanvraag niet kon worden gehonoreerd (vanwege de BKR-registratie van [eiseres] ). Met een beroep op het financieringsvoorbehoud is de koop niet doorgegaan.
2.10.
[eiseres] heeft ING verzocht haar BKR-registratie te verwijderen. Tot op heden heeft ING dat niet gedaan. Bij e-mail van 7 mei 2019 heeft ING aan [eiseres] meegedeeld dat het opeisen van de vordering op 26 januari 2015 niet was geregistreerd en dat zij dat alsnog met terugwerkende kracht heeft gedaan (zie onder 2.4).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - ING op straffe van een dwangsom te veroordelen om de BKR registratie op haar naam met rekening- of contractnummer [nummer] en [contractnummer] te verwijderen, dan wel Bureau Kredietregistratie te Tiel te verzoeken deze registratie te verwijderen en verwijderd te houden en om [eiseres] schriftelijk te berichten als de registratie zal zijn verwijderd. [eiseres] vordert daarnaast ING te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe dat zij geen vooraankondigingsbrieven heeft ontvangen voor haar BKR registratie. De brieven zijn naar de [adres 1] gestuurd, terwijl ze op dat moment woonachtig was op de [adres 2] .
Uit jurisprudentie volgt dat als de brief niet is ontvangen door een onjuiste adressering en de ontvanger van de brief hiervan niet het nadeel draagt in de zin van artikel 3:37 lid 3 BW, niet kan worden uitgegaan van een geldige ingebrekestelling.
Dat [eiseres] heeft verzuimd haar adreswijziging tijdig aan ING door te geven, kan haar niet worden tegengeworpen. ING heeft namelijk nagelaten onderzoek te doen en niet de Basisregistratie Personen (BRP) geraadpleegd. Dat [eiseres] de vooraankondigingsbrieven niet heeft ontvangen, dient te worden meegewogen bij de beoordeling of de BKR registratie terecht heeft plaatsgevonden.
Als de BKR registratie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, dient vervolgens op grond van artikel 5 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 (AVG) een belangenafweging plaats te vinden.
[eiseres] wil samen met haar echtgenoot een woning kopen, maar kan geen hypothecaire geldlening sluiten vanwege haar BKR registratie. Zij heeft met haar gezin dringend andere woonruimte nodig. Het verblijf bij haar vader is verre van ideaal, nu zijn woning te klein is en op deze locatie senioren wonen die klagen over geluidsoverlast. Thans bevinden [eiseres] en haar echtgenoot zich in een stabiele financiële positie om een woning te kunnen kopen.
De oorzaak van de achterstanden die in 2011 zijn ontstaan is dat [eiseres] als student geen inkomen had. Zij stond er helemaal alleen voor en werd financieel niet gesteund door haar ouders. [eiseres] heeft in 2016 actie ondernomen om haar geldschulden af te betalen en heeft haar geringe geldschuld voldaan. [eiseres] was niet op de hoogte van haar BKR-registratie omdat zij de vooraankondigingsbrieven niet heeft ontvangen. Pas na de hypotheekaanvraag werd zij hiermee geconfronteerd. Als zij juist was geïnformeerd, had zij geen onnodige kosten gemaakt in verband met de koop van de woning. Het is bovendien onzorgvuldig dat ING de bijzonderheidscodering 2 achteraf, nadat [eiseres] haar geldschuld had afgelost, met terugwerkende kracht op 26 januari 2015 heeft geregistreerd. Een belangenafweging dient in het voordeel van [eiseres] uit te vallen. Zij heeft een spoedeisend belang bij haar vordering.
3.3.
ING heeft – kort samengevat – het verweer gevoerd dat [eiseres] terecht bij het BKR is geregistreerd. De vooraankondigingsbrieven zijn naar het door [eiseres] opgegeven adres gestuurd. De genoteerde bijzonderheidscodes worden gehandhaafd. Gezien het doel van de registraties is verwijdering onverantwoord. Aanbieders moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van het door hen geraadpleegde CKI, zeker als er een omvangrijke en langlopende verplichting wordt aangegaan.
Het CKI is bedoeld om aanbieders van krediet te waarschuwen voor bijzonderheden die zich hebben voorgedaan bij een andere aanbieder van kredieten.
Een belangenafweging moet in het nadeel van [eiseres] uitvallen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, nu haar benarde woonsituatie vergt dat zij op korte termijn weet of zij een hypothecaire geldlening kan aangaan voor de aankoop van een woning.
4.2.
Zij kan op grond van artikel 21 lid 1 AVG vanwege haar specifieke situatie bezwaar maken tegen de verwerking van haar betreffende persoonsgegevens op basis van artikel 6 lid 1 onder (e of) f AVG. De verwerkingsverantwoordelijke (hier ING) moet het bezwaar honoreren, tenzij zij dwingende gerechtvaardigde gronden aanvoert voor de verwerking die zwaarder wegen dan de belangen, rechten en vrijheden van de betrokken persoon. Als de verwerkingsverantwoordelijke het bezwaar niet honoreert, zoals hier, kan de betrokkene de rechter zo nodig om een doeltreffende voorziening vragen (artikel 79 AVG en artikel 35 UAVG). De rechter toetst of de verwerkingsverantwoordelijke aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dwingende gerechtvaardigde belangen (in dit geval het tweeledige doel van de kredietregistratie: het beschermen van de consument tegen overkreditering en het waarschuwen van andere kredietinstellingen) in dit specifieke geval zwaarder wegen dan de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene (overweging 69 AVG).
4.3.
Deze afweging moet worden gemaakt aan de hand van de op het moment van de afweging bekende feiten en omstandigheden, zodat daarbij ook feiten en omstandigheden die zich eerst na de registratie hebben voorgedaan kunnen worden betrokken. Bij een dergelijke registratie en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zodanig dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene ( [eiseres] ) niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Hiervoor wordt verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ8097).
4.4.
Voorafgaand aan de belangenafweging behoeft bespreking of de BKR registratie van [eiseres] onterecht is omdat zij de vooraankondigingsbrieven niet heeft ontvangen. ING heeft voldoende onderbouwd dat zij brieven met een waarschuwing aan [eiseres] heeft gestuurd. ING heeft de brieven immers gezonden aan het bij haar bekende door [eiseres] opgegeven adres. Artikel 22 lid 3 van het door ING als productie 2 overgelegde Algemeen Reglement CKI (versie 1 juli 2014) stelt geen nadere eisen aan de schriftelijke mededeling zoals het raadplegen van het BRP door de zakelijke klant. Dit is niet onredelijk. De door [eiseres] aangehaalde jurisprudentie onder 27 in de dagvaarding waaruit het tegendeel zou kunnen blijken, gaat niet op omdat die betrekking heeft op incasso-maatregelen. Dat [eiseres] haar nieuwe adres niet aan ING heeft doorgegeven, komt voor haar rekening. Gelet op het voorgaande treft het verwijt aan ING dat zij haar zorgplicht heeft geschonden doordat zij [eiseres] niet op de hoogte heeft gesteld van haar BKR-registratie ook geen doel.
4.5.
Voor zover [eiseres] stelt dat ING de bijzonderheidscode 2 niet had mogen laten registeren geldt dat bovengenoemde Reglement dat in artikel 10 toestaat.
4.6.
Voor de belangenafweging zijn de volgende omstandigheden van belang. [eiseres] heeft een lange periode een schuld gehad. De schuld is pas op 8 april 2019 afgelost, meer dan vier jaar na het ontstaan van daarvan. De aflossing is moeizaam gegaan met steeds kleine bedragen en onderbrekingen. Hoewel de omvang van de schuld niet groot was, duidt dit erop dat de betalingsproblemen bij [eiseres] groot waren of dat zij de schuld op zijn beloop heeft gelaten. De situatie is thans dat de termijn van vijf jaar, die onder meer is bedoeld om andere kredietinstellingen te beschermen, nog maar onlangs is aangevangen. Bovendien zijn er, zo blijkt uit het door ING overgelegde CKI overzicht, nog andere schulden bij andere banken of instanties, die al dan niet zeer recent zijn afgelost. Ook staat op dat overzicht dat [eiseres] op 26 juni 2019 een rekening courant krediet van € 494,00 is aangegaan. Volgens [eiseres] betreft dit de via een webwinkel aangekochte koelkast voor haar moeder die inmiddels is betaald. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiseres] nog steeds ervoor kiest om ook voor relatief kleine bedragen geld te lenen. Niet valt uit te sluiten dat opnieuw een betalingsachterstand ontstaat.
Voorts is de financiële situatie van [eiseres] en haar echtgenoot in elk geval tot begin 2019 niet als stabiel aan te duiden. Er kan derhalve niet van een langdurige financieel gezonde situatie worden gesproken.
De wens van [eiseres] en haar partner om een koopwoning te kopen is weliswaar begrijpelijk, maar weegt niet op tegen de door ING genoemde en hiervoor aangehaalde omstandigheden.
4.7.
Op grond hiervan valt de belangenafweging uit in het nadeel van [eiseres] . De gevraagde voorzieningen zullen dan ook worden geweigerd.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.619,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 voor salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019. [1]

Voetnoten

1.type: GHF