In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De verdachte is beschuldigd van meermalen gepleegde diefstal, waarbij hij op verschillende data goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.L.F. Groenhuijsen. De tenlastelegging omvat drie feiten van diefstal, gepleegd op 16 januari 2019 en 1 maart 2019, waarbij de verdachte onder andere een blikje drinken en een broodje heeft gestolen van verschillende winkelbedrijven op Schiphol en in Amsterdam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft deze bewezen verklaard. De rechtbank heeft geen omstandigheden gevonden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd krijgt voor de duur van twee jaren. De verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is gezien de recidive en de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat er tussentijdse beoordelingen zullen plaatsvinden om de voortzetting van de maatregel te toetsen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en heeft de maatregel opgelegd ter bescherming van de maatschappij en om de recidive te stoppen.