In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het telen van hennepplanten in een pand te Amstelveen. De tenlastelegging betreft de periode van 1 december 2013 tot en met 12 februari 2014, waarin de verdachte samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en verwerkt. De zaak is op tegenspraak behandeld en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en de verdediging door mr. G.J.M. Kruizinga.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de zaak meer dan vijf jaar oud is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, deze overschrijding niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten in het pand aanwezig was en actief betrokken was bij de hennepplantage, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van de tenlastelegging.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verdachte sinds het feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2019, waarbij de rechtbank de bewezenverklaring heeft gegrond op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen.