ECLI:NL:RBAMS:2019:5273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/684014-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na meermalen gepleegde diefstal

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De verdachte is beschuldigd van meermalen gepleegde diefstal, waarbij hij op verschillende data goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.L.F. Groenhuijsen. De tenlastelegging omvat drie feiten van diefstal, gepleegd op 16 januari 2019 en 1 maart 2019, waarbij de verdachte onder andere een blikje drinken en een broodje heeft gestolen van verschillende winkelbedrijven op Schiphol en in Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft deze bewezen verklaard. De rechtbank heeft geen omstandigheden gevonden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd krijgt voor de duur van twee jaren. De verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is gezien de recidive en de ernst van de feiten.

De rechtbank heeft de ISD-maatregel opgelegd voor de maximale termijn van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en heeft bepaald dat er tussentijdse beoordelingen zullen plaatsvinden om de voortzetting van de maatregel te toetsen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en heeft de maatregel opgelegd ter bescherming van de maatschappij en om de recidive te stoppen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684014-19
Datum uitspraak: 25 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L.F. Groenhuijsen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 16 januari 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een blikje drinken (ter waarde van 2 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een broodje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 2] (vestiging Schiphol Plaza), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Ten aanzien van feit 3:
hij op of omstreeks 1 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer blikjes drinken en/of flessen wijn, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 3] (vestiging Schiphol Plaza), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.De bewezenverklaring

De verdediging heeft ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer gevoerd. De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
op 16 januari 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blikje drinken toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 1] .
Ten aanzien van feit 2:
op 1 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een broodje toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 2] (vestiging Schiphol Plaza).
Ten aanzien van feit 3:
op 1 maart 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een blikje drinken en een fles wijn toebehorende aan winkelbedrijf [benadeelde 3] (vestiging Schiphol Plaza).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit geen ISD-maatregel op te leggen, maar een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het reclasseringsadvies van 28 januari 2019. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte niet voldoet aan de zachte ISD-criteria. In het verleden zijn geen drangtrajecten van de grond gekomen, terwijl verdachte wel openstaat voor begeleiding en behandeling.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het hiervoor aangehaalde reclasseringsadvies.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen. Deze diefstallen zijn erg hinderlijk en verdachte geeft met dit gedrag blijk van geen respect te hebben voor het eigendom van anderen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 15 april 2019, opgemaakt door A. Neslo. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten. Verdachte voldoet aan de harde ISD criteria. In onderhavige zaak is eerder in het kader van een schorsingstoezicht getracht om adequate hulp op te starten ter voorkoming van recidive. Verdachte is echter kort na zijn schorsing uit voorlopige hechtenis gerecidiveerd. Het Leger Des Heils ziet geen mogelijkheden meer voor een drangkader, omdat de kans op recidive hoog blijft. Verdachte voldoet hiermee ook aan de zachte ISD criteria. Tijdens de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel is het wenselijk dat aandacht wordt besteed aan de verslavings- en psychische problematiek van verdachte.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 25 april 2019 reclasseringswerker L.M.F. Janssen, verbonden aan het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam, als deskundige gehoord. De deskundige heeft zich aangesloten bij de conclusies van het rapport.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 april 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het begaan van onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 3 april 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft tenslotte acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte verblijft rechtmatig in Nederland maar kan geen aanspraak maken op sociale voorzieningen. Verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen werk en geen identiteitspapieren. Ook is er een taalbarrière bij verdachte nu hij alleen [moedertaal verdachte] spreekt. Verdachte heeft de door de rechtbank gegeven laatste kans om zich te laten helpen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis niet benut. De rechtbank heeft daarom geen vertrouwen in de door de raadsman voorgestelde mogelijkheid van een voorwaardelijke straf dan wel een voorwaardelijke ISD-maatregel. De ISD-maatregel is nodig om de aanhoudende recidive van verdachte te stoppen ter bescherming van de maatschappij. Een minder ingrijpend middel volstaat daarvoor niet meer, gelet op het hoge recidiverisico. Bovendien is niet gebleken van klemmende redenen om van het opleggen van de ISD- maatregel af te zien.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk acht maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen, dit gelet op de eerder genoemde taalbarrière bij verdachte die zijn behandeling kan bemoeilijken. . De rechtbank is van oordeel dat daarom dient te worden getoetst het verloop van de behandeling van de verslavings- en psychische problematiek van verdachte en ook dient dan aan de orde te komen wat de vooruitzichten zijn met betrekking tot een begeleid wonen traject dat ingezet kan worden tijdens het verloop van de ISD-maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3:

Diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt opde
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel)voor de
duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
8 (acht) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2019.