ECLI:NL:RBAMS:2019:5268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/701305-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in een hennepplantage zaak met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennepplanten in een pand te Amstelveen. De tenlastelegging betreft de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014, waarin de verdachte samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en verwerkt. De zaak is op tegenspraak behandeld en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en de verdediging door mr. G.J.M. Kruizinga.

De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de zaak meer dan vijf jaar oud is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, deze overschrijding niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten in het pand aanwezig was en actief betrokken was bij de hennepplantage, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verdachte sinds het feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2019, waarbij de rechtbank de bewezenverklaring heeft gegrond op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/701305-14
Datum uitspraak: 12 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres door verdachte: [verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. G.J.M. Kruizinga, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad in een pand (gelegen aan de [adres 1] ), een hoeveelheid van (in totaal ongeveer) 9102 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand (gelegen aan de [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 9102 hennepplanten en/of , althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door (in voornoemd pand) een of meer van voornoemde hennepplanten te knippen en/of te toppen.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn. De zaak is inmiddels meer dan vijf jaar oud. De termijnoverschrijding is niet te wijten aan de verdediging, maar komt volledig voor rekening van het Openbaar Ministerie. De rechtbank zou - ondanks de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - een signaal moeten afgeven door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het medeplegen van verwerken van de hennepplanten kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman voert aan dat verdachte deels moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Alleen het aanwezig hebben van de hennepplanten samen met anderen kan worden bewezen. Voor de andere gedragingen in de tenlastelegging is de rol van verdachte, knipper, te beperkt geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
In het pand aan de [adres 1] is een grote hennepkwekerij van 9.102 hennepplanten aangetroffen. Verdachte is samen met twee medeverdachten in het pand aangetroffen. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat verdachte langer dan een maand in Nederland was en dat verdachte verbleef op het adres waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Verdachte paste daarmee, samen met [medeverdachte 1] , op de plantage. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard dat zij samen met verdachte de binnengebrachte hennepstekjes verwerkten, dat zij de hennepplanten verzorgden en knipten en klaar zetten voor transport. De geknipte planten werden opgehaald door medeverdachte [medeverdachte 2] en een andere man. Tenslotte heeft medeverdachte [medeverdachte 3] tegen de politie verklaard dat hij hennepstekjes van plaats A naar B vervoerde.
De rol van verdachte en [medeverdachte 1] bestond dus uit meer dan het knippen van de hennepplanten. Zij heeft in haar bijdrage aan de hennepplantage zodanig nauw samengewerkt met zowel medeverdachte [medeverdachte 1] als met medeverdachte [medeverdachte 2] dat sprake is van medeplegen van het geheel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primair ten laste gelegde,
in de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014 te Amstelveen tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan de [adres 1] , een hoeveelheid van in totaal 9102 hennepplanten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden.
9.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in de strafmaat rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat de kwekerij grotendeels uit hennepstekjes (en niet volgroeide planten) bestond en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft bepleit te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het runnen van een hennepplantage. Hierdoor heeft zij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de gezondheid schadelijke softdrugs en aan de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Redelijke termijn
In beginsel moet een zaak binnen twee jaar worden afgedaan door de rechter. De termijn gaat lopen op het moment dat verdachte in redelijkheid kan verwachten dat hij vervolgd zal worden. In dit geval is dat de datum dat verdachte in verzekering is gesteld, 12 februari 2014. Omdat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, had de behandeling van de zaak vóór 12 februari 2016 afgerond moeten zijn. De rechtbank doet echter pas op 12 juni 2019 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met 3 jaar en 4 maanden overschreden. Deze forse overschrijding, zonder dat daarvoor een duidelijk aanwijsbare reden bestaat, moet een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor hennepplantages is het uitgangspunt bij 500 tot 1.000 hennepplanten een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Verdachte heeft meegewerkt aan een hennepplantage van in totaal 9.102 hennepplanten.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte sinds het feit niet opnieuw met justitie in Nederland in aanraking is gekomen geen plaats meer is voor een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal volstaan met het opleggen van een taakstraf van 180 uur.
Kaderbesluit 2008/947/JBZ
De enkele omstandigheid dat verdachte in het buitenland verblijft, betekent niet dat een taakstraf niet zal worden uitgevoerd. Verdachte kan voor de uitvoering van de taakstraf terug komen naar Nederland. Ook bestaat sinds de inwerkingtreding op 1 oktober 2012 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties de mogelijkheid taakstraffen over te dragen aan andere lidstaten van de Europese Unie die het Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op strafvonnissen hebben geïmplementeerd. Verdachte verblijft in [geboorteland] , dat het genoemde Kaderbesluit heeft geïmplementeerd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Het primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. J. Huber en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2019.